ECLI:NL:GHARL:2020:1344

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
200.264.933
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming tot erkenning van een kind en de gevolgen voor de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van een kind. De moeder, die in hoger beroep ging, betwistte de beslissing van de rechtbank Gelderland, die de vader vervangende toestemming had verleend om het kind te erkennen. De moeder voerde aan dat haar emotionele en geestelijke klachten, voortkomend uit de relatie met de vader, een negatieve invloed hadden op haar en het kind. Het hof oordeelde dat, hoewel de moeder problemen ondervond, er onvoldoende bewijs was dat deze problemen de ontwikkeling van het kind of de relatie tussen moeder en kind negatief beïnvloedden. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het in het belang van het kind was dat de juridische werkelijkheid overeenkwam met de biologische werkelijkheid. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.264.933
(zaaknummer rechtbank Gelderland 349560)
beschikking van 18 februari 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H. van den Berg te Zeist,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.P. van der Veer te Ede.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
in haar hoedanigheid van bijzondere curator van hierna nader te noemen [het kind] ,
kantoorhoudende te Ermelo,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (verder te noemen de rechtbank), van 18 maart 2019 en 5 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie 7, ingekomen op 27 augustus 2019;
- het verweerschrift;
- een brief van de bijzondere curator van 30 september 2019;
- een journaalbericht van mr. Van den Berg van 23 december 2019 met producties 8 tot en met 13;
- een journaalbericht van mr. Van der Veer van 3 januari 2020 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 januari 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook is de bijzondere curator verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad en zij hebben samengewoond.
3.2
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] geboren [het kind] , verder te noemen: [het kind] . De vader is de verwekker van [het kind] .
De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [het kind] .
3.3
Kort na de geboorte van [het kind] is de relatie en de samenleving tussen partijen geëindigd. De vader heeft nadien geen contact met [het kind] gehad.
3.4
De vader heeft op 18 februari 2019 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend met het verzoek om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- vervangende toestemming aan hem te verlenen tot erkenning van [het kind] ;
- te bepalen dat de moeder, voorafgaand aan de omgangsregeling van de vader met [het kind] , voorlichting aan [het kind] dient te geven over wie haar vader is;
- een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [het kind] van één keer per maand voor de duur van twee uren, welke omgangsregeling geleidelijk zal worden uitgebreid tot een weekend per veertien dagen, uiterlijk 26 weken na de datum van het eerste omgangsmoment.
3.5
De moeder heeft bij verweerschrift van 13 mei 2019 de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader ter zake de erkenning en de omgang af te wijzen. Zij heeft daarnaast bij voorwaardelijk zelfstandig verzoek, voor het geval ofwel het verzoek tot erkenning ofwel het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling dan wel beiden worden toegewezen, verzocht te bepalen dat de vader aan haar € 550,- per maand aan kinderalimentatie voor [het kind] voldoet met ingang van [geboortedatum] 2013, althans met ingang van de datum van indiening van het verweerschrift, althans met ingang van een datum die de rechtbank juist acht.
3.6
Bij de beschikking van 18 maart 2019 heeft de rechtbank mr. [belanghebbende] benoemd tot bijzondere curator van [het kind] .
3.7
Bij de beschikking van 5 juni 2019 (verder te noemen: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [het kind] ;
- de behandeling van de verzoeken van de vader met betrekking tot de status- c.q. afstammingsvoorlichting, de omgangsregeling en de proceskosten én het verzoek van de moeder met betrekking tot de kinderalimentatie aangehouden tot de pro forma zitting van 14 oktober 2019;
- de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren en de rechtbank te adviseren over de volgende vragen:
- Wat is in het belang van [het kind] voor wat betreft haar status- c.q. afstammingsvoorlichting?
- Welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling tussen de vader en [het kind] ?
- Zijn er factoren die de omgang belemmeren? Zo ja, welke? Hoe en op welke termijn zijn deze factoren op te heffen?
- Hoe dient de omgang in het belang van [het kind] vorm gegeven te worden?
3.8
De raad heeft de rechtbank bij raadsrapport van 17 december 2019 gerapporteerd en geadviseerd.
3.9
Bij de rechtbank zal een nieuwe mondelinge behandeling van de aangehouden verzoeken plaatsvinden.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de beslissing van de rechtbank om aan de vader vervangende toestemming tot erkenning van [het kind] te verlenen.
De moeder verzoekt het hof bij beschikking de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de verleende vervangende toestemming aan de vader tot erkenning van [het kind] en opnieuw beschikkende:
- primair: het verzoek van de vader om aan hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [het kind] te weigeren en zijn verzoek ter zake af te wijzen;
- subsidiair: een onderzoek te gelasten door de raad, althans door een terzake deskundige, naar de impact die de relatie met de vader op de moeder heeft gehad en de gevolgen hiervan met name op een ongestoorde verhouding van de moeder met [het kind] en de schade die dit berokkent op de verhouding tussen de moeder en [het kind] wanneer erkenning wordt toegewezen alsook naar de gevolgen voor [het kind] waar het betreft haar evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling en vervolgens op basis daarvan te beslissen dat de vervangende toestemming voor erkenning moet worden geweigerd;
- de vader te veroordelen in de kosten.
4.2
De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar verzoek dat is gericht tegen de vervangende toestemming tot erkenning van [het kind] door de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek en de overige verzoeken af te wijzen. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de vader de verwekker is van [het kind] .
5.2
Op grond van artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder c. van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de vader [het kind] slechts erkennen met voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder.
5.3
In geval de toestemming van de moeder tot erkenning door de verwekker ontbreekt, kan op grond van artikel 1:204 lid 3 BW op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen deze toestemming door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is.
Hierbij dient een afweging te worden gemaakt van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. De wetgever heeft met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming beoogd in het kader van de afstamming meer aansluiting te zoeken bij de biologische werkelijkheid.
5.4
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader om aan hem vervangende toestemming te verlenen tot de erkenning van [het kind] als zijn kind dient te worden toegewezen. Het hof verwijst daartoe naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over, maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
5.5
De moeder toont ook in hoger beroep grote weerstand tegen de vader en tegen het verzoek van de vader tot erkenning. Zij reageert emotioneel in onderhavige procedure en stelt dat het slechter met haar gaat sinds de bestreden beslissing tot erkenning is genomen.
Zij voert onder andere aan, dat zij is afgevallen, dat zij de noodzaak voelt elke dag extra te rusten en dat zij is beperkt in het functioneren op haar werk. Volgens de moeder hebben haar klachten invloed op [het kind] .
In de bestreden beslissing zijn de lichamelijke en geestelijke klachten van de moeder, die verband houden met haar beleving van haar eerdere relatie met de vader en de impact van die relatie op haar, meegewogen. Voor zover de klachten van de moeder ten opzichte van de procedure in eerste aanleg zijn toegenomen, leidt dat niet tot een ander oordeel. Hoewel het hof aanneemt dat de gestelde problematiek van de moeder merkbaar is voor [het kind] , is onvoldoende komen vast te staan dat dit weerslag heeft op de ontwikkeling van [het kind] of op de verhouding tussen de moeder en [het kind] . Uit het raadsrapport van 17 december 2019 met betrekking tot de omgangsregeling en status- c.q. afstammingsvoorlichting (zie hiervoor onder overweging 3.7 en 3.8) blijkt dat er geen zorgen zijn gesignaleerd over het dagelijks functioneren van de moeder in relatie tot [het kind] en dat er geen zorgen zijn over het lichamelijke, sociaal-emotionele of schoolse functioneren van [het kind] .
In het geval de moeder last houdt van (onverwerkte) emoties voortkomend uit haar relatie met de vader, ligt het op haar weg om daarvoor, mede in het belang van [het kind] , hulp te zoeken.
5.6
De raad en de bijzondere curator hebben hun adviezen in hoger beroep gehandhaafd. Het hof acht het, met de raad en de bijzondere curator, in het belang van [het kind] dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische.
5.7
Het hof ziet, gelet op het vorenstaande en nu het zich voldoende voorgelicht acht, geen aanleiding om een nader onderzoek te bevelen, zoals door de moeder subsidiair is verzocht. Het hof wijst het verzoek van de moeder daartoe dan ook af.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als hierna vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 5 juni 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, H. Phaff en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier, en is op 18 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.