ECLI:NL:GHARL:2020:1451

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
TBS P19/0332
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep terbeschikkingstelling na aanvang onderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de terbeschikkingstelling van een betrokkene, geboren in Somalië in 1970, die verblijft in een Forensisch Psychiatrisch Centrum. Het hoger beroep was ingesteld tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 24 september 2019, waarin de verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar werd uitgesproken en het verzoek tot aanhouding werd afgewezen. Tijdens de zitting op 9 januari 2020 heeft het hof de raadsman van de terbeschikkinggestelde, mr. M.A.I. Witlox, en de advocaat-generaal, mr. D.J. de Jong, gehoord. De raadsman betoogde dat het hof geen beslissing meer kon nemen omdat het hoger beroep was ingetrokken voordat de zaak was uitroepen, verwijzend naar artikel 435 van het Wetboek van Strafvordering. Subsidiair pleitte hij voor niet-ontvankelijkheid wegens gebrek aan belang. De advocaat-generaal steunde deze conclusie en stelde dat behandeling van het hoger beroep niet nodig was.

Het hof oordeelde dat het onderzoek ter terechtzitting was aangevangen op 30 december 2019, toen de terbeschikkinggestelde door een raadsheer was gehoord. Dit betekende dat er een eindbeslissing moest volgen. Aangezien zowel de raadsman als de advocaat-generaal geen reden zagen voor verdere behandeling van het hoger beroep, verklaarde het hof de terbeschikkinggestelde niet-ontvankelijk in zijn beroep wegens gebrek aan belang. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 januari 2020, waarbij de voorzitter en de raadsheren aanwezig waren, maar de raden en de griffier niet in staat waren de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

TBS P19/0332
Beslissing d.d. 23 januari 2020
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [1970] ,
verblijvende in Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) [naam FPC] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 24 september 2019, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar en impliciet afwijzing van het verzoek tot aanhouding teneinde de mogelijkheden van een rechterlijke machtiging te onderzoeken.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- de processen-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 2 oktober 2019;
- de aanvullende informatie van FPC [naam FPC] van 30 december 2019 met als bijlage de wettelijke aantekeningen van 13 mei 2019 tot en met 20 augustus 2019;
- het proces-verbaal van het rogatoir verhoor van de terbeschikkinggestelde van 30 december 2019;
- de akte intrekking hoger beroep van 9 januari 2020.
Het hof heeft ter zitting van 9 januari 2020 gehoord de raadsman van de terbeschikkinggestelde, mr. M.A.I. Witlox, en de advocaat-generaal mr. D.J. de Jong.

Overwegingen:

Het standpunt van de raadsman van de terbeschikkinggestelde
De raadsman heeft primair betoogd dat het hof geen beslissing meer kan nemen omdat het hoger beroep is ingetrokken voor het uitroepen van de zaak. De raadsman verwijst daarbij naar het bepaalde in artikel 435 Wetboek van Strafvordering. Subsidiair heeft de raadsman niet-ontvankelijkheid bepleit bij gebrek aan belang.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de veroordeelde in zijn hoger beroep bij gebrek aan belang.
Het oordeel van het hof
Ingevolge artikel 509 m lid 1 (oud)Wetboek van Strafvordering (thans 6:6:10 Wetboek van Strafvordering ) juncto artikel 270 Wetboek van Strafvordering begint de voorzitter het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen betrokkene. Deze bepaling markeert het moment waarop het onderzoek ter terechtzitting een aanvang neemt, hetgeen onder andere tot gevolg heeft dat er een beslissing in de zin van artikel 138 Wetboek van Strafvordering dient te volgen. In het onderhavige geval is de terbeschikkinggestelde op 30 december 2019 door een raadsheer van de penitentiaire kamer rogatoir gehoord, waarbij aan de terbeschikkinggestelde de cautie is gegeven, een toelichting op de procedure is gegeven en gevraagd is naar de reden van het hoger beroep. De terbeschikkinggestelde heeft zijn hoger beroep aan de raadsheer toegelicht. Hierdoor wordt het onderzoek van de zaak geacht te zijn aangevangen, en dient er een eindbeslissing te volgen.
Nu de raadsman subsidiair niet-ontvankelijkheid bij gebrek aan belang heeft bepleit, de advocaat-generaal heeft aangegeven dat behandeling van het hoger beroep niet behoeft plaats te vinden en ook het hof ambtshalve geen reden ziet voor behandeling van het hoger beroep, zal het hof de terbeschikkinggestelde wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

Beslissing

Het hof:
Verklaartde terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde] niet-ontvankelijkin het tegen de beslissing van de Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 2 oktober 2019 ingestelde hoger beroep.
Aldus gedaan door
mr. A.B.A.P.M. Ficq als voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. Z.J. Oosting als raadsheren,
en drs. E.M.M. Mol en drs. R.J.A. van Helvoirt als raden,
in tegenwoordigheid van E. van der Zand als griffier,
en op 23 januari 2020 in het openbaar uitgesproken.
De raden en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.