ECLI:NL:GHARL:2020:11368

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
21-005487-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van verduistering in dienstbetrekking met taakstraf en toewijzing van vorderingen van benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1974, was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden wegens meermalen medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft samen met een medeverdachte in de periode van augustus 2012 tot en met 26 april 2013 geldbedragen verduisterd die toebehoorden aan zijn werkgever. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van het medeplegen van verduistering. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk zich wederrechtelijk toeeigenen van geldbedragen die aan zijn werkgever toebehoorden. Het hof heeft de strafmaat aangepast en een taakstraf van 200 uren opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Daarnaast zijn vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder een schadevergoeding van € 8.865,00 aan een benadeelde partij en € 57.094,00 aan een andere benadeelde partij. Het hof heeft de vorderingen toegewezen tot de bedragen waarvoor de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005487-17
Uitspraak d.d.: 15 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 14 september 2015 met parketnummer 16-703457-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B.G.J. de Rooij, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De verdachte is door de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest, een en ander – kort gezegd – wegens het meermalen medeplegen van verduistering in dienstbetrekking in de periode van augustus 2012 tot en met 26 april 2013 te [plaats] .
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer(dere) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van augustus 2012 tot en met 26 april 2013 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, (een) hierna te noemen geldbedrag(en), in elk geval (enig) geldbedrag(en), die/dat geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als autoverkoper/werknemer van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), te weten:
- een geldbedrag van 1250 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan autobedrijf [autobedrijf] ;
- een geldbedrag van 150 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan autobedrijf [autobedrijf] ;
- een geldbedrag van 2750 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan autobedrijf [autobedrijf] ;
- een geldbedrag van 2500 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan autobedrijf [autobedrijf] ;
- een geldbedrag van 5000 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan (mevrouw) [naam] ;
- een geldbedrag van 2000 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan (meneer) [naam] ;
- een geldbedrag van 3000 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan (meneer) [naam] en (mevrouw) [naam] ;
- een geldbedrag van 3000 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan (meneer en mevrouw) [naam] ;
- een geldbedrag van 8865 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan (meneer en mevrouw) [naam] / [naam] ;
- een geldbedrag van 500 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan (meneer) [naam] en (mevrouw) [naam] ;
- een geldbedrag van 2750 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan (mevrouw) [naam] ;
- een geldbedrag van 400 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan [naam] ;
- een geldbedrag van 6500 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan (meneer) [naam] ;
- een geldbedrag van 2250 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan (mevrouw) [naam] ;
- een geldbedrag van 3500 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan (mevrouw) [naam] ;
- een geldbedrag van 4744 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan (mevrouw) [naam] ;
- een geldbedrag van 12950 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan (meneer en mevrouw) [naam] ;
- een geldbedrag van 8000 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan [naam] .

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde verduistering in dienstbetrekking.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. De raadsman voert daartoe, kort en zakelijk weergegeven, primair aan dat geen sprake is van (mede)plegen van verduistering in dienstbetrekking. De nauwe en bewuste samenwerking was louter gericht op collegiale afspraken en niet op criminaliteit. De verdachte verklaart immers dat de door hem ontvangen contante betalingen in alle gevallen aan andere in het bedrijf werkzame personen werden afgedragen. Subsidiair voert de raadsman aan dat geen sprake is geweest van verduistering maar van heling van geldbedragen die verdachte heeft ontvangen van de medeverdachte [medeverdachte] . Nu heling niet ten laste is gelegd dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer, strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bewuste nauwe samenwerking kan onder meer blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict en het belang daarvan, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte is in 2011 bij [bedrijf 2] en [bedrijf 3] in dienst getreden als autoverkoper. Op voordracht van de verdachte is medeverdachte [medeverdachte] vervolgens op 1 september 2012 eveneens als autoverkoper in dienst getreden. Zij kenden elkaar van vroeger van het werk. Op enig moment heeft het hoofd boekhouding [naam] geconstateerd dat een groot aantal auto’s uit de bedrijfsvoorraad zijn verdwenen zonder dat de verkoopopbrengst aan het bedrijf is afgedragen. Na uitvoerig onderzoek blijkt het om een groot aantal auto’s te gaan die allemaal door de verdachte en zijn medeverdachte zijn verkocht en veelal contant door de klanten aan één van hen zijn betaald.
Blijkens de verklaring van [naam] kwamen de verdachte en zijn medeverdachte, na confrontatie met haar bevindingen, met allerlei smoesjes op de proppen en werd zij door hen geïntimideerd.
Collega-stagiair [naam] verklaart dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] contante betalingen in eigen zak staken. Ze stopten de envelop in hun binnenzak en stortten dit vervolgens niet af. Ook werd contant geld door de verdachte in een laatje van zijn bureau bewaard. Tevens verklaart hij dat verdachte en zijn medeverdachte uit eten gingen, gokten en dronken en dit betaalden met de contante geldbedragen uit de enveloppen, waarbij zij verklaarden dit later wel terug te zullen betalen.
De ex-vriendin [naam] van de medeverdachte bevestigt de verklaring van [naam] op dit punt en verklaart dat veel contant geld aanwezig was in een la achter de balie die niet afgesloten was en dat van dat geld ook wel eten werd gehaald.
Voorts verklaart [naam] dat hij, nadat de verdachte en zijn medeverdachte op non-actief waren gesteld, meerdere malen door beiden benaderd is. [naam] kreeg het vermoeden dat ze hem wilden paaien teneinde te voorkomen dat hij bij de politie zou gaan verklaren. Toen hij daarop niet inging, werd hij door hen geïntimideerd.
Dit beeld wordt bevestigd door verschillende, onafhankelijk van elkaar, afgelegde verklaringen van zowel particuliere als zakelijke klanten. Zij verklaren dat de beide verkopers veelal samen bij de deals betrokken waren en daarbij steeds werd aangedrongen op contante betaling, waarbij – onder andere – als reden werd opgegeven dat de pinautomaat defect was. In enkele gevallen werd zelfs aangeboden mee te rijden naar de bank, hetgeen in twee gevallen ook daadwerkelijk gebeurd is.
De verklaring van verdachte dat de door hem ontvangen contante betalingen in alle gevallen aan andere in het bedrijf werkzame personen werden afgedragen, vindt op geen enkele wijze steun in het dossier.
Op grond van het voorgaande oordeel het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Nu de verklaring van de verdachte door het hof terzijde wordt geschoven, komt het hof aan bespreking van het verweer met betrekking tot de heling niet toe.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
een ofmeer
(dere
)tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van augustus 2012 tot en met 26 april 2013 te [plaats] ,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens
)opzettelijk zich wederrechtelijk heeft toegeëigend,
(een)hierna te noemen geldbedrag
(en
), in elk geval (enig) geldbedrag(en),die
/datgeheel
of ten deletoebehoorde
(n
)aan
[bedrijf 1] en/of[bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),en welk
(e
) goed(eren) en/ofgeldbedrag
(en
)verdachte en
/ofzijn mededader
(s)uit hoofde van hun persoonlijke dienstbetrekking
van/als autoverkoper/werknemer van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), te weten:
- een geldbedrag van 1250 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan autobedrijf [autobedrijf] ;
- een geldbedrag van 150 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan autobedrijf [autobedrijf] ;
- een geldbedrag van 2750 euro, zijnde de (gedeeltelijke) verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan autobedrijf [autobedrijf] ;
- een geldbedrag van 2500 euro, zijnde de
(gedeeltelijke)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan autobedrijf [autobedrijf] ;
- een geldbedrag van 5000 euro, zijnde de
(gedeeltelijke)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan
(mevrouw
)[naam] ;
- een geldbedrag van 2000 euro, zijnde de
(gedeeltelijke
)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan
(meneer
)[naam] ;
- een geldbedrag van 3000 euro, zijnde de
(gedeeltelijke
)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan
(meneer
)[naam] en
(mevrouw
)[naam] ;
- een geldbedrag van 3000 euro, zijnde de
(gedeeltelijke
)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan
(meneer en mevrouw
)[naam] ;
- een geldbedrag van 8865 euro, zijnde de
(gedeeltelijke)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan
(meneer en mevrouw
)[naam] / [naam] ;
- een geldbedrag van 500 euro, zijnde de
(gedeeltelijke
)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan
(meneer
)[naam] en
(mevrouw
)[naam] ;
- een geldbedrag van 2750 euro, zijnde de
(gedeeltelijke
)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan
(mevrouw
)[naam] ;
- een geldbedrag van 400 euro, zijnde de
(gedeeltelijke
)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan [naam] ;
- een geldbedrag van 6500 euro, zijnde de
(gedeeltelijke)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan
(meneer
)[naam] ;
- een geldbedrag van 2250 euro, zijnde de
(gedeeltelijke)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan
(mevrouw
)[naam] ;
- een geldbedrag van 3500 euro, zijnde de
(gedeeltelijke
)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan
(mevrouw
)[naam] ;
- een geldbedrag van 4744 euro, zijnde de
(gedeeltelijke
)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan
(mevrouw
)[naam] ;
- een geldbedrag van 12950 euro, zijnde de
(gedeeltelijke)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan
(meneer en mevrouw
)[naam] ;
- een geldbedrag van 8000 euro, zijnde de
(gedeeltelijke)verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan [naam] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de periode van augustus 2012 tot en met 26 april 2013 schuldig gemaakt aan het meermalen medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. De verdachte en zijn mededader hebben met hun handelen de eigenaar van het autobedrijf grote financiële schade toegebracht, welke zelfs heeft geleid tot een faillissement. Het hof houdt daarbij ook rekening met het feit dat de verdachte en de aangever goed bevriend waren en verdachte diens vertrouwen in hem op grove wijze heeft misbruikt. De verdachte heeft daarmee niet alleen het in hem gestelde vertrouwen ernstig geschonden maar ook wordt door dergelijke incidenten het voor een behoorlijk functioneren van het handelsverkeer noodzakelijke vertrouwen geschonden.
Bij de strafoplegging neemt het hof de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor feiten als de onderhavige in aanmerking. Voor het misdrijf verduistering in dienstbetrekking zijn deze er echter niet. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft het hof derhalve acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd.
In strafverzwarende zin neemt het hof bij de strafoplegging in aanmerking dat verdachte, blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 november 2020, eerder onherroepelijk veroordeeld is voor soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft ook gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Gelet op voorgaande is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 200 uren met aftrek en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden in beginsel passend en geboden is.
Het hof stelt echter een overschrijding van de redelijke termijn vast welke is gelegen tussen het moment van instellen van het hoger beroep op 23 oktober 2018 en de einduitspraak van het hof op 15 december 2020. Het hof zal daarom de op te leggen gevangenisstraf matigen en acht alles overziend een taakstraf voor de duur van 200 uren met aftrek en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.865,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] / [bedrijf 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 169.603,79. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 57.094,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die taakstraf in mindering gebracht zal worden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.865,00 (achtduizend achthonderdvijfenzestig euro) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.865,00 (achtduizend achthonderdvijfenzestig euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
79 (negenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 april 2013.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] / [bedrijf 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 2] / [bedrijf 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 57.094,00 (zevenenvijftigduizend vierennegentig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 2] / [bedrijf 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 57.094,00 (zevenenvijftigduizend vierennegentig euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
286 (tweehonderdzesentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 mei 2013.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen , voorzitter,
mr. K.A.J.M. Wetzels en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Klein, griffier,
en op 15 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.W van Zuijlen en mr. J.S. van Duurling zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 15 december 2020.
Tegenwoordig:
mr. K.A.J.M. Wetzels, voorzitter,
mr. E.C. Lodder, advocaat-generaal,
mr. A.C. Wormgoor, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.