ECLI:NL:GHARL:2020:1664

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
200.260.482
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst paard wegens non-conformiteit door verborgen gebreken

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een koopovereenkomst van een paard, waarbij de koper, [appellante], stelt dat het paard niet voldeed aan de verwachtingen die zij op basis van de overeenkomst mocht hebben. Het paard vertoonde na de koop verschillende veterinaire problemen, waaronder huidklachten en kreupelheid, die door de verkoper, [geïntimeerde], niet waren gemeld. De rechtbank Gelderland had in eerste aanleg de vorderingen van [appellante] afgewezen, maar in hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat [geïntimeerde] tekortgeschoten is in zijn verplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat het paard kreupel was en dat de gebreken al aanwezig waren op het moment van verkoop. De verkoper had [appellante] niet geïnformeerd over deze gebreken, waardoor zij de overeenkomst rechtsgeldig heeft kunnen ontbinden. Het hof heeft de vordering van [appellante] toegewezen en [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van de koopprijs en de kosten van verzorging, evenals de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.260.482
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 7136130)
arrest van 25 februari 2020
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. W.G. Reddingius,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.A. Mak.

1.De procedure bij de rechtbank en in hoger beroep

1.1
Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 30 januari 2019 dat de rechtbank Gelderland (kantonrechter, zittingsplaats Arnhem) heeft gewezen (het bestreden vonnis). De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen.
1.2
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 16 april 2019,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Daarvoor verwijst het hof naar 2.1 tot en met 2.5 en 2.7 tot en met 2.12 van het bestreden vonnis.

3.De vordering en de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellante] vordert in hoger beroep, na vermeerdering van eis, dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en voor recht verklaart dat de koopovereenkomst tussen partijen (buitengerechtelijk) is ontbonden dan wel dat het hof de koopovereenkomst ontbindt, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 12.500,- (de resterende koopsom) en
€ 1.997,46 (kosten van verzorging tot 27 juli 2018) met de wettelijke rente daarover en met de veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2
Het hof komt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt. Dat betekent dat het bestreden vonnis niet in stand blijft (wordt vernietigd) en dat het hof de vordering van [appellante] zal toewijzen. Hieronder legt het hof uit hoe het tot die beslissing is gekomen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Waar gaat deze zaak over?
4.1
Deze zaak gaat kort gezegd om de vraag of het paard [het paard] (een zwarte merrie, geboren [in] 2011) dat [geïntimeerde] op 15 maart 2018 en vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst van 30 april 2018 aan [appellante] heeft verkocht, de eigenschappen bezat die [appellante] op grond van de overeenkomst mocht verwachten: eigenschappen die voor een normaal gebruik van een paard nodig zijn en waarvan zij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen (artikel 7:17 lid 2 BW). [appellante] stelt dat na de koop een aantal veterinaire problemen bij [het paard] aan het licht zijn gekomen (allergieklachten/huidklachten, verbeend hoefkraakbeen in de voorbenen en fragmenten in de achterbenen, leidend tot kreupelheid) die zij niet hoefde te verwachten. Dat leidt volgens [appellante] tot een toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] op grond waarvan [appellante] de overeenkomst heeft ontbonden. [appellante] kan zich op die gebreken echter niet beroepen wanneer haar ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn dat [het paard] deze gebreken had (artikel 7:17 lid 5 BW). Dat betekent niet dat [appellante] hoe dan ook een onderzoeksplicht naar eventuele gebreken had. Het betekent alleen dat [appellante] de overeenkomst niet mag ontbinden wanneer de gebreken haar onmogelijk kunnen zijn ontgaan. Volgens [geïntimeerde] was dat het geval: hij stelt dat hij [appellante] van de huidproblemen op de hoogte heeft gebracht en dat zij er dus van wist.
De huidproblemen
4.2
Tussen partijen staat vast dat “ [C] ” van [D] ( [D] , de stal waar [het paard] stond) voordat de koopovereenkomst tot stand kwam [appellante] erop heeft gewezen dat [het paard] een grijs plekje op het neusbeen had (2.1 bestreden vonnis). Dit zou volgens [C] een schimmelplek zijn, waarschijnlijk ten gevolge van een vies halster. De plek zou behandeld zijn en weer genezen verklaard. [appellante] heeft die schimmel gezien toen zij [het paard] kwam bekijken, voor het eerst op 10 maart 2018. In latere e-mailwisselingen tussen [appellante] en de berijder van [het paard] , [E] , is er herhaaldelijk over de schimmel(plek) en het verloop daarvan gesproken. Bij de levering van [het paard] aan [appellante] op 30 april 2018 was er geen schimmel meer te zien. Wel werd [het paard] toen nog steeds behandeld met medicijnen, waarmee [appellante] moest doorgaan: de kuur moest afgemaakt worden, [appellante] kreeg bij de levering het toe te dienen medicijn - Prednisolon - mee. Na levering aan [appellante] echter kwam de schimmel bij [het paard] terug. De door [appellante] ingeschakelde dierenarts adviseerde - omdat naar zijn mening Prednisolon geen geëigend middel is tegen schimmel - met de medicijnen te stoppen. Toen pas kwam de ernst van de huidproblemen aan het licht en ook de kreupelheid aan de achterbenen, die door het gebruik van de medicijnen onderdrukt werden en dus niet waren op te merken, aldus [appellante] .
De kreupelheid
4.3
Bij de kantonrechter heeft [geïntimeerde] betwist dat [het paard] te kampen had met kreupelheid. Weliswaar is (zoals blijkt uit de patiëntenkaart, productie 9 bij inleidende dagvaarding) in 2016 bij [het paard] sprake geweest van kreupelheid, maar dat was toen volgens [geïntimeerde] het gevolg van een uitglijder in de wei waardoor [het paard] een spier had verrekt. Daarvoor is nooit sprake geweest van kreupelheid en daarna ook niet meer, aldus [geïntimeerde] .
4.4
Op 27 juli 2018 is [het paard] onderzocht door de dierenarts [F] in [G] . [F] heeft vastgesteld dat [het paard] 1-2/10 kreupel is aan het rechterachterbeen.
In hoger beroep heeft [appellante] nog een rapport overgelegd van de dierenarts [H] die de eerder gemaakte röntgenfoto’s van [het paard] (op 15 november 2017 bij de röntgenologische keuring en op 27 juli 2018 door [F] ) heeft beoordeeld. [H] constateert daarbij dat er in de achterkogels (van zowel het linker- als rechterachterbeen) fragmenten worden gedetecteerd. [H] merkt daarover op dat deze fragmenten zoals beschreven bij zeker 95% van de paarden al op jonge leeftijd (twee-jarige leeftijd) aanwezig zijn. [H] verklaart dat wanneer de fragmenten bij de keuring zouden zijn opgemerkt, dit de keuringsbeslissing negatief beïnvloed zou hebben. [H] merkt daarnaast nog op dat het medicijn Prednisolon, waarmee [het paard] werd behandeld, kreupelheid kan maskeren.
Conclusie: [het paard] beantwoordt niet aan de overeenkomst
4.5
In hoger beroep heeft [geïntimeerde] de inhoud van het rapport van [H] niet weersproken. Op grond van dat rapport is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat [het paard] kreupel was, althans dat ze gebreken had (fragmenten in de kogels in beide achterbenen) die tot kreupelheid kunnen leiden (en bij ontdekking tot een andere keuringsbeslissing zouden hebben geleid) en dat die gebreken al aanwezig waren op het moment dat [geïntimeerde] [het paard] aan [appellante] verkocht. Vast staat dat [geïntimeerde] [appellante] over die gebreken niet heeft geïnformeerd. [appellante] kon daarvan op dat moment redelijkerwijs niet weten, temeer daar het medicijn dat [het paard] kreeg toegediend, Prednisolon, kreupelheid kan maskeren. Overigens kan het goed zijn dat ook [geïntimeerde] niet van de door [H] geconstateerde gebreken op de hoogte was, maar dat is ook niet relevant: ook wanneer hij niet ervan wist is hij als verkoper tekortgeschoten omdat hij [appellante] een paard heeft geleverd dat niet de eigenschappen had die [appellante] daarvan mocht verwachten: een gezond, niet kreupel paard. Omdat [geïntimeerde] tekortgeschoten is in zijn verplichting om aan [appellante] een zaak te leveren die aan de overeenkomst beantwoordt, mocht [appellante] de overeenkomst ontbinden. Omdat het hof de kreupelheid op zichzelf al voldoende vindt voor het oordeel dat [geïntimeerde] tekortgeschoten is, kunnen de huidproblemen, en de vraag of [appellante] van de ernst en omvang daarvan voor het sluiten van de koopovereenkomst wist, wat daarvan ook zij, hier verder buiten beschouwing blijven. De door [appellante] geformuleerde grieven die daarop zien hoeven daarom niet te worden besproken.
Toewijzing vordering
4.6
Dat betekent dat [appellante] de koopovereenkomst op 4 juni 2018 rechtsgeldig heeft ontbonden. [geïntimeerde] , die [het paard] inmiddels weer in zijn bezit heeft, moet aan [appellante] de koopprijs (met aftrek van de al betaalde € 3.500,-) terugbetalen. Daarnaast moet hij de kosten van verzorging aan [appellante] vergoeden. Het door [appellante] in hoger beroep daarvoor gevorderde bedrag (€ 1.997,46) heeft [geïntimeerde] niet betwist.
4.7
Omdat [geïntimeerde] ongelijk krijgt moet hij tevens de proceskosten van [appellante] bij de kantonrechter en in hoger beroep vergoeden.
De kosten voor de procedure bij de kantonrechter aan de kant van [appellante] worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,99
- griffierecht €
79,-
totaal verschotten € 178,-
- salaris gemachtigde € 600,-
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de kant van [appellante] worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,01
- griffierecht €
741,-
totaal verschotten € 840,01
- salaris advocaat € 1.074,- (1 punt x tarief II)
4.8
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Arnhem van 30 januari 2019 en doet opnieuw recht:
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst op 4 juni 2018 is ontbonden,
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 14.497,46 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 juni 2018,
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de kant van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 178,- voor verschotten en op € 600,- voor salaris overeenkomstig het daarvoor geldende tarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 741,- voor verschotten en op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het daarvoor geldende tarief,
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, J. Sap en M.S.A. van Dam en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.