ECLI:NL:GHARL:2020:1342

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
200.261.841
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en verzoek tot terugbetaling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie en een verzoek tot terugbetaling van teveel betaalde alimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten. De rechtbank had bepaald dat de man maandelijks € 787,34 aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, moest betalen voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen, met een achterstallige betaling van € 612,10 voor de periode van 1 januari 2016 tot 1 juni 2018. De man verzocht het hof om de alimentatie te verlagen naar € 27,- per kind per maand en om de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van teveel ontvangen kinderalimentatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2020 hebben partijen overeenstemming bereikt over de wijziging van het ouderschapsplan, waarbij de man vanaf 9 januari 2019 € 150,- per kind per maand zal betalen, en de kosten van de sporten van de kinderen voor zijn rekening zal nemen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw niet in staat is om de teveel ontvangen kinderalimentatie terug te betalen, omdat zij deze bedragen heeft besteed aan de kosten van de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking deels bekrachtigd en deels vernietigd, en de verzoeken van de man tot wijziging van de alimentatie en terugbetaling afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.261.841
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 469263)
beschikking van 18 februari 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.A.W. Standhardt-Jonkers te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.N. Ziekman-Meijerink te Utrecht.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens houdende vermeerdering en wijziging van zelfstandig verzoek met de stukken uit de eerste aanleg en producties 25 tot en met 36, ingekomen op 28 juni 2019;
  • het verweerschrift met producties H13 tot en met H20;
  • een journaalbericht van mr. Standhardt-Jonkers van 3 december 2019 met een aanvulling op tevens wijziging van het beroepschrift, met producties 37 tot en met 48;
  • een journaalbericht van mr. Ziekman-Meijerink van 10 januari 2020 met een brief houdende het verweer tegen de ingediende aanvulling op en wijziging van het beroepschrift en met producties H21 tot en met H28;
  • een journaalbericht van mr. Standhardt-Jonkers van 10 januari 2020 met producties 49 en 50.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 januari 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad en zij hebben samengewoond tot april 2014.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] , en
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats] .
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
In het ouderschapsplan, door partijen ondertekend op 30 maart 2015, zijn partijen, voor zover voor deze procedure van belang, het volgende overeengekomen:
7 Kinderalimentatie
Artikel 7.1 – Kosten van de kinderen
De kosten van de kinderen worden niet door de ouders begroot zodat de ouders voor de toekomst de eigen standpunten hierover kunnen innemen. Er zijn op dit moment geen kosten van kinderopvang/BSO.
Artikel 7.2 – Kinderalimentatie
Met ingang van 1 april 2015 en zolang de kinderen minderjarig zijn en bij de moeder wonen, betaalt de vader maandelijks en bij vooruitbetaling aan de moeder een alimentatie voor de kinderen van € 375,- per kind per maand. Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2016.
Artikel 7.3 – Kosten van sport en schoolbijdrage
Vader betaalt naast de in artikel 7.2 weergegeven kinderalimentatie de jaarlijkse schoolbijdrage voor de kinderen en de kosten van sportcontributie. Thans bedragen de schoolkosten € 150,- per kind en per jaar. Daarnaast betaalt vader de kosten van twee sporten voor de kinderen. Voor [kind 2] zwemmen en dansles en voor [kind 1] hockey en dansles. De kosten van zwemles worden begroot op € 600,- per jaar en de kosten van dansles op € 600,- per jaar. De kosten van hockey voor [kind 1] worden begroot op € 234,- per jaar en de kosten van dansles op € 600,- per jaar. Vader betaalt verder naast de hockeycontributie 50% van de kosten van de hockeykleding/materiaal voor [kind 1] . Alle andere sportkleding betaalt moeder. Als [kind 2] in de toekomst gaat hockeyen geldt dit ook voor [kind 2] . De kosten van zwemles (diploma A en B) zijn wat hoger dan de kosten van een reguliere sport. Partijen gaan voor de toekomst, na zwemles, uit van kosten van sport voor de kinderen van € 850,- per jaar is € 70,- per maand (hockeykleding/materiaal niet meegerekend) en per kind. Vader betaalt de contributies rechtstreeks aan de sportverenigingen.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank:
- bepaald dat het bedrag dat de man aan de vrouw zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 juni 2018 € 787,34 per maand bedraagt, welk bedrag jaarlijks wordt verhoogd overeenkomstig de wettelijke indexering, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat de man aan de vrouw wegens achterstallige kinderalimentatie voor [kind 1] en [kind 2] in de periode van 1 januari 2016 tot 1 juni 2018 in totaal een bedrag van € 612,10 dient na te betalen in verband met de onbetaald gebleven wettelijke indexering van de kinderalimentatie, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 27 augustus 2018 tot het moment der algehele voldoening;
- bepaald dat de man jaarlijks de schoolbijdrage voor de kinderen, de kosten van de sportcontributie van de kinderen en 50% van de kosten van de hockeykleding/materiaal voor de kinderen betaalt zoals overeengekomen in artikel 7.3 van het door partijen ondertekende ouderschapsplan;
- het meer of anders verzochte afgewezen;
- de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.2
De man is – na aanvulling en wijziging van zijn beroepschrift – met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zijn gericht tegen voornoemde beslissingen, behoudens de beslissing tot terugbetaling van achterstallige kinderalimentatie over de periode van 1 januari 2016 tot 1 juni 2018 van in totaal € 612,10.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
1. de verzoeken van de vrouw af te wijzen;
2. de tussen partijen overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, zoals vastgelegd in het tussen hen geldende ouderschapsplan van 30 maart 2015, te wijzigen in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 9 januari 2019 gewijzigd wordt vastgesteld op € 27,- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3. te bepalen dat er geen grond meer is voor de regeling als genoemd in artikel 7.3 van het ouderschapsplan en dat deze regeling met ingang van 9 januari 2019 niet langer tussen partijen zal gelden;
4. de vrouw te veroordelen de door haar te veel ontvangen kinderalimentatie, vermeerderd met de door de man betaalde bedragen uit hoofde van artikel 7.3 van het ouderschapsplan, binnen een maand na de uitspraak van het hof aan de man terug te betalen en, voor zover zij daarmee in gebreke blijft, te bepalen dat de man het recht heeft de door de vrouw te veel ontvangen kinderalimentatie vermeerderd met de door de man ten onrechte betaalde bedragen uit hoofde van artikel 7.3 van het ouderschapsplan, te verrekenen met nog aan de vrouw te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
5. de door het hof te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
6. de vrouw te veroordelen in de proceskosten, zowel van de procedure in eerste aanleg als in de procedure van dit hoger beroep.
Daarnaast verzoekt de man het hof, voor het geval het hof voorbij gaat aan zijn verzoek om zijn stellingen over de hoogte van het inkomen van de vrouw als aannemelijk te kwalificeren zonder de vrouw nog de gelegenheid te geven van tegenbewijs, op grond van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de vrouw te bevelen haar inkomensgegevens over de jaren 2014 tot en met 2019 in de procedure over te leggen.
4.3
De vrouw voert verweer. In haar verweerschrift verzoekt zij het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep althans zijn grieven te verwerpen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de door de man gedane verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
In haar brief van 10 januari 2020 heeft de vrouw bezwaar gemaakt tegen de aanvulling op en de wijziging van het beroepschrift door de man. Zij verzoekt het hof de man ter zake deze aanvulling c.q. wijziging van het beroepschrift niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over wijziging van het door hen gesloten ouderschapsplan van 30 maart 2015 op de navolgende wijze, waarbij de door de man verzochte ingangsdatum van 9 januari 2019 niet in geschil was.
De man zal aan de vrouw met ingang van 9 januari 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 150,- per kind per maand betalen, bij vooruitbetaling te voldoen. Daarnaast zal de man met ingang van die datum de contributiekosten van de sporten van de kinderen (hockey en dansen), begroot op € 125,- per maand, voor zijn rekening nemen en rechtstreeks aan de desbetreffende sportverenigingen voldoen. Voorts zijn partijen overeengekomen dat de proceskosten in beide instanties tussen partijen worden gecompenseerd.
5.2
Partijen hebben het hof verzocht deze afspraken vast te leggen in de beschikking. Het hof zal aan dit verzoek voldoen als in het dictum van deze beschikking is weergegeven.
5.3
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt met betrekking tot het door de man in hoger beroep gedane terugbetalingsverzoek. Dit verzoek zal het hof hierna inhoudelijk beoordelen.
Verzoek van de man tot terugbetaling
5.4
De man verzoekt het hof om de vrouw te veroordelen de door haar te veel ontvangen kinderalimentatie, vermeerderd met de door de man betaalde bedragen uit hoofde van artikel 7.3 van het ouderschapsplan, terug te betalen.
De man stelt dat de vrouw met ingang van 9 januari 2019, de datum waarop hij zijn zelfstandig verzoek in eerste aanleg heeft ingediend, rekening kon houden met een wijziging van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen. Hij acht de vrouw gezien de stijging van haar inkomen ook in staat om de te veel ontvangen bedragen terug te betalen.
5.5
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de door de man verzochte terugbetaling in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd en zij voert het volgende aan. De ontvangen kinderalimentatie heeft zij volledig aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen besteed. Zij heeft ook zelf voor een deel in de kosten van de kinderen moeten voorzien, omdat de behoefte van de kinderen hoger is dan de door de man betaalde bedragen én de man de eerdere afspraken over zijn bijdrage in de kosten van de kinderen niet volledig is nagekomen. Zij noemt als voorbeelden dat de man de wettelijke indexering van de kinderalimentatie vanaf 2018 en het schoolgeld over 2019-2020 niet heeft betaald. Daarnaast geldt dat zij na de aankoop van een eigen woning in 2018 niet meer over vermogen beschikt om de verzochte terugbetaling te kunnen voldoen, aldus de vrouw.
5.6
Het hof is van oordeel dat, voor zover de man vanaf 9 januari 2019 tot de datum van deze beschikking meer heeft betaald dan de onder 5.1 vermelde bijdrage, van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt. Mede gezien de behoefte van de kinderen – door partijen in hoger beroep gesteld op € 1.050,- per maand – is voldoende aannemelijk dat de bijdrage die de man heeft voldaan volledig aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is verbruikt. De omstandigheid dat de vrouw een hoger inkomen is gaan verdienen leidt in dit geval niet tot een ander oordeel, nu de vrouw onderbouwd heeft gesteld dat zij ook voor een deel in de behoefte van de kinderen heeft bijgedragen en (hoge) kosten voor de kinderen, waaronder het schoolgeld, heeft voldaan. Dat betekent dat het verzoek van de man tot terugbetaling zal worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking deels bekrachtigen en deels vernietigen en, opnieuw beschikkende, beslissen als hierna zal worden vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 april 2019, voor zover het de beslissingen over de kinderalimentatie en de overige bijdragen voor de kinderen (schoolbijdrage, sportcontributie, kosten van hockeykleding/materiaal) met ingang van 9 januari 2019 betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt onder wijziging van het door partijen gesloten ouderschapsplan van 30 maart 2015, dat de man aan de vrouw met ingang van 9 januari 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] en [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats] , € 150,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
verstaat dat de man met ingang van 9 januari 2019 de contributiekosten van de sporten van de kinderen (hockey en dansen), begroot op € 125,- per maand, voor zijn rekening zal nemen en rechtstreeks aan de desbetreffende sportverenigingen zal voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 april 2019 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partijen de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, R. Krijger en D.J.I. Kroezen en is op 18 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.