Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
[appellante] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] en [appellante] tegen [geïntimeerde] over een geschil rondom een bedrag van € 272.660,73 dat door de erflaatster op 7 mei 2010 is overgemaakt naar [appellante]. De erflaatster, die op 8 december 2009 in een verpleegtehuis verbleef, had in haar testament [appellante] en [geïntimeerde] als erfgenamen benoemd. [appellante] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard, terwijl [geïntimeerde] deze beneficiair heeft aanvaard. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de overboeking niet als een schenking kan worden gekwalificeerd en dat het bedrag onverschuldigd is betaald aan [appellante]. Het hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat [appellante] opzettelijk heeft verzwegen dat er een vordering op haar rustte van de nalatenschap, waardoor zij haar aandeel in de vordering heeft verbeurd. Het hof concludeert dat de verjaringstermijn niet is verstreken, omdat de vordering pas is gaan lopen na het overlijden van de erflaatster. De grieven van [appellanten] worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.