ECLI:NL:GHARL:2020:150

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
200.271.496/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van faillissement en beoordeling van schuldenaarstoestand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een faillissement. De appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Midden-Nederland op 19 december 2019 in staat van faillissement was verklaard, heeft verzocht dit vonnis te vernietigen. De rechtbank had mr. C.J. Hofman benoemd tot rechter-commissaris en mr. M.J. Guit als curator aangesteld. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 8 januari 2020 heeft de advocaat van de Ontvanger van de Belastingdienst, mr. E.E. Schipper, een fax gestuurd waarin werd aangegeven dat de schuld aan de Ontvanger was voldaan en dat er geen andere geformaliseerde belastingschulden meer waren. De Ontvanger verzet zich niet tegen de vernietiging van het faillissement.

Het hof heeft de curator gevraagd naar de status van de vorderingen en de faillissementskosten. De curator bevestigde dat alle vorderingen, behalve één betwiste vordering van een derde, waren voldaan. De mondelinge behandeling vond geen doorgang, omdat het hof voldoende informatie had om te oordelen. Het hof concludeerde dat de appellant niet langer in de toestand verkeerde dat hij had opgehouden te betalen, aangezien de vordering aan de Ontvanger was voldaan en er slechts één betwiste concurrente vordering resteerde. Hierdoor was er geen sprake meer van pluraliteit van schuldeisers en voldeed de appellant niet meer aan de voorwaarden voor faillietverklaring.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van de Ontvanger om de appellant in staat van faillissement te verklaren af. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de toestand van de schuldenaar zorgvuldig te beoordelen en de voorwaarden voor faillietverklaring in acht te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.271.496/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/19/631 F)
arrest van 8 januari 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H. Loonstein, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
De Ontvanger van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen,
gevestigd te Maastricht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de Ontvanger,
advocaat: mr. E.E. Schipper, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 19 december 2019 is [appellant] , op verzoek van de Ontvanger in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. C.J. Hofman tot rechter-commissaris en met de aanstelling van
mr. M.J. Guit, advocaat te Amsterdam, als curator.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 30 december 2019, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen.
2.2
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het hof op 8 januari 2020 een fax ontvangen van mr. Schipper waarin wordt vermeld dat de schuld aan de Ontvanger is voldaan, dat [appellant] geen andere geformaliseerde belastingschulden meer heeft en dat de Ontvanger zich niet verzet tegen vernietiging van het faillissement.
2.3
Het hof heeft de curator gevraagd of alle hem bekende vorderingen, alsmede de boedelkosten zijn voldaan. De curator heeft bevestigd dat dit het geval is behoudens één ingediende vordering van de heer [B] ter hoogte van € 26..257,56, die door [appellant] wordt betwist. De curator heeft meegedeeld dat alle faillissementskosten tot en met 7 januari 2020 zijn voldaan en dat er voor de boedelkosten na die datum een 'gentlemen's agreement' is waarvan de nakoming voor zijn eigen risico is.
2.6
De mondelinge behandeling van 8 januari 2020 heeft - gelet op het vorenstaande - geen doorgang gevonden.

3.De beoordeling

3.1
Het hof stelt voorop dat de vraag of de schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen dient te worden beoordeeld naar de omstandigheden, zoals die zijn gebleken in eerste aanleg en in appel.
3.3
Het is het hof genoegzaam gebleken dat [appellant] de vordering van de Ontvanger, de overige bij de curator ingediende vorderingen - op één betwiste vordering na - en de faillissementskosten heeft voldaan. Zowel partijen als de curator menen dat het reeds uitgesproken faillissement van [appellant] voor vernietiging in aanmerking komt.
3.4
Gelet op het voorgaande verkeert [appellant] niet (langer) in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. De vordering aan de Ontvanger is voldaan en er resteert slechts één, door [appellant] betwiste, concurrente vordering. Hiermee is het vorderingsrecht van de aanvrager komen te vervallen en is er geen sprake van pluraliteit van schuldeisers. Omdat niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden voor faillietverklaring, zoals neergelegd in artikel 6 lid 3 Fw, is de grond aan het faillissement komen te ontvallen.
Slotsom
3.5
Het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en beslist wordt als volgt.
3.6
Het hof stelt de faillissementskosten vast conform het door de curator overgelegde salarisvoorstel. Nu deze kosten reeds zijn voldaan, volgt geen veroordeling tot betaling van deze kosten.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 19 december 2019 en, opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de Ontvanger om [appellant] in staat van faillissement te verklaren;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. G. van Rijssen en mr. M.A.L.M. Willems en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 januari 2020.