ECLI:NL:GHARL:2020:11360

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
200.265.535
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer bij gebrekkige uitvoering van verbouwingswerkzaamheden en vochtproblematiek

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen opdrachtgevers en een aannemer over de uitvoering van verbouwingswerkzaamheden aan drie woningen. De opdrachtgevers verwijten de aannemer dat de aansluiting van de gevel op de vloer niet correct is uitgevoerd, wat heeft geleid tot vochtproblemen door koudebruggen. De opdrachtgevers hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met de aannemer voor de verbouwing van een winkelpand tot drie patiowoningen. Na de oplevering zijn er geschillen ontstaan over gebreken en meer- en minderwerk. De rechtbank Midden-Nederland heeft in eerste aanleg een gedeeltelijke vordering van de opdrachtgevers toegewezen, maar de aannemer heeft in incidenteel hoger beroep ook grieven ingediend. Het hof heeft een deskundige benoemd om de vochtproblematiek en de uitvoering van de werkzaamheden te onderzoeken. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling na het deskundigenrapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.265.535
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland NL18.12839)
arrest van 1 december 2020
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [de opdrachtgevers] ,
advocaat: mr. F.A. Hoveijn,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] Bouw B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [de aannemer] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 27 maart 2019 dat de rechtbank Midden-Nederland (zittingsplaats Utrecht) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
■ de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 juni 2019,
■ de memorie van grieven met producties,
■ de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties),
■ de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis.

4.De motivering van de beslissing in het principale en incidentele hoger beroep

4.1
In de kern gaat het in deze zaak om het volgende. [de opdrachtgevers] hebben op 18 juli 2016 met [de aannemer] een overeenkomst van aanneming van werk gesloten voor de verbouw en herinrichting van het winkelpand aan de [adres] 41 te [plaats1] in drie patiowoningen voor een aanneemsom van € 368.000 exclusief btw. Na uitvoering van de werkzaamheden en opnemingen in het bijzijn van de Vereniging Eigen Huis (hierna: VEH) op 2 en 23 december 2016 zijn er tussen partijen geschillen ontstaan over het oplossen van koudebruggen op de plek waar de begane-grondvloer in de woningen aansluit op de achtergevel en over een aantal andere door [de opdrachtgevers] geconstateerde gebreken, alsmede over meer- en minderwerk. Op verzoek van [de opdrachtgevers] heeft de rechtbank deskundige ing. D. Blokhuis benoemd om te rapporteren over de door [de opdrachtgevers] geconstateerde gebreken. Blokhuis heeft zijn rapport op 22 januari 2018 uitgebracht. [de opdrachtgevers] hebben vervolgens bij de rechtbank in conventie primair gevorderd dat [de aannemer] wordt veroordeeld om hun € 176.178 te betalen, althans subsidiair gevorderd dat [de aannemer] onder verbeurte van dwangsommen zorg heeft te dragen voor herstel van de door hen geconstateerde gebreken. [de aannemer] heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank het deskundigenbericht van Blokhuis buiten effect stelt en [de opdrachtgevers] veroordeelt haar € 27.195,55 te betalen. De rechtbank heeft in haar vonnis van 27 maart 2019 [de aannemer] veroordeeld tot betaling aan [de opdrachtgevers] van € 14.558,30, vermeerderd met de helft van de kosten van het deskundigenbericht en de advocaatkosten, en in reconventie [de opdrachtgevers] veroordeeld tot betaling van € 27.195,55, vermeerderd met wettelijke rente en de proceskosten. [de opdrachtgevers] zijn van het vonnis in hoger beroep gekomen onder aanvoering van 7 grieven. In incidenteel hoger beroep heeft [de aannemer] 9 grieven (tweemaal grief 4) tegen het vonnis geformuleerd. Het hof zal hierna de verschillende onderwerpen uit het principale en incidentele hoger beroep bespreken, te beginnen met de aansluiting van de begane-grondvloer met de achtergevel. Dat geschilpunt ervaren in ieder geval [de opdrachtgevers] als het belangrijkste onderwerp in deze procedure.
De aansluiting van de begane-grondvloer met de achtergevel
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de aansluiting van de begane-grondvloer van de drie woningen met de achtergevel niet is zoals zij zou moeten zijn. Na voltooiing van de werkzaamheden door [de aannemer] zijn er koudebruggen ontstaan (of niet verholpen), waardoor er sprake is van vochtintreding in de woning. Dat wordt veroorzaakt door het doorlopen van de betonnen begane-grondvloer tot de buitenzijde van de achtergevel. [de opdrachtgevers] hebben onvoldoende het verweer van [de aannemer] weersproken dat de situatie ter plaatse afweek van de detailtekening (met nummer 1521.TO-40) van de architect van [de opdrachtgevers] , [de architect] . Integendeel, [de bouwkundig adviseur] van DeHuizenarts heeft in zijn in opdracht van [de opdrachtgevers] gemaakte rapport van 27 januari 2017 daarvan melding gemaakt. J. van de Giessen van ARAG, destijds gemachtigde van [de opdrachtgevers] , heeft in zijn brief van 3 februari 2017 [1] gerefereerd aan de afwijking van de detailtekening van de werkelijke situatie. Het hof leidt uit het verweer van [de aannemer] af dat zij bepaalde werkzaamheden daardoor niet heeft kunnen uitvoeren, met name het plaatsen van een door het bestek voorgeschreven isolatieplaat. [2] Het is onduidelijk gebleven wat [de aannemer] wel heeft gedaan, nadat zij had ontdekt dat de feitelijke situatie niet overeenstemde met de hierboven genoemde detailtekening. Van de Giessen heeft in de brief van 3 februari 2017 en ook in zijn latere brief van 24 februari 2017 [3] aan [de aannemer] het verwijt gemaakt dat zij niet tijdig heeft gewaarschuwd voor die afwijkende situatie. Dat verwijt maken [de opdrachtgevers] [de aannemer] echter niet in de processtukken van deze procedure, zij het dat zij [de aannemer] wel het daarvan te onderscheiden verwijt maken het gebrek bij de opleveringen op 2 en 23 december 2016 te hebben verzwegen. Anderzijds leidt het hof uit de op dit punt niet helemaal duidelijke proceshouding van [de aannemer] af, dat zij nog steeds bereid is op haar kosten het gebrek te herstellen. Weliswaar beroept [de aannemer] zich op par. 12 UAV 2012 om aansprakelijkheid te betwisten [4] , maar op andere plaatsen geeft zij aan nog steeds bereid te zijn tot herstel van het gebrek. [5] Het hof gaat er daarom vanuit dat [de aannemer] bereid is dit herstel uit te voeren, waarbij voor het hof mede een rol speelt dat onduidelijk is gebleven wat [de aannemer] tijdens de uitvoering van het werk nu wel heeft gedaan om een afdoende isolatie te realiseren. Met het oog hierop zal het hof mede in verband met de vraag voor wiens rekening de herstelkosten komen over dit onderwerp aan de te benoemen deskundige (zie verder 4.3) een vraag stellen.
4.3
Toen het probleem van de koudebruggen was ontdekt is er overleg geweest tussen partijen, waarbij ook [de architect] en Blokhuis waren betrokken. Onduidelijk is echter gebleven waarover nu precies is gesproken en of dat afdoende zou zijn. Partijen verschillen van mening over de juiste wijze van herstel en ook of bewoning mogelijk is tijdens de herstelwerkzaamheden. Het hof is daarom voornemens een deskundige te benoemen en aan hem of haar de volgende vragen voor te leggen:
1. Wilt u een beschrijving geven van de manier waarop de begane-grondvloer en de achtergevel van de drie woningen volgens het bestek op elkaar moesten aansluiten? Was het ontwerp van de architect in overeenstemming met de destijds geldende normen, waaronder het Bouwbesluit, wat het voorkomen van koudebruggen en vochtintreding betreft?
2. Wilt u een beschrijving geven van de afwijking van de werkelijke situatie ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden door [de aannemer] ten opzichte van het bestek en de bestektekeningen 1521.TO-40 en 1521.TO-10?
3. Op welke manier heeft [de aannemer] de begane-grondvloer en de achtergevel op elkaar laten aansluiten en hoe beoordeelt u de gekozen oplossing en de uitvoering daarvan?
4. Op welke manier moet de aansluiting van de betonnen vloer met de achtergevel correct worden uitgevoerd om koudebruggen en vochtintreding te voorkomen en hoe hoog zijn de kosten die met deze werkzaamheden zijn gemoeid? Kunt u van deze kosten een specificatie geven? Wilt u daarbij betrekken de stelling van [de opdrachtgevers] dat in de patio na de herstelwerkzaamheden de schuttingen en het kunstgras moeten worden vernieuwd (nr. 16 van de memorie van grieven)?
5. Is het voor de herstelwerkzaamheden nodig dat de bewoners hun woningen moeten ontruimen en zo ja, voor welke periode?
6. Geeft het onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen die in verband met de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
4.4
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen hun reactie te geven op de voorgestelde vragen en desgewenst suggesties te doen voor andere vragen en voor de persoon en relevante kwaliteiten van de te benoemen deskundige, aangevuld met zijn of haar gegevens. Het hof verzoekt partijen tijdig met elkaar in overleg te treden over de persoon van de te benoemen deskundige en zo mogelijk gezamenlijk een persoon voor te dragen. Als partijen niet slagen in een gezamenlijke voordracht, verzoekt het hof partijen in hun tevoren over en weer aan elkaar toe te zenden akten in te gaan op de door de wederpartij voor te dragen personen en op eventuele bezwaren tegen benoeming van bepaalde personen. Partijen kunnen ook aangeven dat zij zich refereren aan het oordeel van het hof.
De hemelwaterafvoeren
4.5
[de opdrachtgevers] maken [de aannemer] het verwijt dat zij de hemelwaterafvoeren aan de voorgevel van de eerste verdieping heeft uitgevoerd in pvc, terwijl het bestek thermisch verzinkte metalen “LOGES” hemelwaterafvoeren voorschreef. [de aannemer] heeft aangevoerd dat het bestek dit materiaal slechts voorschreef tot de
“plint”van de voorgevel en dat de materiaalkeuze daarboven (tot de goot) dus vrij was. Volgens haar wordt met plint de eerste bouwlaag bedoeld. Omdat zij de hemelwaterafvoeren langs de begane grond heeft uitgevoerd in thermisch verzinkt metaal heeft zij het werk conform bestek uitgevoerd. [de opdrachtgevers] hebben in nrs. 25-27 van de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep op dit verweer gereageerd en aangegeven dat het verweer over de uitleg van het woord
“plint”ongeloofwaardig is en het gebruik van twee materialen voor de regenpijpen lelijk en onaanvaardbaar is.
4.6
Het hof overweegt als volgt. In paragraaf 50.04 van het bestek is over de hemelwaterafvoeren bepaald dat zij van thermisch verzinkt metaal “LOGES” moeten zijn,
“zoals op tekening aangegeven”. Op tekening 1521.TO-10 is onder het kopje
“materiaalkeuze plint”bij regenpijp aangegeven
“loges”. [de aannemer] heeft de besteksbepaling in samenhang met de opmerkingen op de tekening zo mogen begrijpen dat slechts langs de plint het materiaal, waarin de hemelwaterafvoeren moesten worden uitgevoerd, was voorgeschreven. [de opdrachtgevers] hebben onvoldoende weersproken dat met
“plint”de eerste bouwlaag is bedoeld. De enkele opmerking van [de opdrachtgevers] dat die uitleg ongeloofwaardig is, volstaat niet. Dit betekent dat [de aannemer] vrij was in de materiaalkeuze van de hemelwaterafvoeren langs de hoger gelegen verdiepingen. Dat [de opdrachtgevers] de keuze voor PVC lelijk en onaanvaardbaar vinden, mag zo zijn. Die kwalificatie leidt er niet toe dat daardoor op [de aannemer] de verplichting rust ook de hoger gelegen delen van de hemelwaterafvoeren in thermisch verzinkt metaal uit te voeren. Grief 1 in het principaal hoger beroep is daarom ongegrond.
Schilderwerk patiomuur
4.7
Tussen partijen is niet in geschil dat het in het bestek voorziene schilderen van de patiomuur niet heeft plaatsgevonden. Volgens [de aannemer] was het weer te slecht op de dag die zij had gereserveerd voor deze werkzaamheden en lag er op de dag dat zij dit werk alsnog zou uitvoeren zand in de patio, waardoor zij werd verhinderd het werk uit te voeren. [de opdrachtgevers] hebben voorgesteld deze post als minderwerk te kwalificeren en zij vorderen in dit verband € 900 exclusief btw. [de aannemer] is bereid akkoord te gaan met het laten vervallen van het schilderwerk, maar alleen als de post wordt vastgesteld op € 320. Als het minderwerk hoger wordt gewaardeerd wil zij alsnog dit onderdeel uitvoeren. In hoger beroep hebben [de opdrachtgevers] twee offertes overgelegd voor € 1.802,95 exclusief btw en van € 2.300 exclusief btw. [de aannemer] heeft daarover opgemerkt dat de offertes werkzaamheden bevatten die noodzakelijk zijn geworden door het verstrijken van de tijd en die buiten de opdracht vallen en dat duurder materiaal wordt gebruikt dan voorgeschreven in het bestek.
4.8
Het hof stelt vast dat [de opdrachtgevers] het schilderwerk als minderwerk willen kwalificeren, dat [de aannemer] daarmee op zichzelf akkoord wil gaan, mits de post niet te hoog wordt gewaardeerd. De door [de aannemer] gegeven schatting van € 320 heeft zij zelf niet uitgewerkt en komt het hof aan de lage kant voor. [de opdrachtgevers] hebben wel inzichtelijk gemaakt hoeveel de werkzaamheden hen zullen kosten, als zij daarvoor een andere schilder inschakelen. [de aannemer] wijst er terecht op dat door het tijdsverloop het schilderwerk meer zal omvatten. Bovendien gaat het bij de vaststelling van het minderwerk om de besparing voor [de aannemer] , niet om de prijs waarvoor een derde het werk wil verrichten. Vooral in het licht van het geringe financiële belang van dit onderdeel van het geschil zal het hof het minderwerk schattenderwijs vaststellen op € 900 exclusief btw. In zoverre is grief 7 in het principaal hoger beroep gegrond, wat meebrengt dat dit bedrag moet worden toegevoegd aan het bedrag dat de rechtbank in conventie heeft toegewezen.
Solartubes
4.9
Tussen partijen staat vast dat drie van de zes solartubes op instructie van de brandweer op een andere plaats moesten worden geplaatst dan ontworpen door de architect. [de opdrachtgevers] hebben betwist dat deze wijziging, die kennelijk bekend was voordat [de aannemer] de solartubes had geplaatst, heeft geleid tot meerwerk, maar zij waren uit coulance bereid € 2.715 aan meerwerk te betalen. [de aannemer] heeft toegelicht dat de wijziging voor haar extra kosten heeft meegebracht, waaronder de plaatsing van drie extra brandkragen. Uit haar toelichting bij grief 1 in incidenteel hoger beroep, uit de opdrachtspecificatie van 27 oktober 2016 en uit productie Q bij memorie van antwoord tevens van grieven in incidenteel appel blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat de andere locatie voor drie solartubes extra kosten voor [de aannemer] heeft meegebracht en dat die kosten € 3.820,98 exclusief btw, wat € 4.623,39 inclusief btw is, bedragen. Grief 1 in het incidenteel hoger beroep is gegrond, wat meebrengt dat een bedrag van € 1.105 exclusief btw van het aan [de opdrachtgevers] in conventie toegewezen bedrag moet worden afgetrokken.
Kosten inmeten keuken
4.1
[de aannemer] heeft het inmeten van de keuken in de drie patiowoningen als meerwerk (€ 1.098 exclusief btw) opgevoerd. De rechtbank heeft in navolging van het oordeel van de deskundige beslist dat niet is komen vast te staan dat [de aannemer] de keuken heeft ingemeten. Daartegen richt [de aannemer] grief 2 in het incidenteel hoger beroep. De grief is niet gegrond. Uit het als productie H en R overgelegde e-mailverkeer tussen [appellant] , [de aannemer] en Bruynzeel blijkt dat Bruynzeel de keukens zelf zou inmeten alvorens de keukens in productie te nemen (e-mail van 9 en de (per e-mail verstuurde) brief van 12 september 2016), maar dat zij daarvoor een
“nulmeting”of
“maatvoering”van [de aannemer] nodig had, welke [de aannemer] bij e-mail van 19 september 2016 heeft toegestuurd. [de aannemer] heeft de documenten, waarop de maatvoering is weergegeven, niet (voor het hof herkenbaar) overgelegd, wat voor de hand had gelegen. Het hof kan mede daarom niet beoordelen of het om werkelijk meerwerk ging, of om niet meer dan het voorzien van Bruynzeel van gegevens over de indeling van de woningen en derhalve een verplichting tot medewerking ten behoeve van de voortgang van de bouw die zonder meer op [de aannemer] rustte en geen aanspraak geeft op meerwerk. Het oordeel van de rechtbank is dus juist.
Patiomuur
4.11
[de aannemer] stelt dat zij meerwerk heeft verricht ten behoeve van een muur in één van de patio’s. Volgens haar was deze muur, anders dan aangegeven op de bestekstekening, een halfsteensmuur. Zij moest daarom onverwacht extra fundering en overig metselwerk verrichten. Zij heeft op tekening 1521.CO-10 aangegeven op welke plaats zij het extra werk heeft verricht. [de opdrachtgevers] betwisten dat het gaat om onvoorzien noodzakelijk werk. De rechtbank heeft het meerwerk niet erkend, omdat volgens haar stut- en stempelwerk voor rekening van de aannemer is. [de aannemer] is met grief 3 tegen dat oordeel opgekomen en heeft nogmaals toegelicht dat het niet om stut- en stempelwerk ging, maar om extra werkzaamheden. [de opdrachtgevers] hebben die stelling onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat het hof ervan uitgaat dat het inderdaad om meerwerk gaat. De grief is daarom gegrond en het door de rechtbank geweigerde bedrag van € 1.599 exclusief btw moet alsnog worden afgetrokken van het aan [de opdrachtgevers] in conventie toegewezen bedrag.
Meetrapportage IMI
4.12
[de opdrachtgevers] hebben bij [de aannemer] kosten van € 762,30 exclusief btw in rekening gebracht. Het gaat om het honorarium van IMI Aero-Dynamiek (hierna: IMI) die onderzoek heeft gedaan naar het ventilatiesysteem in de woningen, nadat de Vereniging Eigen Huis in het opleveringsrapport van 2 december 2016 het systeem als “
twijfelachtig” had beoordeeld. IMI heeft in haar rapport van 17 januari 2017 geconstateerd dat in de woningen [adres] 41 en 41-1 één studio was, waarbij de toevoer onder het ontwerp was. [de ventilatieadviseur] , meettechnicus van IMI, constateert in zijn e-mail van 23 januari 2017 onder meer dat er van de inregelstaten van de aannemer niet veel klopt. Dat duidt op ernstiger afwijkingen dan afwijkingen die optreden bij het inregelen van een nieuwe installatie. [de opdrachtgevers] hebben daarom kosten moeten maken om aan het licht te brengen dat [de aannemer] het ventilatiesysteem niet goed had ingeregeld. Deze kosten komen op grond van § 33 UAV 2012 voor rekening van [de aannemer] . De beslissing van de rechtbank in rechtsoverweging 5.26 is daarom juist. De daartegen gerichte grief 4 in het incidenteel hoger beroep van [de aannemer] faalt.
Conclusie
4.13
Het hof zal een deskundige benoemen om zich te laten voorlichten over de vochtproblematiek bij de aansluiting van de begane-grondvloer met de achtergevel en nodigt partijen uit om de informatie te geven, zoals in 4.4 bedoeld. Op een aantal onderwerpen heeft het hof hierboven beslist. De overige onderwerpen komen aan de orde na het uitbrengen van het rapport van de deskundige.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 12 januari 2021 zodat beide partijen zich bij akte kunnen uitlaten over hetgeen is genoemd in 4.4,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. de Vries, M. Schoemaker en L.A. de Vrey, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020.

Voetnoten

1.Productie 6 bij productie B bij verweerschrift, p. 2.
2.Nr. 31 verweerschrift, nr. 11 memorie van antwoord tevens van grieven in incidenteel appel.
3.Productie 10 bij productie A bij verweerschrift, p. 2.
4.Nr. 12 memorie van antwoord tevens van grieven in incidenteel appel, zie ook de toelichting op haar grief 5.
5.Onder meer in nr. 16 memorie van antwoord tevens van grieven in incidenteel appel.