ECLI:NL:GHARL:2020:1488

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
21-006643-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens niet uitdrukkelijk gemachtigde raadsman

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1991, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 25 oktober 2018. Tijdens de zitting op 29 januari 2020 is de verdachte niet verschenen, terwijl zijn raadsman, mr. A.C. de Kruijff, wel aanwezig was. De raadsman verklaarde echter niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om de verdediging te voeren. Dit leidde tot de vraag of het verweer van de raadsman ten aanzien van de nietigheid van de dagvaarding in eerste aanleg besproken moest worden.

Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte in persoon is betekend. Aangezien de raadsman niet uitdrukkelijk gemachtigd was, kon hij slechts het woord voeren ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte. Het hof oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. Daarom werd het verweer van de raadsman niet in behandeling genomen.

Vervolgens heeft het hof de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld. Gezien het feit dat de verdachte geen bezwaren had geuit tegen het vonnis van de kantonrechter en het hof zelf ook geen redenen zag voor een inhoudelijke behandeling, heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. De beslissing werd uitgesproken door mr. E. de Witt, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van griffier mr. J. Wijmenga.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006643-18
Uitspraak d.d.: 12 februari 2020
VERSTEK

Arrest van de enkelvoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Groningen van 25 oktober 2018 met parketnummer 96-110188-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van
29 januari 2020.
Ter terechtzitting heeft mr. A.C. de Kruijff, advocaat te Delfzijl, verweer gevoerd, strekkende tot nietigverklaring van de dagvaarding in eerste aanleg. Het hof heeft voorts kennisgenomen van het standpunt van de advocaat-generaal.

Geldigheid dagvaarding in eerste aanleg

De verdachte is niet ter zitting verschenen. Ter zitting is wel verschenen mr. A.C. de Kruijf, die verklaart dat hij al enige tijd geen contact meer heeft gehad met de verdachte en niet uitdrukkelijk is gemachtigd tot het voeren van de verdediging. Hij stelt zich op het standpunt dat hij desondanks verweer mag voeren ten aanzien van de nietigheid van de dagvaarding in eerste aanleg.
Het hof stelt vast dat de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte in persoon is betekend. Nu de raadsman niet uitdrukkelijk gemachtigd is, is hij slechts bevoegd het woord te voeren ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte of het verzoeken om aanhouding van de zaak zodat de verdachte alsnog zijn aanwezigheidsrecht kan uitoefenen (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 23 april 2002, te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2002:AD8860). Dat is niet gedaan. Niet is gebleken dat sprake is van een uitzonderlijk geval waarin anders moet worden geoordeeld. Het verweer ten aanzien van de nietigheid van de dagvaarding in eerste aanleg behoeft dan ook geen bespreking.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof ziet in deze zaak aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte geen bezwaren heeft opgegeven tegen het hierboven genoemde vonnis en het hof ook zelf geen redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. J. Wijmenga, griffier,
en op 12 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.