ECLI:NL:GHARL:2020:1603

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
21-000392-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissingen op vorderingen tot tenuitvoerlegging wegens schending algemene voorwaarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen beslissingen van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de verdachte is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en het bezit van harddrugs. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 5 januari 2018, waarin ook beslissingen zijn genomen over vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde straffen. Het hof heeft op 25 februari 2020 uitspraak gedaan en de zaak opnieuw beoordeeld. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en het bezit van GHB en amfetamine, terwijl zij wist dat haar rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof oordeelt dat de verdachte erop mocht vertrouwen dat haar hoger beroep in de door haar ingestelde omvang zou worden behandeld, ondanks de inwerkingtreding van de Wet USB. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en legt een voorwaardelijke gevangenisstraf op van drie maanden, met bijzondere voorwaarden, waaronder een verbod op het gebruik van drugs en verplichting tot behandeling voor verslavingsproblematiek. Tevens wordt de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde ontzegging van de bevoegdheid om een motorrijtuig te besturen gelast.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000392-18
Uitspraak d.d.: 25 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 januari 2018 met parketnummer 18-123813-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder de parketnummers 18-114946-16 en 18-208854-15, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte wegens de feiten 1 tot en met 4 tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 18-114946-16 de proeftijd met een jaar zal worden verlengd en dat de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 18-208854-15 zal worden toegewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. B.P.M. Canoy, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte wegens de feiten 1 tot en met 4 veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De politierechter heeft daarnaast naar aanleiding van de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 18-114946-16 de proeftijd met een jaar verlengd en de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 18-208854-15 toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 6 juni 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een winkelpand (gelegen aan de [adres] ) een hoeveelheid levensmiddelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
zij op of omstreeks 10 juni 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een winkelpand (gelegen aan de [adres] ) een hoeveelheid levensmiddelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
zij op of omstreeks 10 juni 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 309,68 gram (netto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of ongeveer 1,12 gram (netto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde GHB en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
zij op of omstreeks 10 juni 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op haar naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan haar daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, het [adres] , als bestuurder een motorrijtuig, (Fiat Punto Cabriolet, [kentekennummer] ), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op 6 juni 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in een winkelpand (gelegen aan de [adres] ) een hoeveelheid levensmiddelen, toebehorende aan Albert Heijn;
2.
zij op 10 juni 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in een winkelpand (gelegen aan de [adres] ) een hoeveelheid levensmiddelen, toebehorende aan Albert Heijn;
3.
zij op 10 juni 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 309,68 gram (netto), van een materiaal bevattende GHB en ongeveer 1,12 gram (netto), van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde GHB en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
zij op 10 juni 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , terwijl zij wist dat een op haar naam gesteld rijbewijs voor categorie B, ongeldig was verklaard en aan haar daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, het Kiryat-Onoplein, als bestuurder een motorrijtuig, (Fiat Punto Cabriolet, [kentekennummer] ), van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
telkens: diefstal.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in een zeer korte periode schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten, te weten tweemaal winkeldiefstal, het aanwezig hebben van verschillende hoeveelheden harddrugs en het besturen van een personenauto, terwijl zij wist dat haar rijbewijs ongeldig was verklaard. Zij heeft daardoor bij herhaling blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander, terwijl zij die ander ook schade en ongemak heeft bezorgd. Met het drugsbezit handelde zij in strijd met belangen van volksgezondheid en door het besturen van een auto terwijl haar rijbewijs ongeldig was verklaard heeft zij een van overheidswege met het oog op de verkeersveiligheid gegeven maatregel genegeerd.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 januari 2020 waaruit blijkt dat verdachte vaker onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke delicten. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Daartegenover staat dat het in deze zaak gaat om relatief oude feiten. Uit hetgeen verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, leidt het hof af dat zij, met de nodige begeleiding, haar leven inmiddels op de rails heeft.
Gelet op het voorgaande, bezien in onderling verband en samenhang, acht het hof oplegging van de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden. Ook omdat verdachte zelf heeft aangegeven dat enige begeleiding nog op z’n plaats is, zal het hof daarbij dezelfde bijzondere voorwaarden opleggen die door de politierechter zijn opgelegd en door de advocaat-generaal zijn gevorderd. Anders dan de eerste rechter zal dit ook een verbod op het gebruik van cannabis inhouden. Verdachte heeft zich bereid verklaard aan al deze voorwaarden mee te werken.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Kan het hof het hoger beroep ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandelen?
Bij het vonnis waarvan beroep, op 5 januari 2018, heeft de politierechter naast een beslissing in de strafzaak, eveneens beslist op twee vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straffen in verband met de overtreding van de algemene voorwaarde dat verdachte voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten mocht plegen. Aan het eind van de behandeling ter zitting in eerste aanleg heeft de politierechter, na het uitspreken van het vonnis, aan de gemachtigd raadsman van verdachte meegedeeld dat binnen veertien dagen na die uitspraak hoger beroep kon worden ingesteld tegen het vonnis. Deze mededeling over het recht op het aanwenden van een rechtsmiddel had op grond van de destijds geldende wet naast de strafzaak eveneens betrekking op de van het vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Verdachte heeft gebruik gemaakt van het haar toekomende recht op het aanwenden van een rechtsmiddel en zij heeft tijdig en onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Dit rechtsmiddel had dus ook betrekking op de beslissingen van de politierechter op de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
De Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) heeft met ingang van 1 januari 2020 de regels van strafprocesrecht gewijzigd. Daardoor zijn onder meer de volgende artikelen aan het Wetboek van Strafvordering (Sv) toegevoegd en in werking getreden:

Artikel 6:6:1, tweede lid:

In de gevallen waarin de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit en de behandeling van een beslissing als bedoeld in het eerste lid op vordering van het openbaar ministerie gelijktijdig geschiedt met de behandeling van het feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd, is het gerecht bevoegd dat kennis neemt van dat feit.

Artikel 6:6:7:

Een rechterlijke beslissing als bedoeld in deze titel is niet aan enig gewoon rechtsmiddel onderworpen, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald.

In de Memorie van Toelichting (MvT) bij de nieuwe wet is over dit artikel het volgende te lezen:
Artikel 6:6:7 (nieuw; 14j Sr, 509n, tweede lid, 509ee, 583 Sv) – geen rechtsmiddel
Het uitgangspunt dat er geen rechtsmiddel kan worden ingesteld bij beslissingen in het kader van de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke beslissing is niet anders als de beslissing deel uitmaakt van een uitspraak ter zake van een ander strafbaar feit. Een eventueel ingesteld beroep tegen die uitspraak kan dus alleen zien op de beslissing over het (nieuwe) strafbare feit waarvoor iemand is vervolgd. Hiermee wordt voorkomen dat in gevallen waarin de rechter zich niet alleen uitspreekt over een nieuw feit maar tevens over de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde sanctie, (standaard) hoger beroep wordt ingesteld in de hoop dat de tenuitvoerlegging van de eerste sanctie wordt verrekend in de beroepsbeslissing over het nieuwe strafbare feit. Voor de uitvoeringspraktijk betekent dit dat uit één uitspraak twee data van onherroepelijkheid kunnen komen te staan. De tenuitvoerleggingsbeslissing is direct onherroepelijk, terwijl voor de beslissing over het nieuwe strafbare feit veelal schorsende werking geldt bij het instellen van een rechtsmiddel (artikel 6:1:16 Sv). Praktisch kan dit vorm krijgen door aan de afzonderlijke beslissingen een eigen parketnummer toe te kennen.
Het overgangsrecht wordt in de MvT als volgt beschreven:

ARTIKEL XLIV – OVERGANGSRECHT

Uitgangspunt bij de (gefaseerde) inwerkingtreding is onmiddellijke werking van de nieuwe regeling. Dit betekent dat de nieuwe regeling niet slechts van toepassing is op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, doch ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen. Op één punt wordt voorgesteld hiervan af te wijken. De nieuw ingevoerde definitie van een jaar zal op grond van de voorgestelde bepaling van overgangsrecht niet gelden voor vrijheidsstraffen die zijn uitgesproken voor het moment dat deze wet in werking treedt. Voor deze veroordelingen blijft de huidige berekening van de detentieduur gelden, waarbij voor een jaar een termijn van 365 dagen wordt gehanteerd. De achtergrond van dit overgangsrecht is toegelicht bij de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van artikel 136 Sv.

Hoewel de advocaat-generaal en de raadsman beiden van mening zijn dat het hof het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen van de politierechter op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde straffen kan behandelen, dient het hof hieromtrent ambtshalve te beslissen. Het hof overweegt in dat verband het volgende:
Artikel 6:6:7 Sv houdt in dat een beslissing op een vordering tenuitvoerlegging aan geen rechtsmiddel is onderworpen. De wetgever heeft daarmee willen voorkomen dat tegen een beslissing die ziet op een nieuw feit en een vordering tenuitvoerlegging, hoger beroep wordt ingesteld in de hoop dat de tenuitvoerlegging van de eerste sanctie wordt verrekend in de beroepsbeslissing over het nieuwe feit. De beslissing op de vordering tenuitvoerlegging is daarmee meteen onherroepelijk en kan zo snel als mogelijk ten uitvoer worden gelegd.
De Memorie van Toelichting houdt in dat de wet onmiddellijke werking heeft.
De wetgever sluit daarmee aan bij het algemeen geldende in artikel 4 Wet houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk (Wet A.B.).
Die bepaling luidt:
De wet verbindt alleen voor het toekomende en heeft geene terugwerkende kracht.
Voor een goed begrip van de gevolgen van de onmiddellijke inwerkingtreding van de betreffende bepaling, is van belang vast te stellen wat de rechtsfeiten zijn waarop de bepaling vanaf haar inwerkingtreding van toepassing is. Het hof wijst in dit verband op de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad van 11 september 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BX0146, randnummer 5.2.3. Artikel 6:6:7 Sv bepaalt dat een beslissing op een vordering ten uitvoerlegging niet aan enig gewoon rechtsmiddel is onderworpen. De wetgever lijkt daarmee in ieder geval het instellen van een rechtsmiddel te hebben willen uitsluiten. Onmiddellijke werking van de betreffende bepaling brengt aldus met zich dat het instellen van hoger beroep tegen die beslissing tot tenuitvoerlegging sinds 1 januari 2020 niet meer mogelijk is. De wetgever heeft expliciet overwogen dat de bepaling tevens van toepassing is op reeds bestaande rechtsposities en verhoudingen. Die bestaande rechtspositie is in casu het reeds voor de inwerkingtreding van de Wet USB ingestelde hoger beroep.
De nieuwe wetgeving kan echter aan de rechtsgeldigheid van het voor 1 januari 2020 ingestelde rechtsmiddel niet af doen. Anders zou immers, in strijd met artikel 4 Wet A.B. aan de betreffende bepaling terugwerkende kracht worden gegeven. Ten aanzien van de behandeling van het hoger beroep overweegt het hof als volgt
Het hof is van oordeel dat verdachte die voor de inwerkingtreding van de Wet USB hoger beroep heeft ingesteld, er niet vanuit behoefde te gaan dat dat hoger beroep, na de inwerkingtreding van die wet wegens wijziging van wetgeving niet meer betrekking kon hebben op de beslissingen van de politierechter op de vorderingen tot tenuitvoerlegging. Te meer daar uit niets blijkt dat bij het doen van de uitspraak in eerste aanleg dan wel bij het instellen van hoger beroep kenbaar is gemaakt dat wijziging van wetgeving met zich zou brengen dat het hof na 1 januari 2020 het hoger beroep tegen de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging niet meer zou kunnen behandelen. De verdachte kon en mocht er naar het oordeel van het hof dan ook op vertrouwen dat het hoger beroep in de door haar ingestelde omvang zou worden behandeld. Het hof is daarom van oordeel dat een onmiddellijke werking hier in strijd is met de beginselen van een goede procesorde.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, het hoger beroep tegen de beslissingen van de politierechter ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging in het vonnis waarvan beroep behandelen.
De vordering onder parketnummer 18-208854-15
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 15 januari 2016 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid een motorrijtuig te besturen voor de duur van zes maanden.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. In hetgeen de verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht kan onvoldoende grond worden gevonden om hiervan af te zien. In het bijzonder heeft verdachte niet aannemelijk gemaakt dat zij door tenuitvoerlegging op dit moment onevenredig zwaar zou worden getroffen.
De vordering onder parketnummer 18-114946-16
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de verlenging van de proeftijd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 5 september 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf
Het hof ziet op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken aanleiding deze vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich binnen zeven dagen nadat dit arrest onherroepelijk is geworden te melden bij de afdeling reclassering van Verslavingszorg Noord
nederland, Canadalaan 1 te Groningen en dat zij zich gedurende de volledige proeftijd zal blijven melden bij deze instelling, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van Verslavingszorg Noord Nederland of soortgelijke (forensische) zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, teneinde zich te laten behandelen voor haar verslavingsproblematiek.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde verboden is gedurende de volledige proeftijd drugs te gebruiken en dat zij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, een en ander zolang de reclassering zulks noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 januari 2016, parketnummer 18-208854-15, te weten van:
ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 3 november 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 september 2016, parketnummer 18-114946-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 25 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.