ECLI:NL:GHARL:2020:154

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
200.269.133
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige kinderen na zorgelijke thuissituatie

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, die door de kinderrechter in de rechtbank Gelderland zijn onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De ouders, de moeder en de vader, zijn in hoger beroep gegaan tegen de beslissingen van de kinderrechter van 2 augustus 2019 en 15 augustus 2019, waarbij de uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd. De ouders zijn het niet eens met deze beslissingen en verzoeken het hof om de kinderen weer thuis te laten wonen of voor kortere tijd uit huis te plaatsen. De William Schrikker Stichting, als gecertificeerde instelling, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de beslissingen van de kinderrechter in stand te laten.

De kinderrechter heeft eerder vastgesteld dat er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen en de thuissituatie, waarin sprake was van huiselijk geweld en onveiligheid. De kinderen zijn in 2017 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst vanwege ernstige zorgen over hun veiligheid en welzijn. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de persoonlijke problemen van de ouders, de noodzaak van een veilige woonomgeving voor de kinderen, en de voortgang van de hulpverlening aan de ouders. Ondanks dat de ouders positieve stappen hebben gezet, zoals het verbeteren van hun woonomstandigheden en het verkrijgen van werk, zijn er nog steeds zorgen over hun vermogen om voor de kinderen te zorgen.

Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk blijft en bekrachtigt de eerdere beslissingen van de kinderrechter. Het verzoek van de ouders om een onderzoek door het NIFP wordt afgewezen, omdat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn. De beslissing van het hof is op 9 januari 2020 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.269.133 en 200.269.561
(zaaknummers rechtbank Gelderland 355591, 356051 en 356422)
beschikking van 9 januari 2020
in de zaak van
[verzoekster](de moeder)
en
[verzoeker](de vader),
beiden wonende in [woonplaats] , [gemeente] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. A.L. Witteveen uit Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in hoger beroep.

1.De rechtszaak bij de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 9 juli 2019, 2 augustus 2019 en 15 augustus 2019 beslissingen genomen. In die beslissingen staat hoe de rechtszaak bij de kinderrechter is gegaan.

2.De rechtszaak in hoger beroep

2.1.
In het dossier van het hof met zaaknummer 200.269.133 zitten de volgende stukken:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 november 2019;
  • een brief van de raad voor de kinderbescherming van 18 november 2019 met het bericht dat de raad niet op de zitting aanwezig zal zijn;
  • het verweerschrift van de William Schrikker Stichting.
2.2.
In het dossier van het hof met zaaknummer 200.269.561 zitten de volgende stukken:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 november 2019;
  • een brief van de raad voor de kinderbescherming van 27 november 2019 met het bericht dat de raad niet op de zitting aanwezig zal zijn;
  • het verweerschrift van de William Schrikker Stichting.
2.3.
De zitting bij het hof was op 10 december 2019. Op de zitting waren aanwezig:
  • de vader en de moeder met hun advocaat,
  • [naam 1] en [naam 1] namens de William Schrikker Stichting samen met mr. L.A. Huitema, advocaat uit Amsterdam.

3.De feiten

3.1.
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar. Zij zijn de ouders van:
  • [kind] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
  • [kind] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , en
  • [kind] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
3.2.
De kinderrechter heeft [kind] en [kind] op 3 november 2017 onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, de laatste keer tot 17 augustus 2020, op grond van een beslissing van de kinderechter van 2 augustus 2019.
3.3.
De kinderrechter heeft [kind] en [kind] uit huis geplaatst op 4 december 2017. De uithuisplaatsing is steeds verlengd, de laatste keer tot 17 augustus 2020, op grond van een beslissing van de kinderrechter van 2 augustus 2019. [kind] en [kind] woonden tot 29 mei 2019 in een (crisis)pleeggezin. Sinds 29 mei 2019 wonen zij in het gezinshuis [naam 2] in [plaats] .
3.4.
De kinderrechter heeft [kind] op 17 augustus 2018 (zij was op dat moment nog niet geboren) onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, de laatste keer tot 17 augustus 2020, op grond van de beslissing van de kinderechter van 2 augustus 2019.
3.5.
De kinderrechter heeft [kind] op 9 juli 2019 uit huis geplaatst. Deze uithuisplaatsing is steeds verlengd, de laatste keer tot 17 augustus 2020, op grond van een beslissing van de kinderrechter van 15 augustus 2019. [kind] woont in een pleeggezin.
3.6.
De beslissingen van 2 augustus 2019 en 15 augustus 2019 zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissingen uitgevoerd mogen worden, ook als er hoger beroep is ingesteld.

4.Waar het nu over gaat

4.1.
De ouders zijn het niet eens met de beslissingen van de kinderrechter van 2 augustus 2019 en 15 augustus 2019 om de kinderen nog langer uit huis te plaatsen. Zij verzoeken het hof daarom om de kinderen weer thuis te laten wonen of anders de kinderen voor kortere tijd uit huis te plaatsen. De ouders willen door meer omgang met hun kinderen en door een uitgebreider onderzoek door de William Schrikker Stichting laten zien dat zij wel goed voor de kinderen kunnen zorgen. Als zij die mogelijkheid niet krijgen, willen de ouders een onderzoek door een deskundige, namelijk het NIFP.
Het beroepschrift van de ouders tegen de beschikking van 2 augustus 2019 heeft bij het hof het zaaknummer 200.269.133 gekregen. Het beroepschrift van de ouders tegen de beschikking van 15 augustus 2019 heeft bij het hof het zaaknummer 200.269.561 gekregen.
4.2.
De William Schrikker Stichting is het niet eens met de verzoeken van de ouders en vraagt het hof om deze verzoeken af te wijzen en de beslissingen van de kinderrechter in stand te laten.

5.Wat beslist het hof

Wat staat er in de wet
5.1.
De William Schrikker Stichting kan aan de kinderrechter vragen of hij de kinderen uit huis mag plaatsen en in een pleeggezin of gezinshuis mag laten wonen. De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als daar een goede reden voor is. Die reden staat in artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek:
Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
5.2.
In artikel 1:265c lid 2 BW staat dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing kan verlengen met maximaal een jaar. De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als daar (nog steeds) een goede reden voor is.
Wat het hof vindt
5.3.
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en dat het voor de verzorging en opvoeding van [kind] , [kind] en [kind] nog steeds noodzakelijk is dat zij uit huis zijn geplaatst. Het hof vindt daarbij het volgende van belang.
5.4.
Op 3 november 2017 zijn [kind] en [kind] onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting omdat er zorgen waren over de achterstand in de ontwikkeling van [kind] en [kind] en over de omgeving waarin zij op dat moment opgroeiden. In de thuissituatie bij de ouders was sprake van huiselijk geweld en ook was sprake van onveiligheid in de wijk waar de ouders op dat moment woonden. Op 4 december 2017 zijn [kind] en [kind] met spoed uit huis geplaatst, omdat zij met lichamelijk letsel op de kinderopvang waren gekomen. Een arts heeft naar dit letsel gekeken en kwam tot de conclusie dat er een grote kans was dat deze plekken waren veroorzaakt door mishandeling.
5.5.
Na de uithuisplaatsing heeft Entrea diagnostische onderzoeken bij [kind] en [kind] uitgevoerd. Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat de kinderen moeilijk gedrag lieten zien doordat zij zich (erg) onveilig hebben gevoeld bij de ouders thuis. [kind] en [kind] vinden het moeilijk om grenzen te accepteren en [kind] heeft een verstandelijke beperking. Door alles wat [kind] en [kind] in de thuissituatie bij de ouders hebben meegemaakt en door hun eigen problemen, is het nodig dat de opvoeders over extra kwaliteiten beschikken om de jongens te kunnen opvoeden. Pas als [kind] en [kind] goed worden begeleid, zullen zij zich kunnen ontwikkelen. De pleegouders van het crisispleeggezin waarin [kind] en [kind] tot mei 2019 woonden, hebben ook laten weten dat het moeilijk is om [kind] en [kind] op te voeden. Ook al hebben deze pleegouders ervaring met het opvoeden van kinderen, zij hebben toch aangegeven dat een gezinshuis een betere plek is voor [kind] en [kind] . De kinderrechter heeft daarom (op verzoek van de William Schrikker Stichting) beslist dat er een wijziging moest komen in de woonplaats van [kind] en [kind] . Zelfs nu [kind] en [kind] in het gezinshuis wonen zijn er nog zorgen over het gedrag van [kind] . De school heeft laten weten dat [kind] heel moeilijk gedrag laat zien en heeft gevraagd om een gedragswetenschapper mee te laten kijken op school. Dit zal in januari 2020 gebeuren.
5.6.
[kind] heeft na haar geboorte bij de ouders thuis gewoond tot zij bijna een jaar oud was. In mei 2019 zijn de ouders in aanwezigheid van de gezinsondersteuner met [kind] naar het consultatiebureau geweest. Daar bleek dat [kind] een plek op haar arm had. De arts van het consultatiebureau heeft de ouders naar de huisarts verwezen, die op zijn beurt de ouders naar het ziekenhuis heeft gestuurd. Het ziekenhuis heeft vervolgens een melding gedaan bij Veilig Thuis omdat er letsel op de achterkant van de rechterbovenarm van [kind] zat waarvoor geen verklaring was. Daarop is anoniem advies gevraagd aan het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK) van het Radboud ziekenhuis. De artsen daar concluderen dat de plek op de arm van [kind] moet zijn ontstaan door mishandeling. Hoewel de ouders ontkennen dat zij [kind] hebben mishandeld, kunnen zij ook geen verklaring geven voor het letsel bij [kind] , terwijl [kind] altijd bij een van beide ouders is geweest. Zij ging niet naar anderen of naar een kinderdagverblijf. Ook als de plek op de arm niet door de ouders is veroorzaakt zijn de ouders toch verantwoordelijk geweest voor de gezondheid van [kind] op dat moment. Het hof vindt de zorgen over de veiligheid van [kind] bij de ouders thuis daarom terecht. Naar aanleiding van het letsel heeft de kinderrechter (op verzoek van de William Schrikker Stichting) [kind] met spoed uit huis geplaatst.
Op dit moment vindt er nog onderzoek plaats naar de botten in het linkerbeen van [kind] . Het vermoeden bestaat dat het bot in haar linkerbeen gebroken is geweest. Nadat de ouders eerst hun toestemming voor de raadpleging van het LECK hadden geweigerd, hebben zij alsnog toestemming verleend. Nu moet de uitslag daarvan worden afgewacht.
5.7.
Naast de zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen, zijn er ook zorgen over de ouders. De ouders hebben verschillende persoonlijke problemen. De moeder heeft een verstandelijke beperking en de vader heeft psychiatrische problemen (PPD-NOS en schizo typische persoonlijkheidstrekken) en een lager dan gemiddeld IQ. Hierdoor begrijpen de ouders elkaar niet altijd goed, waardoor zij regelmatig ruzie met elkaar krijgen. Deze ruzies kunnen zo heftig worden dat zij nare dingen tegen elkaar zeggen/schreeuwen, waarbij de vader soms uit frustratie spullen kapot gooit. Dit huiselijk geweld vond in het verleden ook plaats in aanwezigheid van de kinderen. Daarnaast hebben de ouders problemen in de familie en hebben zij last van gezondheidsproblemen. Vooral de gezondheid van de vader moet in de gaten worden gehouden. De maagverkleining die de vader heeft gehad heeft onvoldoende geholpen, waardoor hij misschien nog in het ziekenhuis moet worden opgenomen. Verder moet de vader nog geopereerd worden aan zijn hand. Door deze gezondheidsproblemen kan de vader lichamelijk niet veel aan. Daardoor moet de moeder nog meer in huis doen, ook voor de opvoeding en de verzorging van de kinderen als die thuis zijn. Voor de moeder geldt dat zij al last heeft van spanningsklachten, waardoor het maar de vraag is of zij naast alle problemen die spelen ook de zorg aankan voor de kinderen.
5.8.
Om te kijken wat nodig is om de kinderen thuis te kunnen laten wonen heeft de William Schrikker Stichting twee keer een beoordelingsboog uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat de ouders aan een aantal basisvoorwaarden moeten voldoen voordat de kinderen weer thuis kunnen wonen.
5.9.
In de eerste plaats moeten de ouders zorgen voor een veilige woonomgeving. Aan deze voorwaarde hebben de ouders voldaan. Zij zijn verhuisd naar een andere buurt en hebben hun woning op orde.
5.10.
De tweede voorwaarde die door de William Schrikker Stichting is gesteld is het accepteren van hulpverlening. De ouders krijgen al langere tijd hulp van GrandCare. De samenwerking met de begeleiders van GrandCare verloopt niet altijd goed. Hierdoor is het lastig om met de ouders te werken aan een verbetering van de manier waarop zij hun kinderen opvoeden. De ouders zeggen dat de samenwerking met de hulpverlening wel goed gaat, maar dit kan het hof niet volgen. De begeleider van GrandCare verklaart dat het lastig is om met de ouders het gesprek aan te gaan, omdat de ouders het moeilijk vinden om te horen dat bepaalde dingen niet goed gaan en anders moeten. Kritiek leidt al snel tot boosheid bij de vader, waarbij de vader ook gaat dreigen. Die dreigementen maken het voor de begeleiders moeilijk om dingen bespreekbaar te maken en te werken aan een verbetering van de manier waarop ouders hun kinderen opvoeden.
Om ervoor te zorgen dat de ouders hun kinderen beter kunnen opvoeden, is meer behandeling en hulp nodig. Voordat er meer hulp kan worden ingezet is een IQ onderzoek van de ouders bij MEE nodig. Pas als de uitslag daarvan bekend is kunnen de ouders worden aangemeld voor behandeling of hulp van de Praktijk en/of Stevig in Nijmegen. Eerst hebben de ouders geweigerd mee te werken aan dit IQ onderzoek, maar kort geleden hebben zij toch meegewerkt. De uitslag van het onderzoek zal in de loop van december bekend zijn. De ouders hebben tijdens de zitting toegezegd dat zij deze uitslag aan de William Schrikker Stichting zullen doorgeven. Het hof vindt het belangrijk dat de ouders de uitslag met de William Schrikker Stichting bespreken, omdat dan verdere behandeling en hulp kan worden gestart.
5.11.
De derde voorwaarde is het volgen van een traject bij Kairos. Bij Kairos kunnen de ouders samen werken aan hun relatie. Ook is er hulp voor de moeder om haar weerbaarder te maken en is er hulp voor de vader om te leren omgaan met zijn boosheid. De ouders zijn al eerder van juni 2018 tot februari 2019 onder behandeling van Kairos geweest. Na de geboorte van [kind] zijn de afspraken bij Kairos echter meerdere keren afgezegd. Kairos heeft, voor zover dat mogelijk was, rekening gehouden met de gebeurtenissen in het leven van de ouders (zoals de verhuizing en de geboorte van [kind] ) en is zelfs op huisbezoek geweest, maar toch lukte het niet om afspraken te maken. Omdat de ouders ook geen toestemming gaven aan Kairos voor overleg en afstemming met de andere hulpverleners van de ouders, heeft Kairos uiteindelijk besloten de behandeling te stoppen. De ouders geven de behandelaars de schuld van het mislukken van de behandeling, maar het hof vindt het toch de taak van de ouders om hun eigen afspraken te maken en die ook na te komen. In brieven aan het einde van het traject bij Kairos geeft Kairos aan dat voor de persoonlijke problemen van de ouders verdere behandeling nodig is. Uiteindelijk hebben de ouders ervoor gekozen zich opnieuw bij Kairos aan te melden. Daarvoor hebben zij in november 2019 een intake gehad, maar tijdens die intake bleek dat de ouders zelf vonden dat zij geen hulp nodig hebben. Omdat er toch veel zorgen zijn door de persoonlijke problemen van de ouders, is verdere behandeling belangrijk. De William Schrikker Stichting zal de ouders hierin verder moeten begeleiden, zodat de ouders in de toekomst wel bij Kairos kunnen worden behandeld. Op dit moment is er echter nog geen sprake van een behandeling van de ouders bij Kairos.
5.12.
De vierde voorwaarde is het op orde hebben van de geldzaken. De ouders staan onder bewind. Tot voor kort hadden de ouders veel stress door alle schulden en verliep de samenwerking met de bewindvoerder niet altijd goed. De ouders verklaren dat de samenwerking nu veel beter verloopt, dat de moeder werkt en dat ook de vader per januari 2020 zal beginnen met zijn baan.
5.13.
Het hof komt tot de conclusie dat de ouders positieve stappen hebben gezet. Zij zijn verhuisd, hebben allebei werk en zij hebben hun geldzaken behoorlijk op orde. Toch is aan een aantal voorwaarden niet voldaan en juist die voorwaarden gaan over de mogelijkheden van de ouders om de kinderen zelf te kunnen opvoeden. Om goed voor de kinderen te kunnen zorgen is eerst nodig dat de ouders aan hun persoonlijke problemen en hun relatieproblemen werken. Daarnaast moeten zij werken aan de manier waarop zij de kinderen opvoeden. Daarbij speelt ook een rol dat [kind] en [kind] extra zorg en aandacht nodig hebben zodat dit veel van de ouders zal vragen. Het is dan ook de vraag of de ouders door hun persoonlijke problemen in staat zijn deze extra zorg en aandacht aan de kinderen te geven. Het hof vindt dat de ouders daartoe op dit moment niet in staat zijn. Tijdens de omgang die de ouders met de kinderen hebben zijn er duidelijke aanwijzingen dat het de ouders niet lukt om op een goede manier voor de kinderen te zorgen. Sinds kort zien de ouders de kinderen een keer in de veertien dagen onder begeleiding bij hen thuis. De begeleiders zien dat de kinderen erg op hun hoede zijn en steeds kijken hoe de ouders reageren. Regelmatig gaat vooral de vader over de grenzen van de kinderen heen. Zo tilt de vader de kinderen vaak op of pakt hen regelmatig vast, terwijl de kinderen duidelijk laten merken dat zij dit niet fijn vinden. Ook vinden de ouders het moeilijk om een gesprek te hebben op het niveau van de kinderen, waardoor de ouders vaak niet goed weten wat de kinderen willen. Verder vinden de ouders het lastig om de kinderen op een goede manier te begrenzen en te straffen. Het lukt de ouders niet om dit met woorden te doen, in plaats daarvan pakken zij de jongens vaak hardhandig vast. De omgang verloopt dus nog niet goed. Ook heeft [kind] na afloop van de omgang bij de ouders thuis in het pleeggezin een heftige reactie laten zien. Zo wilde zij niet eten en heeft zij slecht geslapen. Op dit moment wordt Video Home Training ingezet om te kijken wat nodig is om de omgang beter te laten verlopen.
5.14.
Door de zorgen die er zijn over de ouders en door de extra begeleiding en zorg van (vooral) de jongens, kunnen de ouders de kinderen niet (voldoende) geven wat de kinderen nodig hebben. Het hof vindt dus dat de uithuisplaatsing van [kind] , [kind] en [kind] op dit moment nog steeds nodig is en moet worden verlengd. Dit klopt met de eisen die in de wet staan. Het hof vindt dat de kinderrechter goede beslissingen heeft genomen. Het hof is het daarmee eens en zal daarom de beschikkingen van 2 augustus 2019 en 15 augustus 2019 in stand laten (bekrachtigen). De ouders vragen om dan slechts toestemming voor de uithuisplaatsing te geven voor een kortere periode dan de rechtbank heeft gedaan. Het hof vindt dat dit niet mogelijk is. De ouders zullen de tijd nodig hebben om te kunnen voldoen aan de voorwaarden die door de William Schrikker Stichting zijn gesteld.
5.15.
Ten slotte moet het hof kijken naar het verzoek van de ouders om een onderzoek door het NIFP te laten uitvoeren. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechter moet zo’n verzoek in het algemeen toewijzen, tenzij de belangen van het kind zich hiertegen verzetten.
Het verzoek van de ouders voor onderzoek door het NIFP wordt door het hof afgewezen, omdat de belangen van de kinderen zich hiertegen verzetten. [kind] , [kind] en [kind] zijn erg jong en hebben al veel meegemaakt. De kinderen zullen ook in het onderzoek betrokken worden en zij zullen daar last van hebben. Het zal veel onrust geven en door de persoonlijke problemen van de kinderen zal dit tot gevolg hebben dat zij stil komen te staan in hun ontwikkeling. Het hof vindt een onderzoek daarom niet goed voor de kinderen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 augustus 2019 en 15 augustus 2019 voor zover het gaat om de uithuisplaatsing van de kinderen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, E.B. Knottnerus en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 9 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.