ECLI:NL:GHARL:2020:1638

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
200.254.719
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag of er een overeenkomst van opdracht tot reparatie van een auto tot stand is gekomen en de rechtmatigheid van het retentierecht van de garagehouder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], wonende te [A], tegen de besloten vennootschap Automobielbedrijf Roy Car B.V. De kwestie betreft de reparatie van een Volkswagen Beetle en de vraag of er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen de eigenaar van de auto en de garagehouder. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen, waarbij werd overwogen dat Roy Car terecht een beroep heeft gedaan op haar retentierecht. Roy Car had in reconventie gevorderd dat [appellant] de reparatie- en stallingskosten zou betalen, wat door de kantonrechter werd toegewezen.

In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend. De eerste grief betreft het oordeel van de kantonrechter dat Roy Car gerechtigd was om zich op haar retentierecht te beroepen. De tweede grief richt zich tegen de veroordeling tot betaling van de hoofdsom in reconventie. De derde grief bestrijdt het oordeel dat zijn moeder een opdracht heeft gegeven tot het repareren van de auto. De laatste grief betreft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat er een opdracht is gegeven voor de reparatie van de auto, maar dat deze niet tussen [appellant] en Roy Car tot stand is gekomen, maar tussen Roy Car en de moeder van [appellant].

Het hof concludeert dat Roy Car haar retentierecht kan inroepen tegen [appellant], omdat er geen contractuele relatie tussen hen is ontstaan. De vordering in reconventie van Roy Car wordt afgewezen, en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. Het arrest is gewezen op 25 februari 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.254.719
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen 6200606)
arrest van 25 februari 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R.H. Bouwman,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Automobielbedrijf Roy Car B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: Roy Car,
advocaat: mr. P.H. Vestiens.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 maart 2019 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 13 mei 2019,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met producties).
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het tussenvonnis van 7 maart 2018 van de rechtbank, behoudens voor zover daarvan hierna wordt afgeweken.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat Roy Car zal worden veroordeeld om de feitelijke macht over zijn Volkswagen Beetle (hierna: de auto) te verschaffen aan hem. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen. De kantonrechter heeft overwogen dat Roy Car terecht een beroep heeft gedaan op haar retentierecht.
3.2
Roy Car heeft in reconventie gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om de reparatiekosten en stallingskosten te betalen. De reparatiekosten bedragen € 2.750,00. De stallingskosten zijn € 1.220,00 tot het moment van de eis in reconventie, vermeerderd met
€ 5,00 per dag vanaf het instellen van de eis (30 augustus 2017) tot het moment van voldoening van de reparatiekosten. De kantonrechter heeft de vordering van Roy Car toegewezen. De kantonrechter heeft overwogen dat er een opdracht is verstrekt aan Roy Car om de versnellingsbak te reviseren en dat partijen daarvoor een bedrag zijn overeengekomen van € 2.750,00. De vordering over de stallingskosten is als niet betwist toegewezen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
In dit hoger beroep komt [appellant] met vier grieven op tegen het vonnis van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Met de eerste grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Roy Car gerechtigd was om zich op haar retentierecht te beroepen. Met de tweede grief richt hij zich tegen de veroordeling tot betaling van de hoofdsom in reconventie. Met zijn derde grief bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat zijn moeder een opdracht heeft gegeven tot het repareren van de auto. De laatste grief ziet op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Bij de behandeling van dit hoger beroep zal het hof eerst ingaan op de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen (derde grief), vervolgens op de vraag of [appellant] kan worden veroordeeld om daarvoor te betalen (tweede grief), om te eindigen met de vraag of Roy Car haar retentierecht mag inroepen tegen [appellant] (eerste grief).
Is er een overeenkomst tot stand gekomen?
4.2
Het hof is van oordeel dat er een opdracht is gegeven voor de reparatie van de auto. Het hof heeft daar de volgende redenen voor. Vanaf 24 juli 2016 tot en met 8 november 2016 hebben de moeder van [appellant] en Roy Car per e-mail contact gehad over de reparatie van de auto. De moeder heeft aan Roy Car gevraagd wat het zou kosten om de versnellingsbak te reviseren. Roy Car heeft daarop aangegeven dat voor een prijsopgave de auto eerst in de garage van Roy Car uitgelezen moet worden. Na aanleiding van het mailcontact op 8 november 2016 heeft Roy Car de auto opgehaald bij Mido Garage.
4.3
Volgens Roy Car is daarna via de telefoon met de moeder afgesproken dat Roy Car de versnellingsbak zou reviseren voor maximaal € 3.300,00. [appellant] betwist dit. Volgens hem is er geen opdracht verstrekt en werd zijn moeder op 7 maart 2017 telefonisch geconfronteerd met het feit dat de auto zonder haar weten gerepareerd was. De kantonrechter heeft vervolgens Roy Car opgedragen te bewijzen dat de moeder opdracht heeft gegeven voor de revisie van de versnellingsbak van de auto. In het kader van deze bewijsopdracht zijn verschillende getuigen gehoord. Het hof zal deze getuigenverklaringen hier ook betrekken bij de beoordeling of er een overeenkomst tot stand is gekomen.
4.4
Uit de getuigenverklaringen van [B] , [C] en [D] volgt een consistent en plausibel verhaal over de gang van zaken. Deze getuigenverklaringen ondersteunen elkaar bovendien op verschillende punten en passen in de tijdlijn van het geschil. De geschetste gang van zaken komt ook overeen met de stelling van Roy Car dat, nadat de auto was opgehaald bij Mido en bij Roy Car was uitgelezen, er telefonisch contact is geweest tussen de moeder en Roy Car over de reparatie en dat dit maximaal € 3.300,00 zou kosten.
4.5
In de contra-enquête heeft [appellant] zijn moeder als getuige laten horen. Het hof acht deze getuigenverklaring en de door [appellant] geschetste gang van zaken om meerdere redenen niet aannemelijk. Zo heeft de moeder ten eerste verklaard dat zij er steeds van uitging dat de auto nog bij Mido stond en dat ze daarom geen haast had. Dit staat echter op gespannen voet met haar verklaring dat er nog per e-mail contact is geweest over de resultaten van het uitlezen van de auto. Ook staat dit haaks op haar e-mail van 13 juni 2017 aan Roy Car. In deze e-mail schrijft de moeder:
“De kosten voor het wegslepen komen wel voor mijn rekening. Hiermee heb ik ingestemd; is dus wel een mondelinge overeenkomst tot stand gekomen.”
Zij heeft daarnaast verklaard dat ze na 8 november 2016 per e-mail en via de telefoon gevraagd heeft om een offerte, maar dat ze die niet heeft gekregen van Roy Car. Het lag op de weg van [appellant] om die e-mails in het geding te brengen. Dit is ook in hoger beroep niet gedaan. Het is bovendien niet logisch dat Roy Car niet bereid zou zijn geweest om een offerte op te stellen, nadat Roy Car de auto bij Mido had opgehaald en onderzocht.
Wat de verklaring van de moeder en het standpunt van [appellant] verder niet aannemelijk maakt, is het feit dat de moeder de opdracht aanvankelijk niet weerspreekt. In de e-mailwisseling van maart en april 2017 vraagt zij enkel om een kostenspecificatie. Het ligt echter in de lijn der verwachting dat als er ongevraagd een reparatie is uitgevoerd, daar direct tegen geprotesteerd wordt.
4.6
Gelet op de getuigenverklaringen in eerste aanleg en de overige processtukken, is het hof daarom van oordeel dat aan Roy Car opdracht is verleend om de auto te repareren. De prijs voor de reparatie is als zodanig niet betwist, zodat het hof uitgaat van een overeengekomen prijs van € 2.750,00 inclusief btw. Die kosten zijn door Roy Car voldoende gespecificeerd en komen niet onredelijk hoog voor. Gelet op het voorgaande kan de derde grief niet slagen.
Kan [appellant] veroordeeld worden om daarvoor te betalen?
4.7
Met zijn tweede grief bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat hij gehouden is om de reparatiekosten en de stallingskosten te betalen. Hij heeft in dit kader aangevoerd dat hij geen opdracht heeft verleend tot het repareren van de auto en dat hij daarom ook niet veroordeeld kan worden tot betaling.
4.8
Volgens Roy Car is er sprake van zaakwaarneming. De moeder heeft vaker contact gehad met Roy Car over eventuele reparaties. [appellant] heeft door tussenkomst van de moeder opdracht gegeven tot reparatie van de versnellingsbak. Daarnaast heeft [appellant] profijt gehad van de uitgevoerde reparatie. Er zou daarom sprake zijn van ongerechtvaardigde verrijking als de veroordeling vernietigd zou worden. [appellant] kan om die reden volgens Roy Car wel veroordeeld worden tot het betalen van de reparatiekosten en de stallingskosten.
4.9
Hiervoor is het hof reeds tot het oordeel gekomen dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. De vraag die nu voorligt is of die overeenkomst gesloten is tussen Roy Car en de moeder of Roy Car en [appellant] . Alleen in dat laatste geval kan [appellant] namelijk veroordeeld worden tot betaling van de reparatiekosten en stallingskosten. Partijen zijn het erover eens dat als er een overeenkomst tot stand is gekomen, deze feitelijk is gesloten tussen de moeder en Roy Car. De moeder was immers degene die contact had met Roy Car. Het is echter mogelijk dat de moeder zich als zaakwaarnemer heeft ingelaten met de behartiging van de belangen van haar zoon. Het is op grond van artikel 6:201 BW ook mogelijk dat de moeder als zaakwaarnemer
in naam vanhaar zoon de overeenkomst met Roy Car heeft gesloten. In dat geval zou er geen overeenkomst tot stand zijn gekomen tussen Roy Car en de moeder, maar tussen Roy Car en [appellant] . [appellant] zou dan ook veroordeeld kunnen worden tot betaling.
4.1
Bij de beantwoording van de vraag of de moeder in naam van [appellant] de overeenkomst heeft gesloten, gaat het er niet om of de naam van haar zoon is genoemd, maar of zij in de hoedanigheid van gevolmachtigde van haar zoon is opgetreden. Daarvoor is beslissend wat de moeder en Roy Car daarover tegen elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
4.11
Het hof leidt uit de stellingen van Roy Car af dat zij steeds in de veronderstelling verkeerde dat er een overeenkomst tussen haar en de moeder tot stand was gekomen. Zo schrijft Roy Car in de memorie van antwoord het volgende:

[E] heeft zich altijd voorgedaan als rechthebbende/eigenaresse van de auto. Pas op 8 april 2017 maakt zij melding van het bestaan van een zoon, zonder te vermelden dat deze zoon eigenaar is van de auto.
In haar conclusie van antwoord tevens eis in reconventie heeft Roy Car het volgende opgemerkt:

Roycar heeft nimmer iets vernomen van de heer [appellant] , die thans als eiser optreedt. Voorzover Roycar bekend, is [E] de eigenaresse van het voertuig dat door Roycar in haar opdracht is gerepareerd.
Roy Car heeft ook niet aangevoerd dat de moeder zich gepresenteerd of gedragen heeft als gevolmachtigde van haar zoon. Voor zover er al sprake was van zaakwaarneming, is het daarom niet gebleken dat de moeder
in naam van[appellant] de opdracht tot reparatie heeft gegeven. Hieruit volgt dat er geen contractuele relatie tussen [appellant] en Roy Car tot stand is gekomen, maar tussen de moeder en Roy Car.
4.12
Het voorgaande brengt mee dat [appellant] terecht naar voren heeft gebracht dat Roy Car geen betaling van hem kan vorderen. Van ongerechtvaardigde verrijking is geen sprake. Van verarming aan de zijde van Roy Car is namelijk geen sprake, aangezien er wel een verbintenis met de moeder tot stand is gekomen op basis waarvan Roy Car de moeder kan aanspreken. De gestelde verrijking van [appellant] wordt bovendien gerechtvaardigd door de verbintenis met de moeder.
4.13
De kantonrechter heeft gelet op het voorgaande ten onrechte de vordering in reconventie toegewezen. De tweede grief slaagt.
Kan Roy Car haar retentierecht inroepen tegen [appellant] ?
4.14
De volgende vraag ziet op het retentierecht van Roy Car (de eerste grief in de memorie van grieven). [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat Roy Car zich niet op haar retentierecht kan beroepen tegenover hem, omdat hij geen opdracht heeft gegeven voor de reparatie en zijn oudere eigendomsrecht boven het retentierecht van Roy Car gaat. Roy Car had bovendien moeten uitzoeken wie eigenaar was van de auto en of de eigenaar de reparatie wenste.
4.15
Deze grief slaagt niet. Op grond van artikel 3:291, tweede lid, BW kan een schuldeiser haar retentierecht ook inroepen tegen derden met een ouder recht, indien de vordering voortspruit uit een overeenkomst die de schuldenaar bevoegd was met betrekking tot de zaak aan te gaan, of als de schuldeiser geen reden had om aan de bevoegdheid van de schuldenaar te twijfelen.
4.16
Niet gesteld of gebleken is dat er ten tijde van de opdracht aanleiding voor Roy Car was om te twijfelen aan de bevoegdheid van de moeder om opdracht te geven voor de reparatie. Onderzoek naar de tenaamstelling van de auto zou Roy Car overigens ook geen uitsluitsel hebben gegeven. Dat is immers slechts een houderschapsbewijs en geen eigendomsbewijs. De verleende opdracht om de auto te repareren overschrijdt bovendien niet de grenzen van wat men van een eigenaar van een auto mag verwachten. Roy Car mocht daarom op het moment van de opdrachtverlening ervan uitgaan dat de moeder daartoe bevoegd was. Roy Car mocht om die reden haar retentierecht ook uitoefenen tegenover de later gebleken eigenaar, [appellant] . De eerste grief kan niet slagen.

5.De slotsom

5.1
Het voorgaande leidt ertoe dat het vonnis waarvan beroep in conventie zal worden bekrachtigd.
5.2
Het vonnis waarvan beroep in reconventie zal worden vernietigd. De vordering in reconventie van Roy Car zal alsnog worden afgewezen. Dit houdt ook in dat de proceskostenveroordeling in reconventie niet in stand kan blijven. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Roy Car in eerste aanleg in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten van [appellant] . Aangezien [appellant] in eerste aanleg procedeerde in persoon, zullen zijn kosten in reconventie worden begroot op nihil. Er is daarom ook geen reden om de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.3
Nu beide partijen in hoger beroep over en weer gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis in conventie van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 7 november 2018;
vernietigt het vonnis in reconventie van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 7 november 2018, en doet in reconventie opnieuw recht:
wijst de vordering in reconventie van Roy Car af;
veroordeelt Roy Car in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op nihil;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten in hoger beroep draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, D. Stoutjesdijk en J. Wolbrink en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.