ECLI:NL:GHARL:2020:1281

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
21-006391-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval onder invloed van alcohol met zwaar lichamelijk letsel en verlaten van de plaats van het ongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1962, heeft op 25 september 2016 onder invloed van alcohol een personenauto bestuurd en is op de verkeerde weghelft terechtgekomen, wat resulteerde in een frontale aanrijding met een andere auto. Hierdoor hebben twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Na het ongeval heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich als verkeersdeelnemer 'aanmerkelijk onvoorzichtig' heeft gedragen, wat leidt tot een veroordeling voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, artikelen 6 en 7. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006391-17
Uitspraak d.d.: 18 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 15 november 2017 met parketnummer 18-930115-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake het onder 1 tenlastegelegde tot 5 maanden gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren en ter zake het onder 2 tenlastegelegde tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E. Manders, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van 15 november 2017 door de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld ter zake van de onder 1 primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), alsmede ter zake de onder 2 tenlastegelegde overtreding van artikel 7 van de WVW 1994. Door de rechtbank is in de onderhavige zaak bewezenverklaard dat verdachte op 25 september 2016 zeer onvoorzichtig en oplettend heeft gereden, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen en dat verdachte vervolgens de plaats van het ongeval heeft verlaten. De rechtbank heeft verdachte hiervoor een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van acht maanden. Daarnaast is door de rechtbank aan verdachte ter zake het onder 1 tenlastegelegde een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren opgelegd en ter zake het onder 2 tenlastegelegde een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van één jaar opgelegd.
Het hof zal dit vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 25 september 2016, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, merk Peugeot, daarmede rijdende over de [naam weg] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, en/of terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig af te wijken van de voor hem verdachte bestemde rijstrook/weghelft en/of (vervolgens) (deels) te gaan rijden op de rijstrook/weghelft bestemd voor het voor hem, verdachte tegemoetkomende verkeer, waar toen aldaar een personenauto, merk Opel, bestuurd door [slachtoffer 1] , reed en hem, verdachte, dicht was genaderd, tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het motorrijtuig van genoemde [slachtoffer 1] en het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, waardoor aan [slachtoffer 1] en/of aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten (respectievelijk) een gebroken nekwervel/gebroken borstbeen en/of een gebroken pols, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.
1. subsidiair
hij op of omstreeks 25 september 2016, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Peugeot), daarmee rijdende op de [naam weg] , met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig is afgeweken van de voor hem verdachte bestemde rijstrook/weghelft en/of (vervolgens) (deels) is gaan rijden op de rijstrook/weghelft bestemd voor het voor hem, verdachte tegemoetkomende verkeer, waar toen aldaar een personenauto, merk Opel, bestuurd door [slachtoffer 1] , reed en hem, verdachte, dicht was genaderd, tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het motorrijtuig van genoemde [slachtoffer 1] en het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] op de [naam weg] , op of omstreeks 25 september 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , letsel en/of schade was toegebracht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging feit 1 primair

Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat verdachte onder invloed van alcohol een auto heeft bestuurd, zonder aanwijsbare oorzaak op de verkeerde weghelft terecht is gekomen en een frontale aanrijding heeft veroorzaakt. Deze omstandigheden, in samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat de verdachte zich als verkeersdeelnemer 'aanmerkelijk onvoorzichtig' heeft gedragen. Het hof acht bewezen dat verdachte door het gebruik van alcohol niet tot behoorlijk sturen in staat moest worden geacht zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de WVW 1994.
Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij op de dag van het ongeval in de middag ongeveer vijf à zes glazen bier heeft gehad en dat hij na het ongeval vanwege de schrik nog een flesje Strohrum heeft gedronken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 september 2016, zoals opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , blijkt dat verbalisant [verbalisant 2] verdachte aan een blaastest heeft onderworpen. [verbalisant 2] zag dat de uitslag een ‘F’ was. Verdachte blies een voorlopige uitslag van 650 µg/l. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2016 blijkt dat verbalisant [verbalisant 3] heeft geconstateerd dat verdachte – vlak voor zijn aanhouding – onvast ter been was en dat zijn adem riekte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Uit een ander proces-verbaal van bevindingen d.d.
26 september 2016 blijkt dat verbalisant Van Dijkhuizen heeft gerelateerd dat hij in de auto een sterke alcoholgeur bij verdachte heeft waargenomen.
Het hof acht, evenals de rechtbank, niet geloofwaardig dat verdachte na het ongeval uit zijn auto een flesje rum heeft gepakt en dit flesje in het bos heeft leeggedronken. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de getuige [getuige 1] direct na het ongeval aanwezig was en niets heeft vermeld over de omstandigheid dat verdachte in zijn auto heeft gezocht naar een flesje rum, dan wel dat verdachte nog terug is geweest in de auto om een flesje rum en sigaretten mee te nemen. Wel wordt door de getuige [getuige 1] gemeld dat verdachte meteen al had gevraagd om niet de politie te bellen en dat er een vleug alcohol rondom de verdachte hing en dat verdachte meteen nadat hij uit de auto was gekropen bij het zand- of bospad is gaan staan roken en dus kennelijk meteen al beschikte over de sigaretten. Verdachte heeft ten tijde van zijn aanhouding en de direct afgenomen blaastest evenmin melding gemaakt van het nuttigen van een flesje rum. Ook zijn op het bospad en de plek waar verdachte is aangetroffen geen voorwerpen aangetroffen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank in het licht van deze omstandigheden terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de verklaring van de verdachte dat hij na het ongeval nog een flesje strohrum heeft gedronken niet aannemelijk is geworden.

Bewijsoverweging feit 2

Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij na het ongeval uit de auto is gestapt. Er is toen een vrouw naar verdachte toegekomen en die vrouw heeft verdachte aangeboden om met haar mee te gaan naar huis, omdat verdachte een verwonding had.
Er waren op dat moment al andere mensen bij de slachtoffers. Verdachte stelt dat hij aldus door deze vrouw van de plaats van het ongeval weg is geleid en dat gelet op deze omstandigheden niet kan worden gesteld dat hij de plaats van het ongeval willens en wetens heeft verlaten.
Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] blijkt zij in de richting van de woning van haar schoonouders liep, op het moment dat zij verdachte tegenkwam. Verdachte stond op dat moment 10 à 20 meter bij het ongeval vandaan. [getuige 2] heeft niet gezien dat verdachte bij het ongeval vandaan kwam. [getuige 2] heeft aangeboden om water te halen voor verdachte. Op grond van deze verklaring stelt het hof vast dat verdachte op het moment dat hij [getuige 2] tegenkwam, reeds bezig was de plaats van het ongeval te verlaten.
Het hof acht hierbij van belang dat verdachte is aangetroffen in het bos waarin hij zich had verstopt voor de politie. Op grond van de bewijsmiddelen is genoegzaam komen vast te staan dat verdachte direct na het ongeval is weggelopen zonder zijn identiteit kenbaar te maken. Het hof acht op grond van het dossier bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verlaten van de plaats ongeval terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander schade was toegebracht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op 25 september 2016, te [plaats] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, merk Peugeot, daarmede rijdende over de [naam weg] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig af te wijken van de voor hem verdachte bestemde rijstrook/weghelft en vervolgens deels te gaan rijden op de rijstrook/weghelft bestemd voor het voor hem, verdachte tegemoetkomende verkeer, waar toen aldaar een personenauto, merk Opel, bestuurd door [slachtoffer 1] , reed en hem, verdachte, dicht was genaderd, tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het motorrijtuig van genoemde [slachtoffer 1] en het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, waardoor aan [slachtoffer 1] en aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten respectievelijk een gebroken nekwervel/gebroken borstbeen en een gebroken pols, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats] , op de [naam weg] , op 25 september 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , letsel en/of schade was toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 25 september 2016, terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank, een personenauto bestuurd en toen een ongeval veroorzaakt. Hierbij hebben de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Zij hebben lang moeten revalideren. Vervolgens heeft verdachte de plaats van het ongeval verlaten. Door zijn handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 januari 2020 is gebleken dat verdachte vaker ter zake van het rijden onder invloed is veroordeeld.
Het hof acht zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte als bestuurder aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, maar anders dan de rechtbank, niet dat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Daarom komt het hof tot een andere straftoemeting.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde moet aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd en kan de zaak niet worden afgedaan met een taakstraf. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en noodzakelijk. Tot slot acht het hof het ter bescherming van de verkeersveiligheid noodzakelijk dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor in totaal drie jaar wordt ontzegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. P.W.J. Sekeris en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van der Meulen, griffier,
en op 18 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.R.H. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.