ECLI:NL:GHARL:2020:1324

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
200.232.446/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van brandschade aan woonark en vergoeding voor meerwerk door aannemer

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een aannemer, h.o.d.n. Bouw-, Klus en Onderhoudsservice, en een huiseigenaar over de herstelwerkzaamheden aan een woonark na brandschade. De huiseigenaar had de aannemer opdracht gegeven voor herstelwerkzaamheden na een brand op 28 januari 2015, waarvoor een offerte van € 65.284,64 was goedgekeurd. De aannemer heeft echter ook extra werkzaamheden verricht die niet in de oorspronkelijke offerte waren opgenomen, waaronder werkzaamheden aan een terras en de installatie van een nieuwe cv-ketel en keuken. De huiseigenaar heeft de aannemer op 9 juni 2015 een voorschot van € 8.500,- betaald, maar de aannemer heeft later een bedrag van € 12.937,85 als meerwerk geclaimd.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van de huiseigenaar tot terugbetaling van een bedrag van € 12.500,- toegewezen, maar de vordering van de aannemer tot vergoeding van meerwerk werd afgewezen. De aannemer ging in hoger beroep en vorderde vernietiging van het vonnis en betaling van het meerwerk. Het hof oordeelde dat de aannemer recht had op een vergoeding voor het meerwerk, maar dat de huiseigenaar ook recht had op terugbetaling van het teveel betaalde bedrag. Uiteindelijk werd de vordering van de aannemer tot een bedrag van € 4.851,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en werd het eerdere vonnis vernietigd.

Het hof compenseerde de proceskosten in beide instanties, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. Dit arrest is gewezen op 18 februari 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.232.446/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5901638 / MC EXPL 17-4206)
arrest van 18 februari 2020
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. Bouw-, Klus en Onderhoudsservice,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S. van Steenwijk, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. D.D. Senders, kantoorhoudend te Leusden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 maart 2019 hier over. De daar gelaste comparitie heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020.
1.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] arrest gevraagd op het comparitiedossier, aangevuld met het proces-verbaal van de comparitie en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
2.1
[geïntimeerde] bewoont een woonark, gelegen aan de [a-straat] te [A] . In deze woonark is op 28 januari 2015 brand ontstaan. [geïntimeerde] was tegen brandschade verzekerd.
2.2
Op 24 februari 2015 heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven aan [appellant] tot herstel van de brandschade. Een daartoe opgemaakte (gedetailleerde) offerte van [appellant] is door [geïntimeerde] voor akkoord ondertekend. Deze offerte sloot op een aanneemsom van € 65.284,64 ex btw (€ 76.379,- inclusief btw). Aan deze offerte waren een viertal eerdere offertes voor lagere bedragen voorafgegaan, die op aandringen van [geïntimeerde] zijn verhoogd omdat kostenposten niet waren opgenomen. De verzekeraar is met deze offerte akkoord gegaan en heeft het bedrag van de offerte aan [appellant] overgemaakt.
2.3
[appellant] heeft naast de overeengekomen werkzaamheden ook andere werkzaamheden voor [geïntimeerde] verricht, waaronder werkzaamheden aan het terras en de zeilboot van [geïntimeerde] . Ook heeft hij een nieuwe cv-ketel en een keuken met Quooker geïnstalleerd, die niet in de offerte van 24 februari 2015 stonden.
2.4
Voor de werkzaamheden aan de woonark is ook [B] , de broer van [geïntimeerde] ingeschakeld. [geïntimeerde] heeft zijn broer daarvoor € 5005,- betaald.
2.5
Op 9 juni 2015 heeft [appellant] aangegeven dat het budget op was en dat voor de voltooiing van de werkzaamheden (waaronder de plaatsing van de in de aanneemsom opgenomen open haard) door [appellant] bijbetaald moest worden. [geïntimeerde] heeft op die dag
€ 8.500,- betaald onder de omschrijving: ‘voorschotbetaling/lening open haard’.
2.6
Partijen hebben op 23 september 2015 een bespreking gehad. Ten behoeve van die bespreking heeft [appellant] een lijst met kosten opgesteld, waarin hij ook een post meerwerk tot een bedrag van € 12.937,85 had opgenomen.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg bij inleidende dagvaarding de betaling van € 12.500,- gevorderd, te vermeerderen met rente en kosten, op de grondslag dat [appellant] aan [geïntimeerde] geld had geleend, inclusief een voorschot, neerkomende op € 13.505,- en dat de vordering vanwege het lagere griffierecht werd beperkt. Bij repliek heeft hij zijn vordering vermeerderd tot € 22.592,96.
3.2
[appellant] , die in persoon procedeerde, heeft de vordering bestreden en heeft bij de conclusie van dupliek een vordering in reconventie ingesteld tot een bedrag van € 16.974,44 als vergoeding voor geleverd meerwerk.
3.3
De kantonrechter heeft de oorspronkelijke vordering van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen, namelijk de terugbetaling van het bedrag van € 8.500,- tot een bedrag van € 7.024,05 en de betalingen die [geïntimeerde] aan [B] had gedaan voor het gevorderde bedrag van € 5005,-.
De kantonrechter heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn reconventionele vordering omdat die te laat was ingesteld en het beroep op verrekening met de meerwerkclaim met toepassing van artikel 6:136 BW gepasseerd omdat deze claim naar het oordeel van de kantonrechter niet eenvoudig is vast te stellen.
Per saldo heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van €12.929,05 vermeerderd met de (gewone) wettelijke rente vanaf 1 januari 2019 tot de dag van voldoening. De kantonrechter heeft de kosten van de procedure gecompenseerd met uitzondering van de nakosten waarin [appellant] wel is veroordeeld.
4.
De beoordeling van de grieven en de vordering
4.1
[appellant] vordert in hoger beroep dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd, dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog wordt afgewezen en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van wat op grond van het vonnis is voldaan en tot betaling van de kosten in beide instanties, inclusief de nakosten.
4.2
[appellant] heeft zes grieven voorgedragen die er toe strekken dat het hof het geschil in volle omvang opnieuw beoordeelt. Het hof zal de grieven hierna thematisch bespreken.
De aanneemsom
4.3
Niet in geschil is dat de aanneemsom € 76.379,- inclusief btw bedroeg en dat de werkzaamheden genoemd in de aan de aanneemsom ten grondslag gelegde offerte zijn verricht. Voor zover sprake is van kostenoverschrijdingen ten behoeve van die werkzaamheden komen die voor rekening van [appellant] als opdrachtnemer.
4.4
De open haard was opgenomen in de offerte. De daarmee gepaard gaande kosten komen dan ook voor rekening van [appellant] . Uit de stukken blijkt afdoende dat de betaling van € 8.500,- grotendeels daarop betrekking heeft. [geïntimeerde] heeft verklaard dat [appellant] hem met de mededeling dat het geld op was, confronteerde toen hij op het punt stond voor een reis van drie weken naar de VS zou vertrekken. Om de bouw op gang te houden heeft hij € 8.500,- betaald, naar het hof begrijpt als voorschot op de eindafrekening.
Het hof oordeelt dat dit bedrag, als betrekking hebbend op de overeengekomen werkzaamheden, voor rekening van [appellant] komt, die immers daarvoor door de verzekering op voorhand was betaald.
4.5
Datzelfde geldt ook voor de werkzaamheden van [B] . [appellant] heeft niet weersproken dat [B] is ingezet op de werkzaamheden die vielen onder de offerte, met name voor het herstel van de elektrische leidingen, en dat [B] werkbriefjes bij [appellant] heeft ingeleverd. Ook op de oorspronkelijke, door [appellant] opgestelde notitie voor de bespreking van
23 september 2015 komt een post arbeidsloon voor [B] voor, zij het dat daarbij eerst geen bedrag was ingevuld. Vast staat dat [geïntimeerde] dit loon heeft betaald, zodat hij dat bedrag ten laste van [appellant] kan brengen.
4.6
Dat [appellant] op de geoffreerde werkzaamheden per saldo een bedrag van € 5.805,- te kort komt in de berekening van [geïntimeerde] omdat een aantal posten duurder zijn uitgevallen dan begroot, komt voor het risico van [appellant] .
Meerwerk
4.7
Vast staat dat [appellant] meer werkzaamheden ten behoeve van [geïntimeerde] heeft verricht dan was geoffreerd en dat hij ook zaken heeft geleverd zoals een nieuwe c.v. en een Quooker, die niet in de offerte waren opgenomen. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat dit niet als meerwerk kan worden aangemerkt, omdat [appellant] had aangeven dat hij extra werkzaamheden zou verrichten omdat er speelruimte zat in de overeengekomen aanneemsom. [geïntimeerde] stelt dat [appellant] hem nooit heeft gewaarschuwd dat het budget op was en dat hij, als hij dat had geweten, geen opdracht had gegeven voor deze extra werkzaamheden.
4.7.1
Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] - die zelf heeft aangegeven dat hij weinig vertrouwen had in de rekenkunst van [appellant] en dat hij er voorafgaand aan de aanneemovereenkomst zelf voor had gezorgd dat de aanneemsom werd verhoogd - er niet zondermeer op had mogen vertrouwen dat alle extra werkzaamheden en leveringen voor rekening van [appellant] kwamen, te betalen uit het door de verzekeraar overgemaakte bedrag. Het hof verwerpt dan ook de stelling van [geïntimeerde] dat alle extra werkzaamheden en leveringen door [appellant] toch niet als meerwerk kunnen worden aangemerkt.
4.8
Op 23 september 2015 hebben partijen over de afrekening gesproken. Op de notitie van [appellant] zijn met pen diverse bijschrijvingen gemaakt, waarbij de post meerwerk op € 8.654,- is gesteld. [geïntimeerde] heeft ter comparitie bij het hof verklaard dat hij dit bedrag heeft opgeschreven. Het hof oordeelt dat dit bedrag als meerwerk voor rekening van [geïntimeerde] komt, Voor zover [appellant] in zijn brief van 29 december 2016 nog andere posten heeft aangevoerd waar hij ook aanspraak op maakt (zoals een vergoeding voor werkzaamheden aan de zeilboot en aan het terras) oordeelt het hof dat de verschuldigdheid daarvan niet is komen vast te staan, zodat het beroep op verrekening slechts slaagt tot genoemd bedrag van € 8.654,-.
De slotsom
4.9
Het hof acht per saldo toewijsbaar een bedrag van (€ 8.500 + 5.005 - € 8.654 = ) € 4.851,-. De grieven slagen derhalve ten dele. Het hof zal het vonnis in eerste aanleg vernietigen en opnieuw rechtdoend dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als gevorderd toewijzen.
Het hof zal ook de ongedaanmakingsvordering dienovereenkomstig toewijzen.
4.1
Gelet op deze uitkomst zal het hof de kosten van de procedure compenseren, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Almere van 25 oktober 2017 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 4.851,- vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 1 januari 2017 tot de dag waarop dit bedrag volledig is betaald;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van hetgeen hij meer dan dit bedrag van [appellant] heeft ontvangen op grond van het vonnis van de kantonrechter, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
compenseert de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.M.A. Wind en A.G.J van Wassenaer van Catwijck en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.