In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een schorsingsverzoek en een verzoek om voorlopige voorziening inzake de hoofdverblijfplaats van een minderjarig kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.N.G.N.H. Brech, verzocht om schorsing van de beschikking van de rechtbank Gelderland, die op 16 december 2019 had bepaald dat het kind bij de vader zou wonen, tenzij de moeder voor 8 maart 2020 in een bepaalde plaats zou wonen. De vader, vertegenwoordigd door mr. N. Groen, voerde verweer tegen dit verzoek.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in een noodsituatie verkeerde, waardoor zij was verhuisd naar een andere woonplaats. De vader was gedetineerd en had geen stabiele woon- of leefsituatie. Het hof oordeelde dat het belang van het kind voorop staat en dat de huidige situatie van de moeder en het kind zwaarder weegt dan het belang van de vader bij de uitvoerbaarheid van de eerdere beschikking. Het hof heeft daarom de werking van de beschikking van de rechtbank geschorst, zodat het kind bij de moeder kan blijven wonen totdat er een definitieve beslissing in de hoger beroepsprocedure is genomen.