ECLI:NL:GHARL:2020:1166

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
200.235.121
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak over opzegging huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik en bewijsvermoeden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een huurgeschil tussen twee partijen. De appellanten, [appellanten] c.s., hebben in eerste aanleg een eis ingediend tegen de geïntimeerden, [geïntimeerden] c.s., met betrekking tot de opzegging van een huurovereenkomst. De geïntimeerden hebben de huurovereenkomst opgezegd op basis van dringend eigen gebruik. De kern van de zaak draait om de vraag of de geïntimeerden de huurovereenkomst terecht hebben opgezegd en of het bewijsvermoeden van artikel 7:276 BW van toepassing is. Dit artikel stelt dat, behoudens tegenbewijs, wordt vermoed dat de wil om het verhuurde duurzaam in eigen gebruik te nemen niet aanwezig is als het verhuurde niet binnen een jaar na het einde van de overeenkomst duurzaam in eigen gebruik is genomen.

In een eerder tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat het bewijsvermoeden door de geïntimeerden is ontzenuwd. De appellanten zijn vervolgens toegelaten om te bewijzen dat de geïntimeerden tijdens het sluiten van de beëindigingsovereenkomst niet de wil hadden om het verhuurde duurzaam in gebruik te nemen. Echter, op de rol van 7 januari 2020 hebben de appellanten afgezien van bewijslevering. Hierdoor zijn de grieven van de appellanten niet ontvankelijk verklaard.

Het hof heeft de vonnissen van de kantonrechter te Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 augustus 2017 en 22 november 2017 bekrachtigd. Tevens zijn de appellanten in de kosten van het hoger beroep veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 726,00 voor griffierecht en € 1.074,00 voor het salaris van de advocaat. Het arrest is uitgesproken op 11 februari 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.235.121
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 5304480)
arrest van 11 februari 2020
in de zaak van

1.[appellant] ,

2. [appellante],
beiden wonende te [A] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [appellanten] c.s.,
advocaat: mr. D. van Alst,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
wonende te [B] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg gedaagden,
hierna: [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. J.W. Koekebakker.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Voor het verloop van het geding tot 26 november 2019 wordt verwezen naar het arrest van die datum.
1.2.
Op de rol van 7 januari 2020 hebben [appellanten] c.s. afgezien van bewijslevering.
1.3.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [geïntimeerden] c.s. de huurovereenkomst met [appellanten] c.s. ten aanzien van de houten woning met berging en tuin terecht hebben opgezegd wegens dringend eigen gebruik. Bij voornoemd tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat het bewijsvermoeden van artikel 7:276 lid 2 BW (op grond waarvan behoudens tegenbewijs wordt vermoed dat de wil om het verhuurde duurzaam in eigen gebruik te nemen niet aanwezig is geweest indien niet binnen een jaar na het einde van de overeenkomst het verhuurde duurzaam in eigen gebruik is genomen) is ontzenuwd door [geïntimeerden] c.s. en zijn [appellanten] c.s. toegelaten te bewijzen dat [geïntimeerden] c.s. tijdens het sluiten van de beëindigingsovereenkomst niet (meer) de wil hebben gehad het verhuurde duurzaam in gebruik te nemen.
2.2.
Nu [appellanten] c.s. hebben afgezien van het leveren van bewijs, falen hun twee grieven en is de conclusie dat de vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd.
2.3.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 726,00
- salaris advocaat € 1.074,00 (1 punt x tarief € 1.074,00)

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
3.1.
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter te Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 16 augustus 2017 en van 22 november 2017;
3.2.
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 726,00 voor verschotten en op € 1.074,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en R.M. Wagemakers, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2020.