ECLI:NL:GHARL:2020:1168

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
200.244.035
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wanprestatie en informatieplicht in overeenkomstenrecht tussen B.V. Nederlandse Plastic Industrie en Dutchso Industrial Supply

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap B.V. Nederlandse Plastic Industrie (NPI) en Dutchso Industrial Supply (Dutchso) over de uitvoering van een overeenkomst betreffende de levering en installatie van watertanks in Angola. NPI had bouwpakketten voor watertanks geleverd aan Dutchso, die deze zelf in Angola installeerde. Na installatie traden er lekkages op, waarna Dutchso NPI inschakelde om de problemen te verhelpen. NPI stuurde monteurs naar Angola, maar na hun werkzaamheden bleven de lekkages bestaan. Dutchso weigerde de factuur van NPI te betalen en stelde dat NPI tekortgeschoten was in haar verplichtingen. In eerste aanleg werd de vordering van NPI afgewezen, maar in hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat NPI niet toerekenbaar tekort is geschoten. Het hof concludeerde dat de overeenkomst tussen partijen een inspanningsverbintenis inhield en dat NPI zich naar behoren had ingespannen om de lekkages te verhelpen. De vordering van NPI werd alsnog toegewezen, terwijl de reconventionele vordering van Dutchso werd afgewezen. Het hof veroordeelde Dutchso in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.244.035
(zaaknummer rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht,
zittingsplaats Arnhem: 5702056)
arrest van 11 februari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. Nederlandse Plastic Industrie Tzummarum,
gevestigd te Tzummarum, gemeente Waadhoeke,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: NPI,
advocaat: mr. I.A. van Rooij,
tegen:
[geïntimeerde],
handelende onder de naam Dutchso Industrial Supply,
gevestigd te [A] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: Dutchso,
advocaat: mr. M.C. Franken-Schoenmaker.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 5 april 2017 en 14 maart 2018 die de kantonrechter te Arnhem (rechtbank Gelderland) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 7 juni 2018;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord, tevens houdende grieven in incidenteel hoger beroep, met een productie;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
2.2
Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

In de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.16 heeft de kantonrechter de feiten beschreven die hij voor de beoordeling van het geschil van belang heeft geacht. Voor zover daartegen niet is gegriefd en ook het hof die feiten van belang acht, vormen die feiten eveneens voor de beoordeling in hoger beroep het uitgangspunt. Het gaat in dit geding om het volgende.
3.1.
NPI levert watertanks in de vorm van bouwpakketten, bestaande uit stalen platen en een foliezak. De platen worden los verzonden en op de eindbestemming aan elkaar gezet met bouten en moeren zodat er een tank ontstaat.
3.2.
Dutchso heeft  na een eerder project in Abu Dhabi  van NPI bouwpakketten voor drie watertanks gekocht ten behoeve van een project in Angola (de watervoorziening voor een dorp in Angola). Dutchso heeft de installatie van de tanks zelf ter hand genomen in overleg met NPI en in samenwerking met personeel ter plaatse. De watertanks zijn geïnstalleerd en aangesloten met door NPI geleverde onderdelen.
Na installatie en ingebruikneming van de tanks in Angola deden zich lekkages voor. Dutchso heeft hierover contact opgenomen met NPI. Partijen kwamen overeen dat twee lassers/monteurs van NPI naar Angola zouden afreizen. Partijen hebben per e-mail daarover gecorrespondeerd en praktische afspraken gemaakt.
Twee monteurs van NPI ( [B] en [C] ) zijn in augustus 2016 daadwerkelijk naar Angola afgereisd en hebben daar gedurende vier dagen werkzaamheden verricht.
3.3.
Bij brief van 3 oktober 2016 schrijft Dutchso aan NPI:
"Zoals wij U reeds in een eerder stadium hebben geïnformeerd en besproken vertonen 2 van de 3 tanks in Angola na de Reparatiewerkzaamheden van Uw medewerkers nog steeds lekkage.
Uw bedrijf heeft, als leverancier en producent van deze watertanks, van ons de opdracht ontvangen om naar Angola te gaan en daar ter plekke de lekkages die bij de 3 tanks aanwezig waren te verhelpen, helaas is dat bij 2 van de 3 tanks niet gelukt."
3.4.
Op 13 oktober 2016 heeft NPI Dutchso NPI een factuur gezonden voor de door haar twee monteurs in augustus 2016 verrichte werkzaamheden. De factuur bedraagt € 7.335,80 exclusief btw, € 8.876,32 inclusief btw. Dutchso heeft de factuur onbetaald gelaten.
3.5.
Op verzoek van Dutchso heeft DL Plastics BV onderzoek verricht naar de lekkende watertanks in Angola. In haar rapport van 31 januari 2017 concludeert DL Plastics BV:
"Onze montage-expert was in al zijn jaren ervaring nog niet zulk slecht afgewerkte doorvoeringen tegengekomen. Het overmatig gebruik van kit en non-woven vlies kan een tankliner niet op lange termijn waterdicht maken. Daarnaast was een te ruime doorvoering gebruikt en de plooien die hierdoor ontstonden hebben ze gepoogd weg te werken met een klem en pvc-tape. Ook dit is een oplossing die tot lekkage leidt. De buizen die wel op locatie aanwezig waren om de doorvoeringen op de vloer te bevestigen waren ook niet gebruikt, wat onbegrijpelijk is en leidt tot minderwaardige constructies. Bij de poging tot herstel van de NPI is aan deze problemen geen aandacht besteed en is het probleem aldus niet opgelost."

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
NPI vordert in conventie veroordeling van Dutchso tot betaling van € 8.876,32, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en met € 1.331,45 voor buitengerechtelijke incassokosten (in totaal € 10.421,41). NPI heeft daartoe aangevoerd dat zij in opdracht van Dutchso reparatiewerkzaamheden heeft uitgevoerd aan de watertanks in Angola, maar dat Dutchso ondanks aanmaning in gebreke is gebleven haar factuur van 13 oktober 2016 te voldoen.
4.2.
Dutchso heeft verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld. Dutchso vordert in reconventie (onder meer en kort weergegeven) voor recht te verklaren dat NPI toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de voor haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting om de lekkages in de watertanks te verhelpen en veroordeling van NPI tot vergoeding van haar schade die daarvan het gevolg is, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Als voorschot daarop vordert Dutchso een bedrag van € 27.245,80.
4.3.
Bij het eindvonnis van 14 maart 2018 heeft de kantonrechter de vordering in conventie afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter NPI veroordeeld tot betaling van € 4.353,02 als voorschot op de Dutchso toekomende schadevergoeding en is de vordering van Dutchso voor het overige verwezen naar de schadestaatprocedure. De kantonrechter heeft NPI in de proceskosten veroordeeld.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
NPI heeft in principaal appel tien grieven aangevoerd en concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis, tot het alsnog toewijzen van haar vordering in conventie en tot het alsnog afwijzen van de vordering van Dutchso in reconventie.
5.2.
Dutchso heeft in incidenteel appel vier grieven (A tot en met D) aangevoerd. Die grieven houden kort gezegd het volgende in.
Grief A strekt tot toewijzing van een hoger voorschot op de schadevergoeding dan door de kantonrechter toegekend.
Met grief B betoogt Dutchso dat de vaststelling door de kantonrechter dat het hierna te bespreken bedrag van € 1.492,78 al verrekend is, feitelijk onjuist is.
Grief C is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de wettelijke (handels)rente niet toewijsbaar is.
Grief D is gericht tegen de afwijzing van de door Dutchso gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
5.3.
Het hof stelt vast dat uit de stellingen van Dutchso niet volgt dat de kwaliteit van de door NPI geleverde watertanks (de stalen platen, foliezakken en enkele accessoires) als zodanig te wensen overliet. Het geschil betreft met name de vraag of NPI al dan niet toerekenbaar tekort is geschoten in de na de levering van de watertanks tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst om aan de watertanks in Angola reparatiewerkzaamheden uit te voeren.
Partijen verschillen van mening over de aard van de daartoe mondeling gesloten overeenkomst.
Volgens NPI is er sprake van een overeenkomst van opdracht en van een inspanningsverbintenis. NPI heeft aangevoerd dat de watertanks in eigen beheer van Dutchso uitermate gebrekkig zijn gemonteerd. De oorzaak van de lekkages was erin gelegen dat zowel het engineeringwerk als de foliezak bij de montage van de watertanks zeer onzorgvuldig en amateuristisch waren aangebracht. NPI was bij die montage niet betrokken. NPI heeft alleen monteurs naar Angola gestuurd om te bezien wat er nog te redden viel. NPI heeft naar eer en geweten geprobeerd de watertanks te dichten. Haar kan niet worden toegerekend dat de watertanks ondanks haar werkzaamheden niet (in vier dagen) waterdicht waren te maken, aldus NPI.
Dutchso heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat er sprake is van een overeenkomst van aanneming en van een resultaatsverbintenis. Mede gelet op de bijzondere expertise van NPI als leverancier van de watertanks mocht Dutchso verwachten dat het zenden van de twee monteurs zou leiden tot het verhelpen van de lekkages. Alle drie de watertanks (aanvankelijk twee, maar naderhand ook de derde) bleken na afronding van de reparatiewerkzaamheden (nog steeds) te lekken. In ieder geval is NPI volgens Dutchso tekortgeschoten in haar verplichting om, zoals uitdrukkelijk overeengekomen, de voor dit doel door NPI gefabriceerde 'heksenmutsen' (waterdichte verbindingsstukken voor de doorvoeren) te plaatsen; NPI heeft diverse heksenmutsen niet geplaatst. NPI heeft geweigerd haar fout te herstellen en de watertanks alsnog/nogmaals te gaan repareren waardoor Dutchso genoodzaakt was daarvoor een derde in te schakelen. De kosten daarvan vordert Dutchso in reconventie.
5.4.
Het antwoord op de vraag of een tekortkoming aan NPI kan worden toegerekend op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst, dient te worden bepaald aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Die houdt in dat bij de uitleg van een overeenkomst doorslaggevend is welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de (bepalingen van de) overeenkomst mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij mede van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
5.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag of op de overeenkomst de algemene voorwaarden van NPI van toepassing zijn. In artikel 8.1 daarvan is bepaald dat NPI zich bij het leveren van (bijkomende) diensten verplicht om zich in redelijkheid in te spannen de dienst zo goed mogelijk te verlenen, zonder daarbij onder enigerlei omstandigheden een bepaald resultaat met de te verlenen dienst te garanderen.
Als dus de algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zouden zijn, volgt uit artikel 8.1 daarvan dat er sprake van een inspanningsverbintenis, en niet van een resultaatsverbintenis.
5.6.1.
Maar ook indien ervan wordt uitgegaan dat de algemene voorwaarden niet op de onderhavige overeenkomst van toepassing zijn, mocht Dutchso naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden niet verwachten dat NPI ervoor zou instaan dat haar werkzaamheden gegarandeerd zouden leiden tot het waterdicht maken van de watertanks. Daarbij overweegt het hof dat van belang is dat de overeenkomst is gesloten in aanvulling op een koopovereenkomst waarbij Dutchso van NPI bouwpakketten van watertanks heeft gekocht en dat die watertanks vervolgens door Dutchso zelf in elkaar zijn gezet in Angola. Geen van partijen wist bij het aangaan van de overeenkomst blijkbaar in welke staat de watertanks in Angola zich bevonden. Zij konden dus ook niet weten welke werkzaamheden ervoor nodig zouden zijn om de tanks te repareren. Partijen hebben slechts naar aanleiding van een eerdere ervaring in Abu Dhabi daarvan een inschatting gemaakt. Gebaseerd op die inschatting zijn partijen overeengekomen om twee monteurs van NPI gedurende vier dagen werkzaamheden in Angola te laten verrichten. Gelet op deze omstandigheden is het hof, met de kantonrechter, van oordeel dat Dutchso (niet méér) mocht verwachten (dan) dat NPI zich zou inspannen om gedurende vier werkdagen de lekkages zo goed mogelijk te verhelpen (een inspanningsverplichting), ongeacht de vraag of op de overeenkomst al dan niet de algemene voorwaarden van NPI van toepassing zijn.
5.6.2.
Bij de behandeling van grief IV in principaal appel, waarmee NPI betoogt dat de kantonrechter ten onrechte in het midden heeft gelaten of de algemene voorwaarden van NPI van toepassing zijn, bestaat onvoldoende belang. Ook het hof is van oordeel dat voor de beoordeling van het geschil de vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn niet hoeft te worden beantwoord.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat partijen zijn overeengekomen dat NPI gedurende vier dagen reparatiewerkzaamheden in Angola zou verrichten en zich zou inspannen om te proberen de lekkages te verhelpen. Die overeenkomst is aan te merken als een overeenkomst van opdracht. Niet in geschil is dat daarbij de prijs is afgesproken zoals NPI op 13 oktober 2016 heeft gefactureerd. Dutchso is derhalve gehouden die factuur te betalen, behoudens indien en zover het beroep van Dutchso op ontbinding wegens wanprestatie slaagt.
5.8.
Dutchso heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat NPI wanprestatie heeft gepleegd een beroep gedaan op het hiervoor geciteerde rapport van DL Plastics BV. Daaruit blijkt volgens Dutchso dat NPI 'prutswerk' heeft geleverd.
Het hof verwerpt dit standpunt. Het rapport ondersteunt veeleer het standpunt van NPI dat het personeel van Dutchso dat ter plaatse de watertanks (de bouwpakketten) in elkaar heeft gezet  niet onder verantwoordelijkheid of met bemoeienis van NPI  slecht werk heeft geleverd: doorvoeringen zijn slecht afgewerkt, er is overmatig kit en non-woven vlies gebruikt en er is een te ruime doorvoering gebruikt. De plooien die daarvan het gevolg waren zijn weggewerkt met een klem en pvc-tape, met lekkage als gevolg. Ook heeft het personeel van Dutchso ter plaatse bepaalde wel aanwezige buizen niet gebruikt, wat heeft geleid tot minderwaardige constructies, aldus het rapport. Uit het rapport blijkt dat er aanmerkelijk méér aan de hand was dan, zoals Dutchso stelt (punt 3.5 conclusie van antwoord/eis), mogelijk 'kleine onzorgvuldigheden' van de kant van de klant waardoor een klein aantal lekkages zou kunnen zijn ontstaan die NPI gemakkelijk zou hebben kunnen verhelpen.
Hetzelfde blijkt uit de verklaringen van de twee monteurs die naar Angola zijn afgereisd (producties 13 bij conclusie van antwoord in reconventie en 8 bij memorie van grieven). Dutchso heeft de inhoud van deze verklaringen onvoldoende gemotiveerd betwist. Uit de enkele opmerking van DL Plastics BV in het rapport dat NPI aan de daarin geconstateerde problemen geen (voldoende) aandacht heeft besteed en het probleem niet heeft opgelost, kan niet de conclusie volgen dat NPI toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichting om te proberen de lekkages te verhelpen. Het hof volgt het standpunt van NPI dat zij heeft geprobeerd te redden wat er te redden viel en dat haar, gezien de toestand waarin zij de watertanks bij aankomst in Angola aantrof, niet kan worden verweten dat het niet is gelukt om de watertanks binnen vier werkdagen waterdicht te krijgen.
5.9.
Ook de stelling van Dutchso dat NPI (in ieder geval) toerekenbaar tekort is geschoten door niet alle heksenmutsen te plaatsen, verwerpt het hof. Zoals gezegd wist geen van partijen bij het sluiten van de overeenkomst in welke toestand de twee monteurs de watertanks zouden aantreffen. Op welke wijze de watertanks het best gerepareerd konden worden was toen dus ook nog niet bekend. De monteurs [B] en [C] hebben in hun eerste verklaring uiteengezet (productie 13 bij conclusie van antwoord in reconventie) dat hun in Angola is gebleken dat een aantal van de mechanische doorvoeren het beste kon worden gerepareerd door deze met de juiste ringen en kit opnieuw te bevestigen, waarmee de eerdere gebrekkige montage door het personeel ter plaatse zoveel mogelijk werd hersteld en de heksenmutsen in zoverre niet meer nodig waren. De monteurs hebben in hun verklaring uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist dat de wel geplaatste heksenmutsen ondeugdelijk/onkundig zijn gemonteerd. Daar waar deze verklaring door Dutchso op zichzelf niet concreet is betwist, kan daarvan worden uitgegaan.
Daar komt bij dat Dutchso heeft nagelaten zijn desbetreffende stelling voldoende toe te lichten. Het is het hof onduidelijk gebleven hoeveel heksenmutsen er in de visie van Dutchso geplaatst moesten worden en ten aanzien van hoeveel heksenmutsen dat volgens Dutchso niet (of niet goed) is gebeurd. Dutchso heeft het gelaten bij de stelling dat er 'diverse' heksenmutsen niet zijn geplaatst dan wel dat 'niet alle' heksenmutsen zijn geplaatst.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet komen vast te staan dat NPI toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door een aantal heksenmutsen niet te plaatsen.
5.10.1.
Dutchso heeft zich in zijn verweer beroepen op artikel 7:403, leden 1 en 2, BW. Daarin is voor de overeenkomst van opdracht bepaald dat de opdrachtnemer de opdrachtgever op de hoogte moet houden van zijn werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht en hem onverwijld in kennis moet stellen van de voltooiing van de opdracht indien de opdrachtgever daarvan onkundig is (lid 1). Ook moet de opdrachtnemer aan de opdrachtgever verantwoording doen over de wijze waarop hij zich van de opdracht heeft gekweten (lid 2). De omvang en de inhoud van de informatieplicht worden bepaald door hetgeen tussen partijen is afgesproken, en bij gebreke daarvan door wat de aard van de opdracht in verband met de redelijkheid meebrengt en ook door de omstandigheden van het concrete geval.
Dutchso heeft aangevoerd dat NPI hem totaal in het ongewisse heeft gelaten en dat Dutchso van de klant in Angola heeft moeten vernemen dat de lekkages niet verholpen waren. Pas na vrijwel een maand na terugkomst van de monteurs in Nederland, op 26 september 2016, volgt een brief van NPI met uitleg.
5.10.2.
In rechtsoverweging 5.2.5 van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat de monteurs van NPI tijdens hun verblijf in Angola geen contact hebben opgenomen met Dutchso om hem in te lichten over hun bevindingen, hetgeen wel voor de hand had gelegen gelet op de daaraan voorafgegane gebeurtenissen en omdat Dutchso geen kennis uit eigen waarneming had over het verloop van het project. Als de monteurs (of iemand anders namens NPI) dat wel hadden gedaan, dan zou Dutchso mogelijk nog instructies hebben kunnen geven teneinde (verdere) schade af te wenden, aldus de kantonrechter. Ook heeft NPI volgens de kantonrechter zich onvoldoende ingespannen zich na afloop van de werkzaamheden tegenover Dutchso te verantwoorden over het verloop en het resultaat van het project in Angola. De kantonrechter concludeert dat NPI aldus toerekenbaar tekort is geschoten en aansprakelijk is voor de schade die daarvan het gevolg is. Hiertegen zijn NPI's grieven V en VI in principaal appel gericht.
5.10.3.
Het hof overweegt dat gesteld noch gebleken is dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst hebben afgesproken dat (en hoe vaak) de monteurs Dutchso op de hoogte zouden houden van hun bevindingen en het verloop van de werkzaamheden. Niet valt zonder meer in te zien dat het initiatief daartoe van de monteurs moest uitgaan.
Bij e-mail van 17 augustus 2016 (productie 4 bij conclusie van antwoord/eis) heeft NPI aan Dutchso de mobiele telefoonnummers doorgegeven van de twee monteurs die op 22 augustus 2017 naar Angola zouden afreizen. Gelet daarop stellen [B] en [C] in hun laatste verklaring (productie 8 bij memorie van grieven) dan ook terecht dat het ondenkbaar is dat communicatie gedurende de periode dat zij in Angola waren niet mogelijk was.
Verder heeft Dutchso in punt 3.9 van de conclusie van antwoord/eis aangevoerd dat de monteurs van NPI op de hoogte waren van en geïnformeerd waren over het project en dat er in Angola diverse werklieden van de klant van Dutchso aanwezig waren om de monteurs te helpen en te informeren. Omdat (een medewerker van) Dutchso niet gedurende die werkzaamheden in Angola aanwezig was, lag het voor de hand dat de monteurs rapporteerden aan de daar wel aanwezige (medewerker van de) klant van Dutchso, in wiens belang immers de watertanks werden gerepareerd en die op de hoogte was van de situatie ter plaatse. Volgens NPI (bladzijde 7 memorie van grieven) kwam die medewerker (de heer [D] ) dagelijks langs om zich van de voortgang van de werkzaamheden te vergewissen en Dutchso te informeren.
Dutchso heeft weliswaar aangevoerd (punt 6.5 memorie van antwoord/grieven) dat partijen niet de afspraak hebben gemaakt dat zij via de heer [D] zouden communiceren, maar zij heeft niet betwist dat de heer [D] dagelijks langskwam om zich te vergewissen van de voortgang van de werkzaamheden. Onder deze omstandigheden  en ervan uitgaande dat er tussen partijen helemaal geen afspraken waren gemaakt over de communicatie  mocht(en de monteurs van) NPI er naar het oordeel van het hof van uitgaan dat de communicatie met Dutchso via de heer [D] zou verlopen. Temeer omdat Dutchso bij e-mail aan NPI van 18 augustus 2016 (productie 2 bij conclusie van antwoord/eis) de heer [D] had geïntroduceerd, met vermelding van diens mobiele telefoonnummer, als 'manager at site in Angola'.
Kennelijk hadden de twee monteurs tijdens hun verblijf in Angola voldoende aan het contact met de klant van Dutchso om hun werkzaamheden uit te kunnen voeren en hadden zij er geen behoefte aan om daarnaast ook nog daarover contact op te nemen met Dutchso. Als het zo is dat Dutchso die behoefte toen wel had, zou Dutchso de monteurs hebben kunnen bellen of zou Dutchso, naar kan worden aangenomen, contact hebben kunnen leggen met zijn klant in Angola. Dat Dutchso daartoe pogingen heeft ondernomen, is niet gesteld of gebleken.
Hooguit mocht van (de monteurs van) NPI verlangd worden  gelet op de redelijkheid en billijkheid die contractspartijen jegens elkaar in acht hebben te nemen  dat zij uit eigen beweging met Dutchso contact zou(den) hebben opgenomen indien de monteurs op een probleem waren gestuit dat niet met de klant van Dutchso in Angola kon worden besproken en waarvan de oplossing een beslissing van Dutchso vergde. Dat die situatie zich heeft voorgedaan is het hof echter niet gebleken.
Ook is het het hof niet duidelijk geworden welke (concrete) maatregelen Dutchso nog zou hebben kunnen treffen indien de monteurs van NPI wel tijdens hun verblijf in Angola met Dutchso contact hadden opgenomen. Dat Dutchso in dat geval
mogelijknog nadere instructies had kunnen geven teneinde verdere schade af te wenden (rechtsoverweging 5.2.5 van het bestreden vonnis) is naar het oordeel van het hof onvoldoende.
Gelet op het voorgaande verwijt Dutchso NPI ten onrechte dat de monteurs in Angola geen contact met Dutchso hebben opgenomen.
5.10.4.
De monteurs zijn op 28 augustus 2016 teruggekomen in Nederland. Bij e-mail van 5 september 2016 heeft Dutchso om een rapportage gevraagd. Op 7 september 2016 heeft Dutchso aan NPI gevraagd of er met de monteurs geskypet kon worden. Op 8 september 2016 is gebleken dat dit niet is gelukt, zo volgt uit de bij conclusie van antwoord/eis in het geding gebrachte WhatsApp-berichten (productie 10). Wel heeft er een gesprek tussen partijen plaatsgevonden te Tzummarum, zo blijkt uit punt 1.24 van de conclusie van antwoord/eis. Vervolgens heeft NPI bij brief van 26 september 2016 (productie 6 bij inleidende dagvaarding) schriftelijk verslag gedaan. In die brief zet NPI uiteen wat de monteurs in Angola aantroffen en welke maatregelen zij hebben genomen. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat NPI niet tot een verdergaande verslaglegging gehouden was. Voor zover uit de overeenkomst een verplichting voor Dutchso volgde om verslag te doen van het project in Angola, heeft NPI naar het oordeel van het hof in voldoende mate en voldoende tijdig aan die verplichting voldaan. Dat er enige schade heeft voortgevloeid of heeft kunnen voorvloeien uit de omstandigheid dat NPI enkele weken na terugkomst van de twee monteurs  volgens Dutchso te laat en onvolledig  verslag heeft gedaan, is gesteld noch gebleken.
5.10.5.
Gelet op het voorgaande slagen de grieven V en VI van NPI. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat de monteurs van NPI niet hebben nagelaten Dutchso (tijdig) te informeren. Dat een aan NPI te wijten gebrek aan (tijdige en/of onvolledige) informatie tot schade heeft geleid of heeft kunnen leiden is niet gebleken.
5.11.1.
Een ander geschilpunt tussen partijen betreft een eerder project in Abu Dhabi. Ook ten aanzien van dat project heeft NPI (bouwpakketten van) watertanks geleverd die in eigen beheer van Dutchso dan wel diens klant ter plekke zijn gemonteerd. In opdracht van Dutchso is vervolgens een monteur van NPI naar Abu Dhabi afgereisd om de watertanks (met behulp van heksenmutsen) waterdicht te maken. Afgezien van het bedrag dat Dutchso voor die werkzaamheden aan NPI verschuldigd is geworden, heeft Dutchso kosten gemaakt. Dutchso stelt dat hij een bedrag van € 1.429,78 (in lokale munteenheid) aan (de monteur van) NPI heeft voorgeschoten zodat de monteur in Abu Dhabi laswerkzaamheden kon verrichten. Die kosten moeten volgens Dutchso worden vergoed, althans moeten de kosten conform de tussen gemaakte afspraak verrekend kunnen worden met hetgeen Dutchso nog aan NPI verschuldigd mocht zijn.
NPI betwist dat het een voorschot betrof. Volgens NPI had Dutchso nagelaten in Abu Dhabi zaken te regelen die benodigd waren om de monteur zijn werkzaamheden te laten doen (onder meer het verzorgen van een stroomvoorziening voor de lasapparatuur) en heeft Dutchso geld verstrekt teneinde de monteur in de gelegenheid te stellen zelf die zaken te regelen. De door Dutchso gemaakt kosten komen voor rekening van Dutchso, aldus NPI.
5.11.2.
Nu Dutchso stelt dat de door hem in Abu Dhabi gemaakte kosten voor rekening van NPI dienen te komen, ligt de bewijslast van die stelling bij Dutchso. Hetzelfde geldt voor de stelling van Dutchso dat partijen hebben afgesproken dat Dutchso genoemd bedrag zou kunnen verrekenen met toekomstige facturen. Dutchso heeft evenwel geen (specifiek) bewijs aangeboden van zijn desbetreffende stellingen, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Grief III in principaal appel, gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat Dutchso recht heeft op dit bedrag, slaagt. Grief B in incidenteel appel kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.

6.De slotsom

6.1.
De grieven III, V en VI in principaal appel slagen. De grieven I en II in principaal appel, gericht tegen het ontbreken van het proces-verbaal van de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen (I) en het ontbreken van een brief met bijlage in de weergave van het procesdossier in eerste aanleg (II) behoeven geen behandeling. Hetzelfde geldt, zoals hiervoor overwogen, voor grief IV in principaal appel.
De conclusie moet zijn dat NPI niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, dat NPI niet aansprakelijk is voor de schade van Dutchso en dat Dutchso de overeenkomst niet wegens wanprestatie heeft kunnen ontbinden. Daarmee slagen ook de grieven VII, VIII en IX in principaal appel.
De grieven A, C en D in incidenteel appel kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vordering van NPI in hoofdsom alsnog toewijzen. Wel zal het hof, mede gelet op de aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal, de door NPI gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afwijzen. NPI heeft immers nagelaten een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. Zonder die toelichting moet het ervoor worden gehouden dat de kosten waarvan NPI vergoeding vordert, betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
De vordering van Dutchso in reconventie zal het hof alsnog afwijzen.
6.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Dutchso in de kosten van beide instanties veroordelen. Daarmee slaagt ook grief X in principaal appel, gericht tegen de door de kantonrechter uitgesproken kostenveroordeling.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van NPI zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 86,78
- griffierecht € 470,00
- salaris advocaat € 1.125,00 (3,75 punten x toepasselijke liquidatietarief)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van NPI zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 85,79
- griffierecht € 726,00
- salaris advocaat € 1.611,00 (1,5 punten x tarief II)
6.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter te Arnhem (rechtbank Gelderland) van 14 maart 2018 en doet opnieuw recht als volgt:
in conventie:
veroordeelt Dutchso om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan NPI te betalen € 9.089,96, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 8.876,32 vanaf 31 januari 2017 tot de voldoening;
in reconventie:
wijst de vordering van Dutchso af;
in conventie en in reconventie:
veroordeelt Dutchso in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van NPI wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 86,78 voor explootkosten, € 470,00 voor griffierecht en € 1.125,00 voor salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief, en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 85,79 voor explootkosten, € 726,00 voor griffierecht en € 1.611,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt Dutchso in de nakosten, begroot op € 246,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval Dutchso niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.M. Vaessen, O.G.H. Milar en G.M. Menon, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2020.
griffier rolraadsheer