ECLI:NL:GHARL:2020:140

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
8 januari 2020
Zaaknummer
Wahv 200.233.100/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatieplicht officier van justitie en verkeerssanctie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond had verklaard. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de officier van justitie zijn informatieplicht ex artikel 7:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had geschonden door pas bij de beslissing op het administratief beroep het verzochte ijkrapport over te leggen. Het hof oordeelde dat de officier van justitie tekortgeschoten was in zijn informatieplicht, omdat hij de NMi-verklaring pas bij de beslissing had overgelegd, waardoor de gemachtigde niet in staat was om hierop te reageren tijdens het administratief beroep. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep gegrond.

Vervolgens beoordeelde het hof de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene een sanctie was opgelegd voor overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom. De gemachtigde betwistte dat de betrokkene de gedraging had verricht en voerde aan dat de snelheidsmeting niet betrouwbaar was. Het hof oordeelde dat de gegevens waarop de sanctie was gebaseerd voldoende waren en dat de betrokkene onvoldoende argumenten had aangevoerd om aan de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting te twijfelen. Het beroep tegen de inleidende beschikking werd ongegrond verklaard, en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.233.100/01
CJIB-nummer
: 206756575
Uitspraak d.d.
: 8 januari 2019
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2018, betreffende

[betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is [B] , kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde voert aan dat de officier van justitie zijn informatieplicht ex artikel 7:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. De officier van justitie heeft namelijk pas bij zijn beslissing op het administratief beroep het verzochte ijkrapport overgelegd, waardoor de gemachtigde in de fase van het administratief beroep niet meer op dit stuk heeft kunnen reageren.
2. Artikel 7:18, vierde lid, van de Awb voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om gedurende het administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het beroepsorgaan. Het gaat daarbij om stukken die nodig zijn om een boete op basis daarvan aan te vechten (vlg. ABRS 19 november 2014, ECLI:NL:RvS:2014:4129). Naar het oordeel van het hof moet in een zaak als deze daaronder worden begrepen het zaakoverzicht en een eventuele foto van de gedraging. Andere documenten, zoals een ijkrapport, hoeven geen deel uit te maken van het dossier. Dat is slechts anders indien redelijkerwijs twijfel bestaat over de aspecten waarop die informatie betrekking heeft (vgl. het arrest van het hof van 17 oktober 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:8247).
3. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in zijn administratief beroepschrift heeft gevraagd om alle op de zaak betrekking hebbende stukken. De officier van justitie heeft bij brief van 18 mei 2017 het zaakoverzicht en de foto’s van de gedraging aan de gemachtigde verstrekt. Bij brief van 2 juni 2017 heeft de gemachtigde gronden tegen de inleidende beschikking aangevoerd. De officier van justitie heeft het beroep vervolgens ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 19 september 2017 naar de gemachtigde gezonden met daarbij een NMi-verklaring. In de motivering van de beslissing wordt verwezen naar de bijgevoegde NMi-verklaring.
4. Nu de officier van justitie de NMi-verklaring heeft gebruikt bij de beoordeling van het administratief beroep, is het hof van oordeel dat deze verklaring daarmee een op de zaak betrekking hebbend stuk is geworden. Een redelijke uitleg van artikel 7:18, vierde lid, Awb, brengt mee dat als hierom is verzocht de officier van justitie nieuwe of aanvullende op de zaak betrekking hebbende stukken moet toezenden aan de indiener van het beroepschrift voordat hij op het beroep beslist. In dit geval is de NMi-verklaring pas bij de beslissing van de officier van justitie overgelegd. Daarmee is de officier van justitie tekortgeschoten in zijn informatieplicht. Dit betekent dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie ten onrechte in stand heeft gelaten. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie vernietigen.
5. Vervolgens gaat het hof over tot de beoordeling van het beroep tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een sanctie is opgelegd van € 112,- voor: “overschrijding maximum snelheid binnen bebouwde kom, met 13 km/h”. Deze gedraging zou zijn verricht op 16 april 2017 om 22:38 uur op de N207 - Henegouwerweg - ter hoogte van hectometerpaal 24.1 in [A] met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
6. De gemachtigde voert aan dat de betrokkene betwist dat zij de gedraging heeft verricht. Voorts betwist zij dat de werkelijke snelheid is vastgesteld met behulp van een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel. In de onderhavige zaak is geen sprake van een ambtsedige verklaring. Van de gegevens die zijn opgenomen in het zaakoverzicht kan niet zonder meer worden uitgegaan bij gedragingen die - zoals de onderhavige - op geautomatiseerde wijze zijn vastgesteld. Aan de hand van de foto kan evenmin worden vastgesteld dat de gedraging is verricht, omdat hierop de exacte snelheid van het voertuig niet wordt vermeld. De betrokkene woonde destijds in [A] op 100 meter van de betreffende flitspaal. Nu zij bekend was met deze flitspaal, weet zij 100% zeker dat zij niet te hard heeft gereden. Verder blijkt uit de ijkrapporten dat de apparatuur twee dagen na de gedraging opnieuw is geijkt en dat toen zowel de antenne-eenheid als de digitale camera is vervangen. Indien de apparatuur bij controle nog deugdelijke werkte was er geen noodzaak om deze te vervangen. Het lijkt er dus sterk op dat de apparatuur is vervangen, omdat deze niet (meer) deugdelijk werkte. Nu moet worden getwijfeld aan de deugdelijkheid van de apparatuur, kan niet worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
7. Het hof stelt voorop dat de Wahv niet de eis stelt dat aan een krachtens die wet opgelegde administratieve sanctie een ambtsedig proces-verbaal van een opsporingsambtenaar ten grondslag ligt. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
8. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast met behulp van een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid : 66 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 63 km per uur.
Toegestane snelheid : 50 km per uur.
Overschrijding met : 13 km per uur.”
9. Voorts bevinden zich in het dossier twee foto’s van de gedraging. Hierop is een voertuig met kenteken [00-YYY-0] te zien. De gegevens die in de databalk onder de foto’s zijn vermeld, stemmen overeen met de gegevens in het zaakoverzicht.
10. Tevens bevindt zich in het dossier een NMi-verklaring d.d. 19 mei 2016, waarin staat dat de betreffende radarsnelheidsmeter op 19 mei 2016 is goedgekeurd voor een periode van 12 maanden.
De in deze verklaring genoemde identificerende gegevens van het meetmiddel komen overeen met de onder de foto’s van de gedraging genoemde gegevens.
11. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting te twijfelen. De enkele betwisting dat de gedraging is verricht en dat de werkelijke snelheid is vastgesteld met behulp van een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel is daarvoor onvoldoende. Dat de betrokkene bekend was met de aanwezigheid van de betreffende flitspaal en zij voor 100% zeker weet dat zij niet te hard heeft gereden, leidt niet tot een ander oordeel. Bovendien volgt uit de NMi-verklaring d.d. 19 mei 2016 dat de snelheidsmeter ten tijde van de gedraging voldeed aan de daaraan te stellen eisen. De omstandigheid dat uit de NMi-verklaring d.d. 18 april 2017 blijkt dat de antenne-eenheid en de digitale camera van de snelheidsmeter op de betreffende locatie zijn vervangen rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat deze daarvoor niet (meer) deugdelijk werkte. Aldus kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Dit brengt mee dat het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond zal worden verklaard.
12. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt deze beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.