ECLI:NL:GHARL:2020:1602

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
21-007143-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging doodslag met een schroevendraaier

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor drie pogingen tot doodslag op zijn ex-vriendin, haar moeder en haar stiefvader, waarbij hij hen met een schroevendraaier heeft gestoken. Het hof heeft de eerdere straf van negen jaren gevangenisstraf vernietigd en een gevangenisstraf van twaalf jaren opgelegd, omdat de eerdere straf niet in voldoende mate recht deed aan de ernst van de delicten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een explosie van geweld heeft gehandeld en geen inzicht heeft gegeven in zijn motieven. De slachtoffers hebben ernstige verwondingen opgelopen, en het hof heeft de impact van het geweld op hun leven zwaar meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft geen medewerking verleend aan onderzoek naar zijn persoon, wat het hof als verontrustend heeft ervaren. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de materiële en immateriële schade die de slachtoffers hebben geleden. Het hof heeft de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007143-18
Uitspraak d.d.: 26 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 21 december 2018 met parketnummer 05-740084-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortedag] 1977,
thans verblijvende in [detentie] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 juni 2019, 12 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van € 11.812,55, toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van € 18.283,20, toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot een bedrag van € 5.900,73 en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] tot een bedrag van € 5.102,96. Voorts heeft de advocaat-generaal teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen kleding en telefoon gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.A. Prins, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

In eerste aanleg is verdachte – kort gezegd – veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, wegens poging tot doodslag van [benadeelde 1] (feit 1), poging tot doodslag van [benadeelde 2] (feit 2) en poging moord van [benadeelde 3] (feit 3).
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 februari 2018, in de gemeente Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [benadeelde 1] met een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal (met kracht) in haar nek en/of haar gezicht, althans in haar hoofd en/of in haar rug, althans in haar (boven)lichaam heeft gestoken/geprikt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 09 februari 2018, in de gemeente Arnhem aan een persoon genaamd [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken nekwervel en/of een bloedprop in de halsader en/of scheurtje in de schedel en/of perforatie van het hersenvlies heeft toegebracht door deze [benadeelde 1] opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in haar nek en/of haar gezicht/hoofd en/of haar rug, althans in haar lichaam heeft gestoken/geprikt;
2.
hij op of omstreeks 09 februari 2018, in de gemeente Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [benadeelde 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [benadeelde 2] met een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal (met kracht) in zijn oor en/of zijn gezicht, althans in zijn hoofd en/of in zijn rug en/of zijn arm(en), althans in zijn (boven)lichaam heeft gestoken/geprikt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 09 februari 2018, in de gemeente Arnhem aan een persoon genaamd [benadeelde 2] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten perforatie van het trommelvlies met (blijvende) gehoorschade heeft toegebracht door deze [benadeelde 2] opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in zijn oor en/of zijn gezicht/hoofd en/of zijn rug en/of zijn arm(en), althans in het lichaam heeft gestoken/geprikt;
3.
hij op of omstreeks 09 februari 2018, in de gemeente Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [benadeelde 3] met een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal (met kracht) in haar hals/keel en/of haar gezicht, althans in haar hoofd en/of in haar rug en/of in haar arm, althans in haar (boven)lichaam heeft gestoken/geprikt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 09 februari 2018, in de gemeente Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde 3] (verdachtes ex) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg met een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal (met kracht) in haar hals/keel en/of haar gezicht, althans in haar hoofd en/of in haar rug en/of in haar arm, althans in haar (boven)lichaam heeft gestoken/geprikt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – conform het vonnis van de rechtbank – gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot moord op [benadeelde 3] en poging tot doodslag op [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Verdachte heeft zijn ex-vriendin [benadeelde 3] , haar moeder [benadeelde 1] en haar stiefvader [benadeelde 2] meermalen met een schroevendraaier gestoken. Uit de letselrapportages van alle drie de slachtoffers blijkt dat het toegebrachte letsel potentieel dodelijk was. De advocaat-generaal stelt dat er ten aanzien van [benadeelde 3] diverse momenten zijn geweest waarop verdachte zich had kunnen bezinnen. Verdachte heeft aldus de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven zodat voorbedachte rade, en dus poging tot moord, bewezen kan worden. Ten aanzien van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] komt de advocaat-generaal tot tweemaal een poging doodslag, nu het steken van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in dit geval een door omstandigheden ingegeven handeling lijkt te zijn geweest.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de inhoud van het dossier op zijn minst genomen gerede twijfel doet ontstaan over het scenario van aangevers [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Het scenario van verdachte kan voorts niet worden uitgesloten en wordt door verschillende onderzoeksbevindingen ondersteund. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat er geen sprake is van voorbedachten rade. Verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en niet op basis van een vooraf genomen besluit.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Daderschap verdachte
Uit de verklaringen van aangevers [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] volgt dat verdachte degene is geweest die hen meermalen met een schroevendraaier heeft gestoken. Verdachte ontkent echter dat hij [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft gestoken en heeft daartoe een alternatief scenario geschetst. Verdachte heeft – kort gezegd – verklaard dat hij op 9 februari 2018 in de woning van aangevers op de [adres] was. Terwijl hij in de woonkamer zat hoorde hij [benadeelde 3] schreeuwen in de gang. [benadeelde 2] en [benadeelde 1] zijn daarop naar de gang gerend. Wanneer ook zij beginnen te schreeuwen rent verdachte naar de gang. Verdachte ziet in de gang een man, die hij kent onder de naam ‘Rasuwan’ (fonetisch), zwaaien met een schroevendraaier. Verdachte duwt [benadeelde 3] en [benadeelde 1] naar de woonkamer en raakt in een worsteling met ‘Rasuwan’. Op enig moment weet verdachte de schroevendraaier van ‘Rasuwan’ af te pakken en geeft deze aan [benadeelde 2] . [benadeelde 2] zwaait vervolgens wild met de schroevendraaier en raakt daarbij ook verdachte. Daarna geeft [benadeelde 2] de schroevendraaier aan ‘Rasuwan’, die het op een lopen zette. Verdachte zet initieel de achtervolging in, maar vreest door een beweging van ‘Rasuwan’ voor een vuurwapen en vlucht weg.
Het scenario zoals dat door verdachte is geschetst, namelijk dat een ander dan verdachte betrokken is geweest bij het geweldsincident en dat aangevers – al dan niet na onderlinge afstemming – ten onrechte verdachte als dader aanwijzen, acht het hof volstrekt niet aannemelijk geworden. Voor het bestaan van die ‘Rasuwan’ is al geen begin van aannemelijkheid te vinden, laat staan voor de aanname dat het die ‘Rasuwan’ is geweest die de slachtoffers heeft neergestoken. Voor de suggestie van de verdediging dat aangevers al dan niet na onderlinge afstemming bewust en ten onrechte de verdachte als de dader aanwijzen, is evenmin een begin van een deugdelijk aanknopingspunt te vinden. De door de verdediging daartoe genoemde aanwijzingen weegt het hof als onvoldoende. Bij een en ander neemt het hof in aanmerking dat alle drie de aangevers van meet af aan en consistent de verdachte als de dader aanwijzen, dat aangever [benadeelde 2] in het telefoongesprek met de meldkamer van 112 kort na het steekincident, terwijl hij in het bijzijn is van zijn ernstig gewonde vrouw ( [benadeelde 1] ) en overduidelijk in paniek verkeert, onmiddellijk en ondubbelzinnig de verdachte aanwijst als de dader. Het hof heeft in de personen van aangevers noch in de inhoud en totstandkoming van hun verklaringen redenen gevonden om aan hun geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te twijfelen.
Het hof verwerpt het verweer en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte diegene is geweest die aangevers [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] met een schroevendraaier heeft gestoken. Uit de letselrapportages volgt dat de door verdachte toegebrachte steekverwondingen bij zowel [benadeelde 3] , [benadeelde 1] als [benadeelde 2] een potentieel dodelijke afloop hadden kunnen hebben.
Voorbedachten rade
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake is van voorbedachten rade.
Voor beantwoording van die vraag stelt het hof voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Het hof stelt voorop dat uit het strafdossier wel degelijk aanwijzingen vallen te putten dat verdachte – in ieder geval ten aanzien van [benadeelde 3] – met voorbedachten rade heeft gehandeld. Zo kan worden gewezen op de verklaringen van aangevers, voor zover die inhouden dat de verdachte gedurende een periode voorafgaand aan het steekincident meermalen uitlatingen heeft gedaan die de strekking hadden dat hij [benadeelde 3] , haar moeder ( [benadeelde 1] ) en stiefvader ( [benadeelde 2] ) van het leven zou beroven en daarna zichzelf. Ook kan worden gewezen op het feit dat verdachte klaarblijkelijk een schroevendraaier heeft meegenomen naar de woning aan de [adres] alwaar hij aangeefster [benadeelde 3] zou treffen om hun zoontje aan haar over te dragen. Voor het meenemen van die schroevendraaier bestond geen enkele plausibele en aanvaardbare reden, althans die is in het geheel niet gebleken. Dit vormen belangrijke aanwijzingen die pleiten voor de aanname van voorbedachten rade.
Tegenover deze aanwijzingen die voor de voorbedachten rade pleiten staan evenwel ook aanwijzingen dat verdachte niet met die voor moord vereiste voorbedachten rade heeft gehandeld. De belangrijkste contra-indicatie voor de voorbedachten rade is dat de verdachte in de woning de uitnodiging van [benadeelde 1] voor een kop koffie aanvaardt en dat hij kort daarop eerst met aangeefster [benadeelde 3] in de gang in gesprek gaat over een door hem gehoopt herstel van hun verbroken relatie en dat hij pas nadat aangeefster daar negatief op reageert, haar vastpakt en op haar insteekt met de schroevendraaier. Op basis daarvan ligt de aanname voor de hand dat het steken door verdachte van [benadeelde 3] pas gebeurt nadat het gesprek tussen beide personen kennelijk wegens oplopende spanningen, boosheid en frustratie bij verdachte escaleert.
Hoewel het laatste ook het vermoeden zou kunnen doen postvatten dat verdachte uitvoering heeft gegeven aan een eerder min of meer voorwaardelijk genomen besluit, te weten het besluit om aangeefster [benadeelde 3] van het leven te beroven voor het geval zij niet zou instemmen met een herstel van hun relatie, ontbreekt het aan voldoende wettig bewijs om dat daadwerkelijk te kunnen vaststellen. De verdachte heeft – nu hij ontkent [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te hebben gestoken met een schroevendraaier – geen inzicht gegeven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van de feiten in hem is omgegaan.
Het hof is van oordeel dat bij deze stand van zaken niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de besluitvorming bij verdachte om het slachtoffer [benadeelde 3] neer te steken en de uitvoering daarvan, niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling hebben plaatsgehad, maar na kalm beraad en rustig overleg. Dat betekent dat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks09 februari 2018, in de gemeente Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [benadeelde 1] opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven te beroven, met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overlegdie [benadeelde 1] met een schroevendraaier,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,meermalen,
althans eenmaal (met kracht
)in haar nek en
/of haar gezicht, althansin haar hoofd en
/ofin haar rug
, althans in haar (boven)lichaamheeft gestoken
/gepriktterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks09 februari 2018, in de gemeente Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [benadeelde 2] opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven te beroven, met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overlegdie [benadeelde 2] met een schroevendraaier,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen,
althans eenmaal (met kracht
)in zijn oor en
/of zijn gezicht, althansin zijn hoofd en
/ofin zijn rug en
/ofzijn arm
(en), althans in zijn (boven)lichaamheeft gestoken
/gepriktterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks09 februari 2018, in de gemeente Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 3] opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven te beroven, met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overlegdie [benadeelde 3] met een schroevendraaier,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,meermalen,
althans eenmaal (met kracht
)in haar hals
/keelen
/of haar gezicht, althansin haar hoofd en
/ofin haar rug en
/ofin haar arm,
althans in haar (boven)lichaamheeft gestoken
/gepriktterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde levert op, telkens:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig geweldsmisdrijf. Verdachte heeft in een explosie van geweld zijn ex-vriendin [benadeelde 3] , haar moeder [benadeelde 1] en haar stiefvader [benadeelde 2] meermalen met een schroevendraaier gestoken. Door aldus te handelen heeft verdachte welbewust een levensbedreigend gevaar voor de slachtoffers in het leven geroepen en heeft hij geen enkel respect getoond voor het leven van de slachtoffers. Het mag dan zo zijn dat het in het onderhavige geval gebleven is bij drie pogingen, maar dat had evengoed aanmerkelijk ongelukkiger kunnen aflopen.
Verdachte heeft op zeer gewelddadige wijze een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Hij heeft ze in hun eigen woning aangevallen, waardoor het gevoel van veiligheid in de eigen woning volledig is verdwenen. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat [benadeelde 1] na twee jaar medische behandeling momenteel op de wachtlijst staat voor een intensieve traumabehandeling bij Pro Persona. [benadeelde 2] kampt nog altijd met oorsuizen doordat verdachte met de schroevendraaier in zijn oor heeft gestoken en het trommelvlies daardoor is geperforeerd. Het hof overweegt dat dit soort feiten niet alleen ernstige en traumatische gevolgen voor de slachtoffers veroorzaken, maar ook binnen de samenleving worden dit soort gewelddadige incidenten als bijzonder schokkend ervaren.
Voorts weegt het hof mee dat verdachte ook in hoger beroep geen inzicht heeft gegeven over het motief voor zijn handelen, maar vasthoudt aan een door het hof als onaannemelijk terzijde geschoven alternatief scenario. Verdachte heeft daardoor de slachtoffers tot op de dag van vandaag in het ongewisse gelaten over zijn beweegredenen voor het plegen van deze feiten.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel, dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend en noodzakelijk is.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 januari 2020. Het hof heeft tevens rekening gehouden de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 25 oktober 2018, waaruit volgt dat onderzoekers verdachte niet hebben kunnen onderzoeken wegens zijn stellig vormgegeven weigering om aan het onderzoek mee te werken. Verdachte is slechts voor de hoogst noodzakelijke praktische vragen aan de groepsleiding uit zijn cel gekomen, waardoor onderzoekers nagenoeg geen zicht hebben verkregen op het functioneren van verdachte ten tijde van zijn verblijf in het PBC. Het hof zal dan ook uitgaan van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Het hof is van oordeel dat de door de eerste rechter aan verdachte opgelegde straf in onvoldoende mate recht doet aan de ernst van de delicten en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Het hof komt, ondanks dat het tot een bewezenverklaring van minder komt dan waarvan de eerste rechter bij haar strafoplegging is uitgegaan, tot de oplegging van een aanzienlijk hogere gevangenisstraf. Daarin heeft het hof ook nog het volgende meegewogen. De verdachte heeft geen inzicht in zijn persoon en zijn beweegredenen willen geven en niet mee willen werken aan onderzoek daarnaar. De stand van zaken waarmee het hof zich aldus geconfronteerd ziet is een zaak waarin de verdachte zich aan drie ernstige en levensbedreigende geweldsdelicten heeft schuldig gemaakt in de relationele sfeer, terwijl daar geen enkele kenbare aanleiding voor is geweest. Het feit dat verdachte kennelijk zo makkelijk zijn toevlucht zoekt tot het aanwenden van levensbedreigend geweld, verontrust het hof, te meer nu van de zijde van verdachte geen enkel aanknopingspunt is geboden om, al dan niet via behandeling, te voorkomen dat iets dergelijks zich in de toekomst opnieuw voor zal doen. Het hof is daarom van oordeel dat de op te leggen gevangenisstraf er ook toe dient te strekken dat de samenleving zo lang als nodig, maar nog steeds passend bij de aard en ernst van de delicten, tegen verdachte in bescherming moet worden genomen.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 jaren passend en geboden is en dat niet met een andere of lichtere straf kan worden volstaan.

Beslag

Het strafvorderlijk belang verzet zich niet tegen teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven kleding (spijkerbroek, zwarte sokken, joggingbroek, boxershort) en mobiele telefoon. Het hof zal de teruggave van deze voorwerpen aan verdachte gelasten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 28.625,00 (bestaande uit € 8.625,00 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 9.812,55 (bestaande uit € 4.812,55 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, de vordering tot schadevergoeding met bijlagen en de nadere toelichtingen is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Nu de hoogte van de materiële schade door de verdediging niet voldoende inhoudelijk is betwist zal het hof de gevorderde materiële schade – nu deze voldoende is onderbouwd – toewijzen tot een bedrag van € 5.533,55 (bestaande uit kleding, reis- en parkeerkosten, medische kosten, ziekenhuisdaggeldvergoeding en huishoudelijke hulp en verzorging). Het hof zal de benadeelde partij in het overige extra gevorderde bedrag aan materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte ernstig letsel heeft opgelopen. Zij is 15 tot 17 keer door verdachte met een schroevendraaier gestoken en heeft hierdoor onder meer twee fracturen van het schedelbot, perforatie van het hersenvlies en één fractuur van de bovenste nekwervel opgelopen. Daarnaast ondervindt de benadeelde partij ten gevolge van het geweldsincident en de consequenties daarvan psychisch leed, zo is zij bang, angstig en schrikachtig en voelt zij zich niet meer veilig in haar eigen woning. Tot en met juni 2019 heeft de benadeelde partij onder behandeling gestaan bij de afdeling Medische Psychologie van het Radboudumc en momenteel staat zij op de wachtlijst voor een intensieve traumabehandeling bij Pro Persona. In verband met de aard en de ernst van het letsel van de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag van € 10.000,00 aan smartengeld billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het meer gevorderde aan immateriële schade zal het hof de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
1 februari 2019. Deze datum is gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin die schade is geleden. De aanvangsdatum van de wettelijke rente van de immateriële schade zal het hof bepalen op 9 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.990,00 (bestaande uit € 1.490,00 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.783,20 (bestaande uit € 783,20 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, de vordering tot schadevergoeding met bijlagen en de nadere toelichtingen is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Nu de hoogte van de materiële schade door de verdediging niet voldoende inhoudelijk is betwist zal het hof de gevorderde materiële schade – nu deze voldoende is onderbouwd – toewijzen tot een bedrag van € 783,20 (bestaande uit kleding, reis- en parkeerkosten, medische kosten, ziekenhuisdaggeldvergoeding en kosten opvragen medische informatie). Het hof zal de benadeelde partij in het overige extra gevorderde bedrag aan materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte ernstig letsel heeft opgelopen. Hij is 19 keer door verdachte met een schroevendraaier gestoken en heeft hierdoor meerdere kras- en steekwonden opgelopen. Het trommelvlies aan zijn linkeroor is geperforeerd waardoor hij last heeft van blijvend oorsuizen en blijvende gehoorschade aan zijn linkeroor. Daarnaast ondervindt de benadeelde partij ten gevolge van het geweldsincident en de consequenties daarvan psychisch leed, zo is hij bang, angstig en schrikachtig en voelt hij zich niet meer veilig in zijn eigen woning. In verband met de aard en de ernst van het letsel van de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag van € 10.000,00 aan smartengeld billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het meer gevorderde aan immateriële schade zal het hof de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
1 juli 2018. Deze datum is gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin die schade is geleden. De aanvangsdatum van de wettelijke rente van de immateriële schade zal het hof bepalen op 9 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.210,00. (bestaande uit € 2.210,00 aan materiële schade en € 9.000,00 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.900,73 (bestaande uit € 900,73 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, de vordering tot schadevergoeding met bijlagen en de nadere toelichtingen is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Nu de hoogte van de materiële schade door de verdediging niet voldoende inhoudelijk is betwist zal het hof de gevorderde materiële schade – nu deze voldoende is onderbouwd – toewijzen tot een bedrag van € 900,73 (bestaande uit kleding, reis- en parkeerkosten, medische kosten en kosten opvragen medische informatie). Het hof zal de benadeelde partij in het overige extra gevorderde bedrag aan materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte ernstig letsel heeft opgelopen. Zij is 11 keer door verdachte met een schroevendraaier gestoken en heeft hierdoor meerdere kras- en steekwonden opgelopen. Daarnaast ondervindt de benadeelde partij ten gevolge van het geweldsincident en de consequenties daarvan psychisch leed, zo is zij bang, angstig en schrikachtig en voelt zij zich niet meer veilig. Er is bij de benadeelde partij een posttraumatische stress stoornis vastgesteld. In verband met de aard en de ernst van het letsel van de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag van € 5.000,00 aan smartengeld billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het meer gevorderde aan immateriële schade zal het hof de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
15 april 2018. Deze datum is gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin die schade is geleden. De aanvangsdatum van de wettelijke rente van de immateriële schade zal het hof bepalen op 9 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.150,00 (bestaande uit € 150,00 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.102,96 (bestaande uit € 102,96 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, de vordering tot schadevergoeding met bijlagen en de nadere toelichtingen is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof acht op grond van het procesdossier voldoende komen vast te staan dat Wissam getuige is geweest van het geweldsincident. Nu de hoogte van de materiële schade door de verdediging niet voldoende inhoudelijk is betwist zal het hof de gevorderde materiële schade – nu deze voldoende is onderbouwd – toewijzen tot een bedrag van € 102,96 (bestaande uit reis- en parkeerkosten). Het hof zal de benadeelde partij in het overige extra gevorderde bedrag aan materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat de benadeelde partij ten gevolge van het geweldsincident en de consequenties daarvan psychisch leed heeft ondervonden. Er is bij de benadeelde partij een posttraumatische stress stoornis vastgesteld en hij heeft daarvoor een EMDR-behandeling ondergaan. De behandeling is goed aangeslagen. In verband met de aard en de ernst van het letsel van de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag van € 3.000,00 aan smartengeld billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het meer gevorderde aan immateriële schade zal het hof de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
1 september 2018. Deze datum is gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin die schade is geleden. De aanvangsdatum van de wettelijke rente van de immateriële schade zal het hof bepalen op 9 februari 2018.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • kleding (spijkerbroek, zwarte sokken, joggingbroek, boxershort);
  • mobiele telefoon (merk Sony).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 15.533,55 (vijftienduizend vijfhonderddrieëndertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 5.533,55 (vijfduizend vijfhonderddrieëndertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 15.533,55 (vijftienduizend vijfhonderddrieëndertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 5.533,55 (vijfduizend vijfhonderddrieëndertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
112 (honderdtwaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op

1 februari 2019en van de immateriële schade op
9 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.783,20 (tienduizend zevenhonderddrieëntachtig euro en twintig cent) bestaande uit € 783,20 (zevenhonderddrieëntachtig euro en twintig cent) materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.783,20 (tienduizend zevenhonderddrieëntachtig euro en twintig cent) bestaande uit € 783,20 (zevenhonderddrieëntachtig euro en twintig cent) materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
88 (achtentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op

1 juli 2018en van de immateriële schade op
9 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.900,73 (vijfduizend negenhonderd euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 900,73 (negenhonderd euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 3 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.900,73 (vijfduizend negenhonderd euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 900,73 (negenhonderd euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
64 (vierenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op

15 april 2018en van de immateriële schade op
9 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.102,96 (drieduizend honderdtwee euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 102,96 (honderdtwee euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 3.000,- (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.102,96 (drieduizend honderdtwee euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 102,96 (honderdtwee euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 3.000,- (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
41 (eenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op

1 september 2018en van de immateriële schade op
9 februari 2018.
Aldus gewezen door
mr. R.M. Maanicus, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Vugs, griffier,
en op 26 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 26 februari 2020.
Tegenwoordig:
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. A. de Vries, advocaat-generaal,
mr. I. Vugs, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.