Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
[appellante],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in het principale en incidentele hoger beroep
“plint”van de voorgevel en dat de materiaalkeuze daarboven (tot de goot) dus vrij was. Volgens haar wordt met plint de eerste bouwlaag bedoeld. Omdat zij de hemelwaterafvoeren langs de begane grond heeft uitgevoerd in thermisch verzinkt metaal heeft zij het werk conform bestek uitgevoerd. [de opdrachtgevers] hebben in nrs. 25-27 van de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep op dit verweer gereageerd en aangegeven dat het verweer over de uitleg van het woord
“plint”ongeloofwaardig is en het gebruik van twee materialen voor de regenpijpen lelijk en onaanvaardbaar is.
“zoals op tekening aangegeven”. Op tekening 1521.TO-10 is onder het kopje
“materiaalkeuze plint”bij regenpijp aangegeven
“loges”. [de aannemer] heeft de besteksbepaling in samenhang met de opmerkingen op de tekening zo mogen begrijpen dat slechts langs de plint het materiaal, waarin de hemelwaterafvoeren moesten worden uitgevoerd, was voorgeschreven. [de opdrachtgevers] hebben onvoldoende weersproken dat met
“plint”de eerste bouwlaag is bedoeld. De enkele opmerking van [de opdrachtgevers] dat die uitleg ongeloofwaardig is, volstaat niet. Dit betekent dat [de aannemer] vrij was in de materiaalkeuze van de hemelwaterafvoeren langs de hoger gelegen verdiepingen. Dat [de opdrachtgevers] de keuze voor PVC lelijk en onaanvaardbaar vinden, mag zo zijn. Die kwalificatie leidt er niet toe dat daardoor op [de aannemer] de verplichting rust ook de hoger gelegen delen van de hemelwaterafvoeren in thermisch verzinkt metaal uit te voeren. Grief 1 in het principaal hoger beroep is daarom ongegrond.
“nulmeting”of
“maatvoering”van [de aannemer] nodig had, welke [de aannemer] bij e-mail van 19 september 2016 heeft toegestuurd. [de aannemer] heeft de documenten, waarop de maatvoering is weergegeven, niet (voor het hof herkenbaar) overgelegd, wat voor de hand had gelegen. Het hof kan mede daarom niet beoordelen of het om werkelijk meerwerk ging, of om niet meer dan het voorzien van Bruynzeel van gegevens over de indeling van de woningen en derhalve een verplichting tot medewerking ten behoeve van de voortgang van de bouw die zonder meer op [de aannemer] rustte en geen aanspraak geeft op meerwerk. Het oordeel van de rechtbank is dus juist.
twijfelachtig” had beoordeeld. IMI heeft in haar rapport van 17 januari 2017 geconstateerd dat in de woningen [adres] 41 en 41-1 één studio was, waarbij de toevoer onder het ontwerp was. [de ventilatieadviseur] , meettechnicus van IMI, constateert in zijn e-mail van 23 januari 2017 onder meer dat er van de inregelstaten van de aannemer niet veel klopt. Dat duidt op ernstiger afwijkingen dan afwijkingen die optreden bij het inregelen van een nieuwe installatie. [de opdrachtgevers] hebben daarom kosten moeten maken om aan het licht te brengen dat [de aannemer] het ventilatiesysteem niet goed had ingeregeld. Deze kosten komen op grond van § 33 UAV 2012 voor rekening van [de aannemer] . De beslissing van de rechtbank in rechtsoverweging 5.26 is daarom juist. De daartegen gerichte grief 4 in het incidenteel hoger beroep van [de aannemer] faalt.