ECLI:NL:GHARL:2020:11277

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
21-003419-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting, verduistering en valsheid in geschrifte door verdachte in relaties met meerdere vrouwen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1982 en momenteel verblijvende in P.I. Veenhuizen, is schuldig bevonden aan meerdere feiten van oplichting, verduistering en valsheid in geschrifte. Gedurende een langere periode heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een reeks oplichtingen van vrouwen, waarbij hij zich voordeed als iemand anders en het vertrouwen van deze vrouwen wist te winnen. Hij heeft hen onder andere onderdak en financiële middelen ontfutseld door gebruik te maken van valse verhalen en documenten. Het hof heeft de eerdere straf van vier jaar gevangenisstraf, waarvan twee jaar voorwaardelijk, herzien en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De straf is lager dan de eerdere uitspraak omdat het hof minder feiten bewezen heeft verklaard. De verdachte moet zich houden aan reclasseringstoezicht en behandeling om de kans op recidive te verminderen. De slachtoffers hebben aanzienlijke financiële en emotionele schade geleden door de daden van de verdachte, die zijn gedrag niet heeft verantwoord en geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003419-19
Uitspraak d.d.: 11 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 20 juni 2019 met parketnummer 08-770232-18 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. van Essen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is bij vonnis van 20 juni 2019 door de meervoudige kamer in de rechtbank Overijssel veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 2 jaren voorwaardelijk, met oplegging van bijzondere voorwaarden en met een proeftijd van 3 jaren, wegens, kort gezegd:
  • Oplichting, meermalen gepleegd (feit 1 en feit 6);
  • Verduistering, meermalen gepleegd (feit 2);
  • Diefstal met behulp van een valse sleutel, meermalen gepleegd (feit 3);
  • Diefstal (feit 4);
  • Valsheid in geschrift (gepleegd in onder meer een authentieke akte) en gebruikmaking en het voorhanden hebben van een dergelijk geschrift, meermalen gepleegd (feit 5).
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na een vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- ten laste gelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 11 september 2017 tot en met 6 september 2018 te De Goorn, gemeente Koggenland, en/of te Skingen, gemeente Waadhoeke en/of te Maastricht in ieder geval in Nederland,
meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
A. ten aanzien van die [slachtoffer 1] ,
haar in of omstreeks de periode van 11 september 2017 tot en met 4 december 2017 heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag, ongeveer 286 euro en/of een dienst verleend, te weten onderdak aan verdachte ( te blijven verlenen), door (telkens):
- zich tegenover die [slachtoffer 1] voor te doen als ` [naam 1] ’, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij een website voor die [slachtoffer 1] zal maken en/of die [slachtoffer 1] een factuur te sturen aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] een betaalbevestiging te sturen, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij ( verdachte) een huis heeft gekocht en/of van dit huis 23 oktober 2017 de sleutel zal krijgen en/of tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij (verdachte) niet meer bij ` [naam 3] ¿ kan verblijven en/of die [slachtoffer 1] daardoor aanbiedt dat hij (verdachte) bij die [slachtoffer 1] kan verblijven tot hij (verdachte) de sleutel van zijn huis krijgt, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat het bouwkundig rapport van het huis niet in orde is en/of daardoor de koop van het huis van verdachte niet doorgaat, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat zijn (verdachtes) ex beslag heeft gelegd op al zijn (verdachtes) rekeningen, naar zegge van verdachte `in verband met weigering partneralimentatie, wegens vermogen¿, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) kleding van de H&M op het adres van die [slachtoffer 1] te bestellen, en / of
B. ten aanzien van die [slachtoffer 2] ,
haar in of omstreeks de periode van 12 maart 2018 tot en met 6 september 2018 heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag, ongeveer 450 euro en/of een geldbedrag van ongeveer 150 euro en/of een dienst, te weten onderdak aan verdachte (te blijven verlenen), door (telkens):
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij ( verdachte) zijn woning in Amsterdam uit moest en/of zijn (verdachtes) nieuw op te leveren woning nog niet klaar was en/of dat hij (verdachte) hierdoor een verblijfsprobleem had, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer 2] af te spreken dat hij ( verdachte) 300 euro per maand zou betalen en/of een bijdrage zou meebetalen aan de boodschappen, en/of
- ( vervolgens) eenmaal dan wel meermaals tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat er een storing bij de bank was, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) zich tegenover die [slachtoffer 2] voor te doen als ` [naam 4] ’ en/of tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij (verdachte) vast zat en op borgtocht vrij kon komen, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of aan die [slachtoffer 2] te vragen een bedrag van 450 euro over te maken en/of die tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat dit bedrag de dag erna teruggestort zou worden, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij ( verdachte) de advocaatkosten voor de scheiding zou betalen, te weten een bedrag van 3200 euro, in ruil voor de kost en inwoning waarvoor 300 euro per maand was afgesproken, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
- tegen die [slachtoffer 2] , en/of tegen de dochter van die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij een nieuwe Iphone voor haar zou kopen en/of dat die dochter van die [slachtoffer 2] haar verjaardagsgeld diende te geven aan hem (verdachte), en/of
C. ten aanzien van die [slachtoffer 3] ,
haar in of omstreeks de periode van 24 mei 2018 tot en met 20 augustus 2018 heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een auto (merk: Nissan, type: Micra) , door (telkens):
- zich ten overstaande van die [slachtoffer 3] voor te doen als [naam 5] , en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 3] te zeggen/mee te delen ( zakelijk weergegeven) dat hij de auto van die [slachtoffer 3] kon doorverkopen/inruilen en/of zodoende een grotere (en betere) auto kon bezorgen/kopen, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 3] mee te nemen naar een/of meer autodealers en/of te doen voorkomen dat er al een auto was gekocht, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 3] aan het lijntje te houden door `smoesjes’ en/of onwaarheden te vertellen waarom een/de deal(s) niet door is/zijn gegaan, en/of
- ( vervolgens) voor te doen/ te zeggen bij/tegen die [slachtoffer 3] ( zakelijk weergegeven) dat bij de papieren van haar auto nodig had (teneinde de overschrijving kunnen bewerkstelligen), en/of - voor te doen/mee te delen ten overstaande van die [slachtoffer 3] dat haar auto reeds was verkocht, en/of
- tegen die [slachtoffer 3] mede te delen/te zeggen ( zakelijk weergegeven) dat het geld al binnen was (maar hij daar op dat moment niet bij kon omdat de bank gesloten was), en/of
D. ten aanzien van die [slachtoffer 4] ,
haar in of omstreeks de periode van 7 augustus 2018 tot en met 9 augustus 2018 heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag, ongeveer 50 euro en/of een of meerdere pakjes sigaretten, te weten twee pakjes sigaretten, door (telkens):
- zich tegenover die [slachtoffer 4] voor te doen als [naam 2] , en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat zijn ( verdachtes) tas met daarin ook zijn pinpas was gestolen en/of dat hij kiespijn had en/of dat hij nu geen geld had voor pijnstillers, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of aan die [slachtoffer 4] te vragen of zij pijnstillers heeft, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat hij geen geld had om de tandarts te betalen, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekkingen/of vervolgens aan die [slachtoffer 4] te vragen om aan hem (verdachte) 250 euro over te maken, en/of vervolgens tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat hij die [slachtoffer 4] 400 euro zou overmaken, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 4] te vragen 20 euro aan hem ( verdachte) over te maken en/of tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat dit was voor sigaretten, drank en een pakje ibuprofen en/of vervolgens tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat hij (verdachte) 100 euro zou overmaken en/of tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat het resterende bedrag voor een avondje drinken was, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat achter de overboeking een `sterretje’ (*) stond en/of dat hij (verdachte) het geld opnieuw zou overboeken en/of daarbij een extraatje voor het weekendje om iets te drinken, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of die [slachtoffer 4] een bewijs van overboeking te sturen, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 4] te vragen voor hem ( verdachte) twee pakjes sigaretten, van het merk PalI Mall, voor een bedrag van 20 euro, wilde kopen en/of daartoe aan die [slachtoffer 4] een bewijs van overboeking te sturen waaruit blijkt dat hij (verdachte) 20 euro naar de rekening van die [slachtoffer 4] heeft overgeboekt;
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 24 mei 2018 tot en met 20 augustus 2018, te Almelo, in ieder geval in Nederland, opzettelijk een auto (merk: Nissan, type: Micra) , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als doorverkoper/intermediair/zaakwaarnemer van die [slachtoffer 3] wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 september 2017 tot en met 20 augustus 2018, te De Goorn, gemeente Koggenland en/of te Almelo, in ieder geval in Nederland en/of in Slovenië, opzettelijk
- een of meerdere pinpas(sen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door afgifte van die [slachtoffer 1] aan verdachte voor het halen van een of meerdere 'drankjes', en/of
- een of meerdere bankpassen en/of creditcards, in elk geval geheel enig goed, of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vriend/partner/levensgezel, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
3.
hij in of omstreeks de periode van 11 september 2017 tot en met 20 augustus 2018, te De Goorn, gemeente Koggenland en/of te Almelo, in ieder geval in Nederland en/of Slovenië, meerdere malen, althans eenmaal
- een geldbedrag, te weten ongeveer 6077 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , en/of
- een of meerdere geldbedragen, te weten ongeveer 199,21 euro en/of 250 euro en/of 139 euro en/of 139 euro en/of 87,50 euro, 72,61 euro en/of 450 euro en/of 58,07 euro en/of 490 euro, in elk geval enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel , te weten:
- door gebruik te maken van de pinpas en/of pincode van die [slachtoffer 1] , welke die [slachtoffer 1] (tijdelijk) aan hem (verdachte) heeft afgegeven, en/of
- door (zonder toestemming van die [slachtoffer 3] ) te pinnen met de pinpas en/of creditcard van die [slachtoffer 3] ;
4.
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2018 tot en met 19 augustus 2018, te Landgraaf, in ieder geval in Nederland, een geldbedrag, te weten ongeveer 300 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op of omstreeks 11 september 2017 tot en met 6 september 2018, te De Goorn, gemeente Koggenland, en/of te Skingen, gemeente Waadhoeke en/of te Maastricht en/of te Dordrecht en/of te 's-Gravenhage en/of te Rotterdam, in ieder geval in Nederland,
meermaals, althans eenmaal, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
A. een authentieke akte, te weten een uitspraak van de rechtbank Utrecht, met zaaknummer 287601/HA ZA 10-1263, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door:
- het wijzigen van de instantie van rechtbank Utrecht naar rechtbank Alkmaar, en/of
- het wijzigen van het zaaknummer, en/of
- het wijzigen van de eiser en/of de gedaagde, en/of
- het wijzigen van de nummering van de paragrafen, en/of
- het wijzigen van het schadebedrag, te weten de 'directe materiële schade' naar 18.035,25 euro in plaats van de in de originele uitspraak opgenomen 835,25 euro, en/of
- het wijzigen van de schadepost 'verlies arbeidsvermogen' in ' letselschade', en/of
- het wijzigen van het schadebedrag, te weten de 'letselschade' (origineel 'verlies arbeidsvermogen') naar 58.113,00 euro in plaats van de in de originele uitspraak opgenomen 158.113,-- euro, en/of
- het aanbrengen van diverse tekstuele wijzigingen, en/of
B. een of meer bankoverboekingen, dan wel stukken waaruit een banktransactie blijkt, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door:
- het wijzigen van een of meerdere getoonde banksaldo's, en/of
- het wijzigen van een of meerdere getoonde te naam gestelde(n), en/of
- het wijzigen van een of meerdere getoonde overgeboekte bedragen (bedrag van de transactie), en/of
- het aanbrengen van diverse tekstuele en wijzigingen en/of diverse wijzigingen in cijfers, en/of
C. een of meer bankberichten, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door:
- het wijzigen van de naam van de bank, en/of
- het aanbrengen van diverse tekstuele wijzigingen, waaruit blijkt dat de door hem (verdachte) gekozen bank een storing heeft, (telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, en/of
hij op of omstreeks 11 september 2017 tot en met 6 september 2018, te De Goorn, gemeente Koggenland, en/of te Skingen, gemeente Waadhoeke en/of te Maastricht en/of te Dordrecht en/of te 's-Gravenhage en/of te Rotterdam, in ieder geval in Nederland,
meermaals, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van, en/of heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, een of meerdere valselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, te weten:
A. een authentieke akte, te weten een uitspraak van de rechtbank Utrecht, met zaaknummer 287601/HA ZA 10-1263, en/of
B. een of meer bankoverboekingen, dan wel stukken waaruit een banktransactie blijkt, en/of
C. een of meer bankberichten,
bestaande dat het gebruik maken hierin ziet op het misleiden van diverse benadeelden, en/of de verkrijging van diverse goederen, en/of de verkrijging van diverse diensten,
terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als waren deze echt en onvervalst;
6.
hij in of omstreeks de periode van 14 november 2017 tot en met 13 maart 2018, te Dordrecht en/of te 's-Gravenhage en/of te Rotterdam, in ieder geval in Nederland,
meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag van ongeveer 48 euro, in ieder geval enig geldbedrag, door:
- tegen die [slachtoffer 6] te zeggen dat hij na betaling van het bedrag de telefoon zou opsturen, en/of
- die [slachtoffer 6] een verzendbewijs van 'Post-NL' te sturen via Whats-App,
en/of
[slachtoffer 7] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag van 115 euro, in ieder geval enig geldbedrag, door:
- zich voor te doen als [naam 11] , en/of
- ( vervolgens) te doen alsof [verdachte] zijn vriendin was, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 6] te vragen om een 'printscreen' van de betaling, alvorens hij (verdachte) de kaartjes (voetbaltickets) aan die [slachtoffer 6] toe zou sturen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Inleiding
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij:
  • een viertal vrouwen heeft opgelicht (feit 1);
  • de bankpassen / creditcard van twee van deze vrouwen heeft verduisterd (feit 2);
  • met behulp van deze bankpassen / creditcard geld heeft gestolen (feit 3);
  • een vijfde vrouw heeft bestolen door geld uit haar portemonnee weg te nemen (feit 4);
  • verschillende geschriften heeft vervalst en deze vervalsingen aanwezig heeft gehad en gebruikt (feit 5);
  • twee personen via Marktplaats heeft opgelicht (feit 6).
Het hof zal verdachte vrijspreken van de feiten 4 en 6. Ten aanzien van de feiten 1 (primair) en 3 zal het hof verdachte partieel vrijspreken.
Eerst zullen de standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten kort en zakelijk uiteengezet worden.
Vervolgens zal uiteengezet worden op grond waarvan en in hoeverre het hof de feiten 5, 1, 2, en 3 wel en waarom het hof de feiten 4 en 6 niet bewezen acht. Het hof zal hierbij beginnen met feit 5. Vervolgens zal aandacht besteed worden aan de door verdachte gehanteerde modus operandi ten aanzien van de verschillende onderdelen van feit 1 in onderling(e) verband en samenhang bezien met de feiten 2 en 3 en zal besproken worden op grond van welke bewijsmiddelen het hof deze feiten bewezen acht. Tot slot zullen de vrijspraken ter zake de feiten 4 en 6 besproken worden.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van hetgeen ten laste is gelegd ten aanzien van aangever [slachtoffer 6] onder feit 6 en ten aanzien van feit 1, het laatste gedachtestreepje onder A. Zij heeft aangevoerd dat voor het overige de bewezenverklaring van de rechtbank gevolgd kan worden.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van de feiten 1 (primair en subsidiair), 2, 3, 4 en 6 bepleit dat verdachte (partieel) vrijgesproken dient te worden. Zij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Voor wat betreft het primair ten laste gelegde onder feit 1 kan niet bewezen worden dat aangeefsters door de ten laste gelegde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot de afgifte van respectievelijk geld, een Nissan en sigaretten en het verlenen van onderdak. Niet kan worden gesteld dat is voldaan aan de criteria van oplichting zoals neergelegd in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Het (blijven) bieden van onderdak is bovendien geen gedraging zoals bedoeld in artikel 326 Wetboek van Strafrecht, het kan immers niet worden aangemerkt als het verlenen van een dienst omdat er geen sprake is van een commerciële dienst. Bovendien hebben aangeefsters niet de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid in acht genomen waardoor zij de onjuiste voorstelling van zaken niet hebben onderkend en zich daardoor hebben laten bedriegen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verduistering niet bewezen verklaard kan worden nu er geen sprake was van wederrechtelijke toe-eigening. Verdachte had toestemming van aangeefster om de auto onder zich te krijgen. De pleegperiode dient bovendien beperkt te worden tot 25 juli 2018 tot en met 20 augustus 2018.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat de verdediging niet bestrijdt dat verdachte de pinpassen / creditcard onder zich heeft gehad, echter dat niet vastgesteld kan worden dat hij hiertoe niet gerechtigd was. De enkele omstandigheid dat verdachte niet meteen over is gegaan tot teruggave maakt nog niet dat bewezen kan worden dat er sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening.
Voor wat betreft feit 3 heeft de verdediging bepleit dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden. Ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 1] kan slechts een bedrag van € 5977 bewezen verklaard worden. Ook ten aanzien van [slachtoffer 3] dient er partiële vrijspraak te volgen, namelijk voor de bedragen € 199,21 en € 490,-. Het eerste bedrag is uitgegeven aan eten en benzine tijdens de vakantie in Slovenië. Van de € 490,- kan niet bewezen worden dat verdachte op dat moment degene was die gepind heeft.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat daarvoor het enige bewijs de aangifte is. Dat is onvoldoende.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 6 vrijspraak bepleit omdat niet bewezen verklaard kan worden dat aangevers door de ten laste gelegde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot afgifte van het geld.
Oordeel hof

Feit 5

Aangezien de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft bekend, volstaat het hof met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Het hof acht het feit bewezen gelet op:
- De bekennende verklaring van gedachte gedaan ter terechtzitting in hoger beroep op 26 februari 2020, voor zover inhoudende:
“Het klopt dat ik een authentieke akte, te weten een uitspraak van de rechtbank Utrecht, en bankoverboekingen en stukken waaruit een banktransactie blijkt en bankberichten heb vervalst en deze vervalste stukken vervolgens heb gebruikt.”
  • Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 12 van het proces-verbaal genummerd PL0600-2018346500-2).
  • Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 434 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2028346500-57), inclusief bijlage I en II.
  • Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 83, 84, 85 van het proces-verbaal genummerd PL1100-2017247918-1).
  • Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 224 van het proces-verbaal, genummerd PL0100-2018235810-3).
  • Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 237-238 van het proces-verbaal genummerd PL2300-2018131467-1).
  • Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, als bijlage op pagina 238-241 van het proces-verbaal genummerd PL0600-2018511157.
  • Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 304-312 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018346500-42).

Feiten 1, 2 en 3

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot (partiële) vrijspraak van het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Nu de feiten 2 en 3 nauw samenhangen met de oplichting zoals ten laste gelegd onder feit 1, zal het hof deze feiten gezamenlijk bespreken.
Juridisch kader oplichting
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft geroepen teneinde daarvan vervolgens misbruik te maken.
Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
Modus operandi
Zoals naar het oordeel van het hof blijkt uit de hierna genoemde bewijsmiddelen die in onderling(e) verband en samenhang moeten worden bezien, heeft verdachte telkens gebruik gemaakt van dezelfde modus operandi om vrouwen ertoe te bewegen om aan hem (verdachte) geld en/of goederen af te geven en/of woonruimte ter beschikking te stellen en voorts om met behulp van de hem ter beschikking gestelde pinpassen en creditcards geld van de rekeningen van aangeefsters op te nemen.
Via het internet – datingsites en Facebook – legde verdachte contact met aangeefsters met als doel om een vriendschappelijke of liefdesrelatie – althans een vertrouwensrelatie – met hen op te bouwen. Hij maakte hierbij veelal gebruik van een valse naam. Tegen aangeefster [slachtoffer 3] zei hij dat hij [naam 5] heette en tegenover aangeefster [slachtoffer 1] deed hij zich voor als [naam 1] . Aan aangeefster [slachtoffer 4] stelde hij zich voor als [naam 2] . Hij gebruikte derhalve in dit laatste geval de achternaam van aangeefster [slachtoffer 2] . Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte aangegeven dat hij opzettelijk gebruik maakte van valse namen omdat zijn echte naam op internet in verband gebracht werd met oplichting, iets wat het vertrouwen van een aangeefster in hem niet ten goede zou komen. Het hof merkt op dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] wel zijn echte naam heeft verteld. Hij heeft deze aangeefster ook gewezen op de uitzending van Opgelicht?! die aan verdachte gewijd was, maar haar daarbij verteld dat er niks van klopte, dat er een rectificatie zou komen en dat hij schadeloos gesteld werd voor een bedrag van € 22.000,-. Ten bewijze hiervan liet hij haar een stuk zien waaruit zou moeten blijken dat dit bedrag gestort was.
Tegen aangeefsters vertelde hij allerhande leugens, waarmee hij, aldus verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, hun vertrouwen wilde winnen. Zo deed hij alsof hij zeer vermogend was en aangeefsters graag in dit vermogen wilde laten delen. Om deze verhalen geloofwaardig te maken, toonde hij vervalste bankberichten en overschrijvingsbewijzen.
Voorts deed verdachte allerlei toezeggingen aan aangeefsters. Als aangeefsters merkten dat deze toezeggingen niet nagekomen werden, kwam verdachte telkenmale met allerlei leugenachtige verhalen en verdere toezeggingen, vaak gestaafd met valse bescheiden. Verdachte wendde voorts allerlei (ernstige) ziektes voor waarvoor hij volgens hem behandeld moest worden in ziekenhuizen. Om die verhalen geloofwaardig over te laten komen, liet hij zich door aangeefsters zelfs naar de betreffende behandellocaties rijden.
Ook sprak verdachte over (later onjuist gebleken) persoonlijke omstandigheden waaruit naar voren kwam dat verdachte op korte termijn, maar wel slechts tijdelijk, om woonruimte (bij aangeefsters in huis) verlegen zat.
De gebezigde bewijsmiddelen
Feit 1 primair
Onder A.
 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 80-82 van het proces-verbaal, genummerd PL1100-2017247918-1), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte tegen [verdachte] . Het incident vond plaats tussen 13 september 2017 en 4 december 2017 binnen de gemeente Koggenland. (..) Ik heb [verdachte] in september 2017 leren kennen via Facebook. [verdachte] zijn Facebookaccount is [naam 1] . [verdachte] had mij een vriendschapsverzoek gestuurd en ik had deze geaccepteerd. Op 13 september 2017 start [verdachte] de conversatie met privé-berichten en zo zijn we aan de praat geraakt. [verdachte] geeft aan me leuk te vinden en nooit op deze manier contact zoekt, maar dit keer is het anders zegt hij. (..) Hij biedt mij aan omdat ik bijna jarig ben om me te helpen. (..) [verdachte] bood me aan om een website op te zetten voor mijn onderneming. [verdachte] zei tegen mij: Je doet zulke mooie dingen en je moet gevonden worden, daar is een website voor nodig en die wil ik voor je maken.” (..) [verdachte] komt bij mij thuis en we spreken de website door. Ik betaal hem € 140,- voor de website optimalisatie certificering en voor google advertentie certificering contact. Factuur en betaalgegevens stuurde hij mij via de mail. De factuur bleek voorzien van een opgegeven bedrijf en kamer van koophandel-nummer. (..) Ik zeg tegen [verdachte] dat ik me zorgen maak om het geld. Ik hoor [verdachte] zeggen dat hij altijd hard heeft gewerkt, veel gespaard heeft en een goede baan heeft. Ik hoor hem zeggen dat hij samen met mij van de goede dingen van het leven wil genieten. (..) Hij vertelde mij dat een goede vriend van hem genaamd [naam 6] een half jaar geleden is overleden. [naam 6] was de eigenaar van het bedrijf waar hij voor werkte. [verdachte] bood mij aan opleidingen die ik al jaren wil volgen te betalen. (..) Hij vertelde dat hij zeer vermogend was, hij heeft mij laten zien dat hij ruim 500.000 euro op zijn rekening had. Hij vertelde mij dat hij door de verkoop van het bedrijf van zijn overleden vriend / werkgever [naam 6] ruim 800.000 euro gestort zou krijgen. Dit bedrag zou hij op 23 november 2017 ontvangen.
In oktober 2017 vertelt [verdachte] dat hij een huis gekocht heeft in Edam. Op 23 oktober 2017 krijgt hij hiervan de sleutel. Hij logeert op dat moment nog bij een vriend in Hoorn. Deze vriend heet [naam 7] . (..) 16 oktober 2017 belt hij me op. Hij zegt dat zijn woonsituatie bij [naam 7] onhoudbaar is geworden en dat hij daar niet langer kan wonen. [verdachte] zegt dat hij niet naar zijn ouders kan en ik bied hem aan bij mij te komen wonen. Ik doe dit omdat we het zo fijn samen hebben en het zou slechts om een week gaan omdat hij een week later op 23 oktober 2017 de sleutel van zijn nieuwe woning zou krijgen. (..) [verdachte] en ik zouden het weekend van 20 oktober 2017 weg gaan. Dit gaat onverwacht niet door omdat op 19 oktober 2017 het bouwkundig rapport van zijn nieuwe huis in Edam niet in orde is en de koop van het huis niet doorgaat.
 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte met bijlagen (te weten pagina 6 van bijlage I op pagina 93 van het proces-verbaal, genummerd PL1100-2017247918-1), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ook de website is nog niet in de lucht.
 Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 maart 2019, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
U houdt mij de aangifte van [slachtoffer 1] voor. Het klopt dat ik mij via Facebook heb voorgedaan als [naam 1] .
 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage op pagina 514-515 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018392985-2), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van verdachte:
O: In oktober 2017 zou je verteld hebben dat je een huis had gekocht in Edam, en je zou hier 23 oktober 20127 de sleutel van krijgen. Tot die tijd zou jij bij een vriend verblijven, [naam 7] .
A: Over het huis kan ik verklaren dat het mij niets zegt.
Op 16 oktober zou jij contact hebben gehad met [slachtoffer 1] en hebben gezegd dat jouw woonsituatie bij [naam 7] onhoudbaar was geworden, dat je weg moest daar en niet bij je ouders terecht kon.
Vraag: Hoe is dit volgens jou gegaan?
Antwoord: Dat ik niet meer bij [naam 7] kon verblijven wel, maar ik kan altijd terecht bij mijn ouders.
Onder B.
 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 224-230 van het proces-verbaal, genummerd PL0100-2018235810-3), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van een feit gepleegd tussen 14 maart 2018 en 6 september 2018 in de gemeente Waadhoeke. (..) Ik heb [verdachte] leren kennen via een datingsite genaamd [datingsite] . Ik heb [verdachte] in maart leren kennen. We kwamen er al snel achter dat we niet een seksuele relatie met elkaar aan zouden gaan. Omdat we het wel als vrienden konden vinden hielden we contact. (..). Hij vertelde mij dat hij zijn woning in Amsterdam uit moest en omdat zijn gekochte woning aan de rand van Amsterdam nog niet opgeleverd was had hij even een probleem waar hij moest verblijven. Voor de grap zei ik toen tegen hem, dan kom je toch bij mij. Ik had niet verwacht dat hij hier gelijk op in zou gaan. Ik zei toen dat ik het wel wilde bespreken met de kinderen. Ik vertelde hem dat ik nog wel even de tijd nodig had om de aanbouw op te ruimen en een bed te regelen. Echter hij vroeg aan mij of hij niet eerder kon komen. Ik vroeg hem wanneer hij dan in gedachten had. Hij zei dat hij dan per direct op de trein zou stappen. Ik was overdonderd maar gaf uiteindelijk toch toe en die avond haalde ik hem van het station in Leeuwarden. (..) [verdachte] heeft vanaf ongeveer half april denk ik zo’n twee maanden bij ons in huis gewoond. [verdachte] zou iedere maand een bijdrage van 300,- euro leveren en meebetalen aan de boodschappen. [verdachte] kreeg op een gegeven moment een vriendin, [slachtoffer 3] . Op een gegeven moment was [verdachte] alleen nog bij [slachtoffer 3] . [verdachte] vertelde dat hij een huis had gekocht in Menaan.
[naam 4] , dit is een vriend van [verdachte] en tevens advocaat. (..) Ik heb alleen [slachtoffer 3] in levende lijve gezien.
Toen hij bij mij in kwam wonen vertelde hij mij dat er een uitzending was geweest in Tros Opgelicht. Ik heb dit gezien maar [verdachte] had een goed verhaal waarin hij zei dat er niks van klopt en dat hij zat te wachten op een rectificatie. Hij zou ook schadeloos gesteld worden en zou daar een bedrag voor krijgen van zo’n 22.000. Die rectificatie heeft hij mij ook laten zien plus dat er een bedrag was gestort daar liet hij mij een schermafdruk van zien.
Hij zou mij steeds betalen voor kost en inwoning maar dat kwam steeds maar niet. En dat lag dan vaak aan de bank.
[naam 4] heeft mij eens geappt dat [verdachte] was opgepakt voor mishandeling en vast zat in Amsterdam. Hij kon op borgtocht vrijkomen maar dan moest er 4000,- betaald worden. [naam 4] kon niet ineens zoveel geld overmaken en vroeg aan mij of ik 450,- aan hem wilde overmaken dan kon [verdachte] weer vrij komen. Dit heb ik gedaan op de bankrekening van de tante van [verdachte] . Nu weet ik inmiddels dat het de rekening is van [slachtoffer 3] . [naam 4] zou de dag erna mij dit geld weer terugstorten.
Hij zou de advocaatkosten van mijn scheiding betalen. (..) 3200,- advocaatkosten die [verdachte] mij zou betalen in ruil voor de kost en inwoning. [verdachte] zou mij immers iedere maand 300 euro betalen maar dat heb ik nog nooit gehad en daarom zou hij mijn advocaatkosten betalen.
 Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 maart 2019, voor zover inhoudende als de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het is achteraf stom dat ik geld voor die zogenaamde operaties heb gevraagd, ook aan mijn familie en aan mevrouw [slachtoffer 2] .
[naam 4] is een vriend van mij, hij werkt inderdaad niet bij [advocatenkantoor] .
 De verklaring van gedachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 26 februari 2020, voor zover inhoudende:
“Het klopt dat ik stukken waaruit een banktransactie blijkt en bankberichten heb vervalst en deze vervalste stukken vervolgens heb gebruikt.”
 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 451 van het proces-verbaal, genummerd Pl1100-2017247918-5), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [getuige] :
[verdachte] heeft meerdere telefoontjes, daarmee bestaat hij uit meerdere alter-ego’s. [verdachte] deed zich voor als ‘ [naam 4] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] en [naam 6] ’. Voor al die personen had hij een telefoonnummer en emailadres aangemaakt.
 Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten pagina 5 van het vervolg rekeningafschrift ten name van [slachtoffer 2] als bijlage bij de vordering benadeelde partij van deze [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Rentedatum type tegenrekening naam/omschrijving bedrag af
23-06 bg [rekeningnummer 1] [slachtoffer 3] LIN 450,00
Onder C.
 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 10-13 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018346500-2), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik doe aangifte van feiten gepleegd tussen 24 mei 2018 en 2 augustus 2018 in Almelo. Op 24 mei 2018 heb ik via datingsite [datingsite] [naam 5] leren kennen. (..) [naam 2] vertelde mij over de problemen met zijn ex en de omgangsregeling met zijn dochter. Tevens vertelde [naam 2] mij dat hij een vermogend persoon was. [naam 2] vertelde mij namelijk dat zijn zakenpartner was overleden en dat hij diens aandeel kapitaal had geërfd. Dit betrof een bedrag van ruim zes ton aldus [naam 2] .
Ik ben toen met [naam 2] naar Amsterdam gereden .Ik kan u verklaren dat [naam 2] onderzoek heeft gehad te Amsterdam in het AMC. Ik kan u verklaren dat [naam 2] mij heeft verteld dat hij schildklierkanker had en dat hij direct geopereerd moest worden.
[verdachte] heeft mijn auto onder valse voorwaarden onder zich gekregen. Ik kan u verklaren dat ik mijn auto nog steeds niet terug heb. De auto is mijn eigendom en is van het merk Nissan type Micra kleur rood voorzien van kenteken [kenteken] , chassisnummer [nummer] . Ik kan u verklaren dat [verdachte] genoemde auto wilde verkopen en dan zou ik een andere auto krijgen.
 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangeefster (als bijlage op pagina 23-26 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018346500-12) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [slachtoffer 3] :
Zoals ik al aangaf heeft hij mij allerlei verhalen op de mouw gespeld onder andere dat zijn dochter ontvoerd was, dat hij ernstig ziek was en dat we samen een huis zouden gaan kopen in Menaam in Friesland. Ik heb toen aangegeven dat ik niet van plan was om constant die grote afstanden van Almelo naar Friesland te gaan rijden met mijn kleine autootje. [verdachte] gaf toen aan dat hij er wel voor kon zorgen dat mijn auto zou worden doorverkocht via een oom van hem in Zaandam. Hij gaf aan dat hij een grotere en betere auto voor mij wilde regelen. Hij heeft mij toen zelfs meegenomen naar een aantal autodealers. Hij deed het in eerste instantie ook overkomen of er al een auto gekocht was, maar kwam steeds met smoesjes waarom de deal uiteindelijk niet door zou gaan. Ik heb hem toen in goed vertrouwen de papieren van de auto gegeven zodat hij een en ander in orde kon maken qua overschrijving. Ondertussen vertelde hij mij dat zijn dochter die hij had uit een eerdere relatie, was ontvoerd naar Slovenië. Omdat hij mij had verteld dat mijn eigen auto op dat moment al verkocht was konden we op dat moment niet met mijn auto die kant op.
 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage op pagina 494 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018346500-18), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van verdachte:
V: Met welke naam heb jij je aan haar voorgesteld? A: Als [naam 2] geloof ik.
V: Ben jij dit jaar onder behandeling geweest in een ziekenhuis in Amsterdam?
A: nee.
 De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 26 februari 2020, voor zover inhoudende:
Ik zeg u dat het klopt dat wij samen naar Slovenië gegaan zijn.
 Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 maart 2019, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
De voorzitter houdt mij voor dat ik naar een ziekenhuis in Heerenveen ben gegaan omdat ik knieproblemen had en kanker zou hebben en bestraald moest worden. Het klopt dat ik deze en andere ziekenhuisopnames verzonnen heb.
De voorzitter ondervraagt mij nu over [slachtoffer 3] . Het klopt dat ik toen in een gestolen Nissan reed.
Onder D.
 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte met bijlage (als bijlage op pagina 236-239 van het proces-verbaal, genummerd PL2300-2018131467-1), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik doe aangifte van een feit gepleegd tussen 7 augustus 2018 en 16 augustus 2018 te Maastricht. (..) Op 7 augustus 2018 raakte ik via de datingsite [datingsite] in contact met ene [naam 2] . Diezelfde dag hadden wij contact via Whatsapp en gaf [naam 2] zijn volledige naam; [naam 2] . Later op de dag vroeg [naam 2] via Whatsapp geld aan mij. Hij vertelde dat het wel handig zou zijn als ik hem 250 euro zou overmaken, aangezien hij op dit moment geen geld had en hij de tandarts moest betalen. Hij gaf ook meteen aan dat hij mij dan wel 400 euro over zou maken. Ik heb [naam 2] toen aangegeven dat ik dat niet wilde, waarop [naam 2] meteen vroeg om 20 euro voor sigaretten, wat drank en een pakje ibuprofen te halen. Hij gaf meteen aan dat hij mij 100 euro hiervoor zou overmaken. Ik heb [naam 2] toen mijn bankgegevens via Whatsapp gestuurd. Snel genoeg daarna kreeg ik van [naam 2] een overschrijvingsbewijs te zien. Hierop was te zien dat hij via zijn bank 100 euro naar mijn bank had overgemaakt. (..) In de loop van de middag geef ik [naam 2] aan dat ik die 100 euro die hij had overgemaakt nog niet op mijn rekening had. Hierop gaf hij aan dat hij het opnieuw zou overboeken. Hij stuurde mij vervolgens om 14.16 uur een overschrijvingsbewijs waarop te zien was dat hij 250 euro van zijn rekening had overgemaakt naar mijn rekening.
Omstreeks 19.10 uur vroeg [naam 2] of ik 2 pakjes sigaretten (Pall Mall) à 20 euro wilde kopen. Om 19.11 uur stuurde hij mij wederom een overschrijvingsbewijs door waarop ditmaal te zien was dat hij 20 euro naar mijn rekening had overgemaakt. De sigaretten heb ik aan [naam 2] gegeven toen hij die avond bij mij langs kwam.
Bijlage pagina 239:
Details af- en bijschrijving
Betaalrekening
[naam 2]
[rekeningnummer 2]
Naam/Omschrijving/Mededeling
Naam: [slachtoffer 4]
IBAN: [rekeningnummer 3]
DatumDinsdag 7 augustus 2018*
Bedrag-€100,--
Tegenrekening
[rekeningnummer 4]
Mutatiesoort
Internetbankieren
 Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 maart 2019, voor zover inhoudende als de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Wat mevrouw [slachtoffer 4] betreft, die heb ik ook leren kennen via de datingsite [datingsite] . Ik heb mij toen [naam 2] genoemd. (..) Het klopt dat ik €100,- zou overmaken. (..) Zij heeft alleen sigaretten voor mij meegenomen.
 De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 26 februari 2020, voor zover inhoudende:
“Het klopt dat ik stukken waaruit een banktransactie blijkt en bankberichten heb vervalst en deze vervalste stukken vervolgens heb gebruikt.”
Feit 2 en 3:
De inhoud van elk bewijsmiddel wordt – ook in onderdelen – slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft.
 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 82-86 van het proces-verbaal, genummerd PL1100-2017247918-1), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte tegen [verdachte] . Het incident vond plaats tussen 13 september 2017 en 4 december 2017 binnen de gemeente Koggenland. Op 20 oktober 2017 is [verdachte] van slag, zijn ex heeft beslag gelegd op al zijn rekeningen, zo zei hij. Zijn ex zou dit gedaan hebben in verband met weigering partneralimentatie, wegens vermogen. Op 21 oktober 2017 hebben we besloten toch naar Amsterdam Dance Event te gaan. (..) Deze avond heeft [verdachte] met mijn pinpas drankjes betaald. Hij vroeg me naar mijn pas en pincode zodat hij alvast kon betalen. (..) Volgende dag vraag ik naar mijn pas. Ik hoor hem zeggen dat mijn pas in zijn andere broek zit. Later zegt hij dat de bankpas op een randje in de badkamer ligt. Een paar dagen later heb ik mijn pas weer, maar kom ik er niet aan toe om op mijn bankzaken te kijken.
[verdachte] krijgt van iemand die hem heel dichtbij staat een geldbedrag van 9.000,- euro. Hij is hier zichtbaar emotioneel van. [verdachte] vertelt mij dat hij het geldbedrag aan mij wil geven omdat hij er anders alleen maar belasting over moet gaan betalen. Hij wil dit geld graag aan mij en de meiden schenken. Hij vraagt mij naar mijn pas om het geld te kunnen storten. Ik vraag hem later weer naar mijn pas maar [verdachte] zegt dat hij deze per ongeluk bij zijn ouders heeft laten liggen. Na een bezoek aan zijn ouders is hij zijn tas vergeten. In de tas zou mijn pinpas zitten. De dagen erop betaalt [verdachte] alles met pin of contanten. (..) Als ik een mail krijg dat een automatische incasso van mijn vaste lasten niet betaald is, vraagt [verdachte] me de link even door te sturen zodat hij deze alsnog voor me kan betalen. Hij stuurt mij direct een betaalbevestiging met schermafbeelding. (..) Ik krijg steeds meer betalingsachterstanden van automatische incasso’s. [verdachte] stelt me gerust door te zeggen dat de Rabobank de laatste tijd weer een storing heeft. Hij laat me ook iedere keer een printscreen zien van betaalbevestigingen van rekeningen die hij voor me heeft betaald.
Donderdag 23 november 2017 vind ik in de tas van [verdachte] mijn bankpas. Ik heb [verdachte] ernaar gevraagd en hij beweerde de spullen afgelopen woensdag van zijn advocaat terug te hebben gekregen. (..) Op 26 november 2017 weet ik zeker dat ik mijn pinpas in mijn tas heb gestopt. (..) Als ik in de auto zit krijg ik een berichtje van [verdachte] dat mijn pinpas nog thuis onder tafel lag. (..) 27 november 2017 werd ik gebeld door de gemeente. Ik hoor dat ik een betalingsachterstand van 2 maanden huur heb. Ik ben me van geen kwaad bewust en wil meteen op mijn bankrekening kijken. [verdachte] rent achter me aan. Hij wil eerst met me praten zegt hij. Ik log in en zie dat mijn rekeningen en de spaarrekeningen van mijn kinderen helemaal leeg getrokken zijn. [verdachte] probeert me te kalmeren. Hij heeft (het hof begrijpt: “geeft”) toe het geld van mijn rekening gehaald te hebben maar dat hij dit gedaan heeft omdat hij werd bedreigd en gechanteerd.
[verdachte] laat me zien dat hij 5000,- euro op mijn rekening stort. Ik heb dit bedrag nooit ontvangen. Hij heeft ook een schuldbekentenis getekend met de belofte het geld terug te geven.
Op de bankafschriften is te zien dat alle automatische incasso’s zijn gestorneerd en vervolgens met een spoedoverboeking naar [verdachte] rek. [rekeningnummer 5] zijn overgemaakt. Ook is te zien op de bankoverschrijvingen dat in de periode van 21 oktober 2017 tot en met 27 november dat ik niet in bezit was van mijn bankpas diverse betalingen zijn verricht met deze pas. (..) Ik heb [verdachte] voor al deze handelingen nooit toestemming gegeven. Ik heb hem alleen toestemming gegeven om met mijn pinpas de drankjes te betalen om Amsterdam Dance Event.
 Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 maart 2019, voor zover inhoudende als de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
U houdt mij de aangifte van [slachtoffer 1] voor. Het klopt dat ik mij via Facebook heb voorgedaan als [naam 1] . (..) Het klopt dat ik samen met [slachtoffer 1] een verklaring heb opgesteld waarin staat dat ik per ommegaande en uiterlijk 1 december 2017 aan haar € 5000,- zou terugbetalen.
 Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een rekeningafschrift van de Rabobank ten name van [slachtoffer 1] , als bijlage op pagina 99-159 van het proces-verbaal genummerd PL0600-2018511157, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Datum Code Tegenrekening/omschrijving/naam Mutaties af (debet)
22-10 ga WEST FRIESLAND 1671BG76 200,00
Geldauomaat 10:32 pasnr. [pasnr.]
23-10 ba WESLEY’S WITGOED GH0VTE3R0EK 220,00
Betaalautomaat 10:00 pasnr. [pasnr.]
26-10 sp [rekeningnummer 5] [verdachte] 600,00
Spoedopdracht
26-10 sp [rekeningnummer 5] [verdachte] 1.000,00
Spoedopdracht
27-10 ba MEDIA MARKT HOORN BV HOORN NH 199,00
Betaalautomaat 10:18 pasnr. [pasnr.]
27-10 sp [rekeningnummer 5] [verdachte] 238,00
Spoedopdracht
28-10 ga RABO FLEVOLAND 8256AX32 600,00
Geldautomaat 14:04 pasnr. [pasnr.]
30-10 sp [rekeningnummer 5] [verdachte] 300,00
Spoedopdracht
30-10 sp [rekeningnummer 5] [verdachte] 320,00
Spoedopdracht
01-11 sp [rekeningnummer 5] [verdachte] 785,00
Spoedopdracht Verwerkingsdatum
01-11-2017
02-11 sp [rekeningnummer 5] [verdachte] 330,00
Spoedopdracht Verwerkingsdatum
02-11-2017
03-11 sp [rekeningnummer 5] [verdachte] 185,00
Spoedopdracht Verwerkingsdatum
03-11-2017
20-11 ga WEST FRIESLAND 1648HW1 1000,00
Geldautomaat 10:28 pasnr. [pasnr.]
Verwerkingsdatum 20-11-2017
 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 10-13 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018346500-2), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik doe aangifte van feiten gepleegd tussen 24 mei 2018 en 2 augustus 2018 in Almelo.
 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangeefster (als bijlage op pagina 24-25 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018346500-12) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [slachtoffer 3] :
Hij was nog steeds in het bezit van mijn pasjes omdat we tijdens ons verblijf in Slovenië alle pasjes in één tasje hadden gestopt. Hij heeft dit tasje toen meegenomen en niet meer teruggegeven. Ik vermoed dat hij mijn pincode uit mijn telefoon heeft gehaald omdat ik dit had opgeslagen in mijn notities. Mijn telefoon is beveiligd met een 4-cijferige code maar ik vermoed dat hij deze een keer heeft afgekeken. Ik heb hem ook twee keer met mijn telefoon in zijn handen betrapt.
Veel bedragen bleken te zijn gestorneerd op 24 jul 2018. Diezelfde dag is er bij de Rabobank in Almelo om 09.33 uur 490 euro van mijn rekening gehaald. (..) Tijdens ons verblijf in Slovenië heeft [verdachte] ook zonder mijn medeweten alles wat we daar hebben uitgegeven met mijn pas betaald. Op 28 en 29 juli heeft hij voor een totaalbedrag van 199,21 euro betaald bij verschillende tankstations. Hierbij ging het met name om eten en benzine. (..) Op 31 juli 2018 heeft [verdachte] om 12:13 uur blijkbaar geld opgenomen bij een geldautomaat in Ljubljana. Het ging hierbij om een bedrag van 250 euro. Uiteraard is dit ook zonder mijn medeweten gedaan. Diezelfde dag heeft hij om 21:09 uur bij een geldautomaat in Ljubljana wederom 450 euro van mijn rekening gepind.
23. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangeefster (als bijlage op pagina 69-77 van het proces-verbaal, genummerd P0600-2018346500-38), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [slachtoffer 3] :
V: Welke bankrekeningnummers en bankpassen heb jij bij welke bank?
A: Rabobank [rekeningnummer 6] , dit is de lopende rekening
Rabobank [rekeningnummer 7] , dit is de internetspaarrekening. Ik heb 1 bankpas, voorzien van pasnummer [pasnummer 1] . Creditcard heb ik ook bij de Rabobank.
Ik heb [verdachte] in het begin een keer geld geleend, 250 euro. Ik kreeg dit toen terugbetaald via een rekening op naam van [slachtoffer 2] - [slachtoffer 2] . Dit rekeningnummer is en paar keer door hem gebruikt.
Van mijn creditcard heb ik geen pincode gegeven. Ik denk dat hij deze uit mijn telefoon heeft gehaald, die stond als notitie in mijn digitale notitieblok. De pincode van mijn bankpas heb ik hem wel gegeven, omdat hij een keer boodschappen ging halen. Dat was op 11 juli 2018. (..) Ik heb [verdachte] nooit toestemming gegeven om contant geld op te nemen bij pinautomaten.
Gedurende de reis naar Slovenië zijn ook een aantal pintransacties geweest bij tankstations en dergelijke. Deze zijn ook zonder mijn medeweten en zonder mijn toestemming gedaan. (..) Op 29 juli 2018 werd door [verdachte] in Ljubljana gepind om 14.02 uur. Ik was toen in het hostel, aan het uitzoeken hoe het zat met de rechtsgang rondom zijn kind. Kennelijk heeft hij toen gepind. Op 31 juli 2018 om 12.13 uur heeft hij ook daar gepind ergens in de buurt. Ik zat toen op het terras. Op 31 juli 2018 heeft hij om 21.09 uur ook gepind. Ik was hier ook niet bij.
De Nederlandse pintransacties ben ik ook niet bij aanwezig geweest.
24. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een rekeningafschrift van de Rabobank ten name van [slachtoffer 3] , als bijlage op pagina 50-51 van het proces-verbaal genummerd PL0600-2018511157, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Verwerkt Tegenrekening Omschrijving Bedrag
24-07-2018 Rabobank geldautomaat Geldautomaat 09.33 490
N en W Twente Pasnr. [pasnummer 2]
28-07-2018 Aral station 16102112 Betaalautomaat 18:29 16,90
Guxhagen DEU Pasnr. [pasnummer 2]
28-07-2018 Total Service Station Betaalautomaat 21:43 51,58
HILPOLTSTEIN Pasnr. [pasnummer 2]
28-07-2018 Aral Station 191363100 Betaalautomaat 23:05 24,48
Holzkirchen Pasnr. [pasnummer 2]
29-07-2018 BP Tankselle Strsswalchen Betaalautomaat 09:41 17,00
Pasnr. [pasnummer 2]
29-07-2018 ENI SERVICESTAT Betaalautomaat 10:31 53,85
GOLLING AN DE AUT pasnr. [pasnummer 2]
29-07-2018 OMV 2734/Eisentratten Betaalautomaat 11:47 28,20
Pasnr. [pasnummer 2]
29-07-2018 MAUTSTELLE ROSENBACH Betaalautomaat 12:46 7,20
ROSENBACH AUT Pasnr. [pasnummer 2]
31-07-2018 ABA TRUBARJEVA 65 Geldautomaat 21:09 450
LJUBLJANA SVN Pasnr. [pasnummer 2]
25. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 maart 2019, voor zover inhoudende als de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
De voorzitter ondervraagt mij nu over [slachtoffer 3] . We gebruikten elkaars pinpas.
26. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage op pagina 497-503 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018346500-24), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van verdachte:
O: Er is jou gevraagd naar het gebruik van bank/betaalpassen van [slachtoffer 3] . Je geeft aan dat jij beschikking had over haar betaalpassen, en zij over de jouwe. Je gaf aan dat zij jou haar pincode heeft gegeven. V: Had jij toestemming voor elke keer dat je geld had gepind van haar rekening? A: Nee
Conclusie
De oplichting (feit 1)
Verdachte heeft naar het oordeel van het hof door het aannemen van een valse naam en valse hoedanigheid, door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels aangeefsters bewogen tot onder meer de afgifte van geld en goederen en het verlenen van een dienst, te weten het verlenen van onderdak aan verdachte. Gelet op de door de verdachte tevoren bedachte, gehanteerde werkwijze, de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de door de verdachte aan aangeefsters gedane leugenachtige mededelingen, in hun onderling(e) verband en samenhang bezien en het feit dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het in het maatschappelijk verkeer geldend gedragspatroon en de tussen het slachtoffer en de verdachte ontstane vertrouwensrelatie, is het hof van oordeel dat aangeefsters de in het maatschappelijk verkeer betamende omzichtigheid in acht hebben genomen. Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan oplichting.
Het verweer van de raadsvrouw dat het (blijven) verlenen van onderdak juridisch niet gekwalificeerd kan worden als het verlenen van een dienst als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht wordt door het hof verworpen. De stelling van de verdediging dat enkel diensten in een commerciële setting hieronder vallen vindt geen steun in het recht en vormt een te beperkte uitleg van dit bestanddeel van de delictsomschrijving.
Zoals reeds eerder uiteen gezet is het voor de bewezenverklaring van oplichting van belang dat aangeefsters door de door verdachte gebezigde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot de afgifte van geld of goederen en/of het verlenen van een dienst. Op grond hiervan spreekt het hof verdachte partieel vrij van het volgende:
 Feit 1, onder A:
(vervolgens) kleding van de H&M op het adres van die [slachtoffer 1] te bestellen. Hiermee samenhangend wordt verdachte ook partieel vrijgesproken ven een deel van het ten laste gelegde geldbedrag dat door aangeefster is afgegeven. Bewezen verklaard wordt een bedrag van € 140,-, voor het overige deel van de € 286,- volgt vrijspraak.
 Feit 1, onder C:
tegen die [slachtoffer 3] mede te delen/te zeggen (zakelijk weergegeven) dat het geld binnen was (maar hij daar op dat moment niet bij kon omdat de bank gesloten was);
 Feit 1, onder D:
(vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat zijn (verdachtes) tas met daarin ook zijn pinpas was gestolen en/of dat hij kiespijn had en/of dat hij nu geen geld had voor pijnstillers, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of aan die [slachtoffer 4] te vragen of zij pijnstillers heeft, en/of
(vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat hij geen geld had om de tandarts te betalen, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekkingen/of vervolgens aan die [slachtoffer 4] te vragen om aan hem (verdachte) 250 euro over te maken, en/of vervolgens tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat hij die [slachtoffer 4] 400 euro zou overmaken, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
(vervolgens) die [slachtoffer 4] te vragen 20 euro aan hem ( verdachte) over te maken en/of tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat dit was voor sigaretten, drank en een pakje ibuprofen en/of vervolgens tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat hij (verdachte) 100 euro zou overmaken en/of tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat het resterende bedrag voor een avondje drinken was, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
(vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat achter de overboeking een `sterretje’ (*) stond en/of dat hij (verdachte) het geld opnieuw zou overboeken en/of daarbij een extraatje voor het weekendje om iets te drinken, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of die [slachtoffer 4] een bewijs van overboeking te sturen, en/of.
Ten aanzien van feit 1 is het hof voorts van oordeel dat verdachte onder B vrijgesproken dient te worden van het laatste gedachtestreepje:
“tegen die [slachtoffer 2] , en/of tegen de dochter van die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij een nieuwe Iphone voor haar zou kopen en/of dat die dochter van die [slachtoffer 2] haar verjaardagsgeld diende te geven aan hem (verdachte)”en het daarmee samenhangende ‘bewegen tot’ afgifte van € 150,-.
Het hof stelt ten aanzien van dit onderdeel vast dat het niet aangeefster, maar de dochter van aangeefster is geweest die ertoe werd bewogen om € 150,- aan verdachte te geven. Aangeefster heeft zelf ook verklaard dat dit geld van haar dochter betrof en dat haar dochter dit zelf aan verdachte heeft gegeven. Om deze reden dient vrijspraak te volgen voor dit onderdeel.
De verduistering (feit 2) en de diefstal met een valse sleutel (feit 3)
Op grond van hetgeen hiervoor besproken is, is het hof van oordeel dat het verweer van de raadsvrouw ter zake feit 2– inhoudende dat er geen sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening – niet slaagt. De omstandigheid dat aangeefsters de pinpas / creditcard in goed vertrouwen aan verdachte hebben gegeven maakt niet dat er geen sprake kan zijn van wederrechtelijke toe-eigening. Verdachte heeft immers buiten de toestemming van aangeefsters om de passen ook gebruikt voor het opnemen van andere geldbedragen en het verrichten van betalingen. Hij heeft derhalve als heer en meester de passen gebruikt. Dit is bij uitstek een beschikkingshandeling. Het hof acht op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het onder 2 als onder 3 ten laste gelegde.
Het hof begrijpt de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] eveneens aldus dat zij de betreffende pinpas (enkele malen) aan verdachte heeft afgegeven, telkens met concrete bedoelingen. De verdachte heeft vervolgens (telkens) gedraald de pas terug te geven. In die periodes had de verdachte naar het oordeel van het hof de pas anders dan door misdrijf onder zich. Door in die periodes de pas vervolgens ook te gebruiken voor andere transacties dan waarvoor aangeefster de pas had afgegeven en toestemming had gegeven, heeft verdachte op die betreffende momenten als heer en meester over de pas beschikt en zich daarmee de pas wederrechtelijke toegeëigend.
Ten aanzien van feit 3 is het hof – met de raadsvrouw – van oordeel dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van het ten nadele van [slachtoffer 1] wegnemen van een bedrag van méér dan € 5.977,-. Het hof spreekt verdachte derhalve onder het eerste gedachtestreepje partieel vrij voor een bedrag van € 100,-.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de bedragen zoals ten laste gelegde onder feit 3 ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 3] enkel bewezen verklaard kunnen worden voor zover deze zien op bedragen die door verdachte gepind of opgenomen zijn. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de bedragen die zien op het storneren van betalingen.
Dit betekent dat het hof onder gedachtestreepje 2 bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk toe-eigenen van € 199,21,- € 250,-, € 450,- en € 490,-Voor de overige bedragen volgt een partiële vrijspraak.
Vrijspraak feiten 4 en 6
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder als volgt.
Voor wat betreft feit 4 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij een bedrag van € 300,- gestolen zou hebben uit de portemonnee van aangeefster. In het dossier bevindt zich de aangifte waaruit blijkt dat aangeefster € 300,- mist uit haar portemonnee en verdachte hiervan verdenkt. Verdachte heeft ontkend dat hij het bedrag gestolen heeft, maar heeft aangeefster wel aangeboden om het geld aan haar over te maken. Hij heeft ook gedaan alsof hij het geld daadwerkelijk heeft overgemaakt door aan haar een vals/vervalst overschrijvingsbewijs te tonen. Tegen de achtergrond van de manier waarop verdachte zich presenteert door een enorm scala aan leugens te vertellen is het hof van oordeel dat uit de verklaring van verdachte dat hij het geld wel over zou maken niet zonder meer afgeleid kan worden dat hij het geld ook daadwerkelijk gestolen heeft. Enkel de aangifte is onvoldoende om te kunnen komen tot een bewezenverklaring. Het hof is van oordeel dat op grond van wat zich verder in het dossier bevindt onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 4 ten laste gelegde diefstal. Het hof spreekt verdachte hiervan vrij.
Ten aanzien van feit 6 zijn verdachte – kort gezegd – twee Marktplaatsoplichtingen ten laste gelegd. Zoals reeds uiteengezet onder feit 1 is voor een veroordeling ter zake van oplichting vereist dat verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan vervolgens misbruik te maken. Het hof stelt vast dat beide aangevers contact hebben gezocht met verdachte naar aanleiding van een door hem geplaatste advertentie op Marktplaats. Verdachte handelde daarbij onder een valse naam. Aangevers en verdachten sloten een deal, waarna aangevers het geld overmaakten. De producten waarvoor zij betaald hadden, ontvingen zij echter nooit. Naar het oordeel van het hof kan niet worden aangenomen dat aangevers alleen al door de oplichtingshandeling ‘het gebruik van een valse naam’ ertoe bewogen zijn om geld over te maken. De overige ten laste gelegde oplichtingshandeling zijn door verdachte pas gebruikt nádat aangevers het geld hadden overgemaakt. Derhalve kunnen deze niet als oplichtingsmiddel voor het bewijs dienen dat verdachte aangevers ergens toe heeft bewogen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij in
of omstreeksde periode van 11 september 2017 tot en met 6 september 2018
te De Goorn, gemeente Koggenland, en/of te Skingen, gemeente Waadhoeke en/of te Maastricht in ieder gevalin Nederland,
meermalen
althans eenmaalmet het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
A. ten aanzien van die [slachtoffer 1] ,
haar in
of omstreeksde periode van 11 september 2017 tot en met 4 december 2017 heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het verlenen van een dienst,
het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld,te weten een geldbedrag van ongeveer
286140 euro en
/ofeen dienst
verleend, te weten onderdak aan verdachte ( te blijven verlenen), door (telkens):
- zich tegenover die [slachtoffer 1] voor te doen als ` [naam 1] ’, en
/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij een website voor die [slachtoffer 1] zal maken en/of die [slachtoffer 1] een factuur te sturen aan die [slachtoffer 1]
en/of die [slachtoffer 1] een betaalbevestiging te sturen,
althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking,en
/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij (verdachte) een huis heeft gekocht en
/ofvan dit huis 23 oktober 2017 de sleutel zal krijgen en
/oftegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij (verdachte) niet meer bij ` [naam 3] ’ kan verblijven en
/ofdie [slachtoffer 1] daardoor aanbiedt dat hij (verdachte) bij die [slachtoffer 1] kan verblijven tot hij (verdachte) de sleutel van zijn huis krijgt,
althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking,en
/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat het bouwkundig rapport van het huis niet in orde is en
/ofdaardoor de koop van het huis van verdachte niet doorgaat,
althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en
/of
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat zijn (verdachtes) ex beslag heeft gelegd op al zijn (verdachtes) rekeningen, naar zegge van verdachte `in verband met weigering partneralimentatie, wegens vermogen, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
-
(vervolgens) kleding van de H&M op het adres van die [slachtoffer 1] te bestellen, en
/ of
B. ten aanzien van die [slachtoffer 2] ,
haar
in of omstreeksde periode van 12 maart 2018 tot en met 6 september 2018 heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het verlenen van een dienst,
het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld,te weten een geldbedrag van
ongeveer450 euro
en/of een geldbedrag van ongeveer 150 euroen
/ofeen dienst, te weten onderdak aan verdachte (te blijven verlenen), door
(telkens):
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij (verdachte) zijn woning in Amsterdam uit moest en
/ofzijn (verdachtes) nieuw op te leveren woning nog niet klaar was en/of dat hij (verdachte) hierdoor een verblijfsprobleem had, a
lthans woorden van soortgelijke aard en/of strekking,en
/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer 2] af te spreken dat hij (verdachte) 300 euro per maand zou betalen en
/ofeen bijdrage zou meebetalen aan de boodschappen, en
/of
- ( vervolgens) eenmaal dan wel meermaals tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat er een storing bij de bank was, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en
/of
- ( vervolgens) zich tegenover die [slachtoffer 2] voor te doen als ` [naam 4] ’ en
/oftegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij (verdachte) vast zat en op borgtocht vrij kon komen,
althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking,en
/ofaan die [slachtoffer 2] te vragen een bedrag van 450 euro over te maken en/of die tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat dit bedrag de dag erna teruggestort zou worden,
althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking,en
/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij (verdachte) de advocaatkosten voor de scheiding zou betalen, te weten een bedrag van 3200 euro, in ruil voor de kost en inwoning waarvoor 300 euro per maand was afgesproken, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking,
en/of
- tegen die [slachtoffer 2] , en/of tegen de dochter van die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij een nieuwe Iphone voor haar zou kopen en/of dat die dochter van die [slachtoffer 2] haar verjaardagsgeld diende te geven aan hem (verdachte),en
/of
C. ten aanzien van die [slachtoffer 3] ,
haar in
of omstreeksde periode van 24 mei 2018 tot en met 20 augustus 2018 heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een auto (merk: Nissan, type: Micra), door
(telkens):
- zich ten overstaande van die [slachtoffer 3] voor te doen als [naam 5] , en
/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 3] te zeggen/mee te delen (zakelijk weergegeven) dat hij de auto van die [slachtoffer 3] kon doorverkopen/inruilen en
/ofzodoende een grotere (en betere) auto kon bezorgen/kopen, en
/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 3] mee te nemen naar
een/of meerautodealers en
/ofte doen voorkomen dat er al een auto was gekocht, en
/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 3] aan het lijntje te houden door `smoesjes’ en/of onwaarheden te vertellen waarom een/de deal(s) niet door is/zijn gegaan, en
/of
- ( vervolgens) voor te doen/ te zeggen bij/tegen die [slachtoffer 3] ( zakelijk weergegeven) dat bij de papieren van haar auto nodig had (teneinde de overschrijving te kunnen bewerkstelligen), en
/of
- voor te doen/mee te delen ten overstaande van die [slachtoffer 3] dat haar auto reeds was verkocht,
en/of
- tegen die [slachtoffer 3] mede te delen/te zeggen ( zakelijk weergegeven) dat het geld al binnen was (maar hij daar op dat moment niet bij kon omdat de bank gesloten was),en
/of
D. ten aanzien van die [slachtoffer 4] ,
haar in
of omstreeksde periode van 7 augustus 2018 tot en met 9 augustus 2018 heeft bewogen tot de afgifte van enig goed
, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld,te weten
een geldbedrag, ongeveer 50 euro en/of een of meerdere pakjes sigaretten, te wetentwee pakjes sigaretten, door
(telkens):
- zich tegenover die [slachtoffer 4] voor te doen als [naam 2] , en
/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat zijn ( verdachtes) tas met daarin ook zijn pinpas was gestolen en/of dat hij kiespijn had en/of dat hij nu geen geld had voor pijnstillers, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of aan die [slachtoffer 4] te vragen of zij pijnstillers heeft, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat hij geen geld had om de tandarts te betalen, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekkingen/of vervolgens aan die [slachtoffer 4] te vragen om aan hem (verdachte) 250 euro over te maken, en/of vervolgens tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat hij die [slachtoffer 4] 400 euro zou overmaken, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 4] te vragen 20 euro aan hem ( verdachte) over te maken en/of tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat dit was voor sigaretten, drank en een pakje ibuprofen en/of vervolgens tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat hij (verdachte) 100 euro zou overmaken en/of tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat het resterende bedrag voor een avondje drinken was, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat achter de overboeking een `sterretje’ (*) stond en/of dat hij (verdachte) het geld opnieuw zou overboeken en/of daarbij een extraatje voor het weekendje om iets te drinken, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of die [slachtoffer 4] een bewijs van overboeking te sturen, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 4] te vragen voor hem verdachte) twee pakjes sigaretten, van het merk PalI Mall, voor een bedrag van 20 euro, wilde kopen en
/ofdaartoe aan die [slachtoffer 4] een bewijs van overboeking te sturen waaruit blijkt dat hij (verdachte) 20 euro naar de rekening van die [slachtoffer 4] heeft overgeboekt.
2.
hij in
of omstreeksde periode van 11 september 2017 tot en met 20 augustus 2018,
te De Goorn, gemeente Koggenland en/of te Almelo, in ieder gevalin Nederland en/of in Slovenië, opzettelijk
- een
of meerderepinpas
(sen),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door afgifte van die [slachtoffer 1] aan verdachte voor het halen van een of meerdere 'drankjes', en
/of
- een
of meerderebankpas
senen
/ofcreditcard
s, in elk geval geheel enig goed, of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 3] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vriend/partner/levensgezel, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
3.
hij in
of omstreeksde periode van 11 september 2017 tot en met 20 augustus 2018,
te De Goorn, gemeente Koggenland en/of te Almelo, in ieder gevalin Nederland en/of Slovenië, meerdere malen, althans eenmaal
- een geldbedrag, te weten ongeveer
60775977 euro, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , en
/of
-
een ofmeerdere geldbedragen, te weten ongeveer 199,21 euro en
/of250 euro
en/of 139 euro en/of 139 euro en/of 87,50 euro, 72,61 euroen
/of450 euro en/
of 58,07 euro en/of490 euro,
in elk geval enig geldbedrag,dat
/diegeheel
of ten deleaan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten:
- door gebruik te maken van de pinpas en
/ofpincode van die [slachtoffer 1]
, welke die [slachtoffer 1] (tijdelijk) aan hem (verdachte) heeft afgegeven, en
/of
- door (zonder toestemming van die [slachtoffer 3] ) te pinnen met de pinpas en/of creditcard van die [slachtoffer 3] ;
5.
hij in de periode van
op of omstreeks11 september 2017 tot en met 6 september 2018,
te De Goorn, gemeente Koggenland, en/of te Skingen, gemeente Waadhoeke en/of te Maastricht en/of te Dordrecht en/of te 's-Gravenhage en/of te Rotterdam, in ieder gevalin Nederland,
meermaals
, althans eenmaal,een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
A. een authentieke akte, te weten een uitspraak van de rechtbank Utrecht, met zaaknummer 287601/HA ZA 10-1263, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door:
- het wijzigen van de instantie van rechtbank Utrecht naar rechtbank Alkmaar, en
/of
- het wijzigen van het zaaknummer, en
/of
- het wijzigen van de eiser en/of de gedaagde, en
/of
- het wijzigen van de nummering van de paragrafen, en
/of
- het wijzigen van het schadebedrag, te weten de 'directe materiële schade' naar 18.035,25 euro in plaats van de in de originele uitspraak opgenomen 835,25 euro, en
/of
- het wijzigen van de schadepost 'verlies arbeidsvermogen' in ' letselschade', en
/of
- het wijzigen van het schadebedrag, te weten de 'letselschade' (origineel 'verlies arbeidsvermogen') naar 58.113,00 euro in plaats van de in de originele uitspraak opgenomen 158.113,-- euro, en
/of
- het aanbrengen van diverse tekstuele wijzigingen, en
/of
B.
een of meerbankoverboekingen, dan wel stukken waaruit een banktransactie blijkt, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door:
- het wijzigen van een of meerdere getoonde banksaldo's, en
/of
- het wijzigen van een of meerdere getoonde te naam gestelde(n), en
/of
- het wijzigen van een of meerdere getoonde overgeboekte bedragen (bedrag van de transactie), en
/of
- het aanbrengen van diverse tekstuele en wijzigingen en/of diverse wijzigingen in cijfers, en
/of
C. een of meer bankberichten, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door:
- het wijzigen van de naam van de bank, en/of
- het aanbrengen van diverse tekstuele wijzigingen, waaruit blijkt dat de door hem (verdachte) gekozen bank een storing heeft,
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken
of door anderen te doen gebruiken,en
/of
hij in de periode van
op of omstreeks11 september 2017 tot en met 6 september 2018,
te De Goorn, gemeente Koggenland, en/of te Skingen, gemeente Waadhoeke en/of te Maastricht en/of te Dordrecht en/of te 's-Gravenhage en/of te Rotterdam, in ieder gevalin Nederland,
meermaals,
althans eenmaal,opzettelijk gebruik heeft gemaakt van, en
/of heeft afgeleverd en/ofvoorhanden heeft gehad,
een of meerderevalselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, te weten:
A. een authentieke akte, te weten een uitspraak van de rechtbank Utrecht, met zaaknummer 287601/HA ZA 10-1263, en/of
B.
een of meerbankoverboekingen, dan wel stukken waaruit een banktransactie blijkt, en
/of
C.
een of meerbankberichten,
bestaande dat
hetgebruik maken
hierin
ziet ophet misleiden van diverse benadeelden,
en/of de verkrijging van diverse goederen, en/of de verkrijging van diverse diensten,
terwijl hij, verdachte, wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat die geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als waren deze echt en onvervalst;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Verduistering, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
en
valsheid in geschrift, terwijl zij gepleegd is in een authentieke akte, meermalen gepleegd.
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
en
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Overijssel heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 2 jaren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot eenzelfde straf als opgelegd door de rechtbank.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en ziet daarin redenen om verdachte te veroordelen tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt. Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan een reeks oplichtingen van vrouwen en het plegen van diefstallen, verduistering en valsheid in geschrifte. Verdachte is (liefdes)relaties met deze vrouwen aangegaan onder een valse naam, heeft het vertrouwen van de vrouwen gewonnen, is deel uit gaan maken van het leven van deze vrouwen (en hun kinderen) die hem op grond van zijn verzonnen verhalen onderdak verschaften en gebruik lieten maken van hun woningen, auto en bankpassen en heeft vervolgens onder meer meermalen heimelijk gebruik gemaakt van de bankrekeningen van deze vrouwen, waarna hij op slinkse wijze – zonder dat het direct opviel – geld van deze rekeningen heeft opgenomen. Wanneer de betreffende rekening te weinig saldo bood, schroomde verdachte niet door aangeefsters per automatische afschrijving betaalde vaste lasten zoals de maandelijkse huur te storneren, zodat er weer saldo beschikbaar kwam voor hem om vervolgens op te nemen. Zelfs de spaarrekeningen van de kinderen van deze vrouwen liet verdachte niet ongemoeid. Verdachte eigende zich zelfs het door een van de dochters ontvangen verjaardagsgeld toe met het smoesje dat hij voor haar een iPhone zou kopen, zonder het betreffende kind later de toegezegde telefoon te geven. Verdachte heeft daarmee op grove wijze misbruik gemaakt van het door de slachtoffers in hem gestelde vertrouwen en het feit dat zij met hem begaan waren, soms zelfs medelijden met hem hadden en hem behulpzaam wilden zijn.
Verdachte is geheel voorbij gegaan aan zowel de financiële als emotionele gevolgen voor de slachtoffers. Zij voelen zich gebruikt door verdachte en het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens is door toedoen van verdacht ernstig geschaad. Verdachte heeft slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Verdachte beloofde steeds geld terug te betalen, een belofte waar hij van meet af aan van wist dat hij die nimmer kon of wilde waarmaken. Tot op heden heeft verdachte geen enkel bedrag terugbetaald en heeft hij deze vrouwen met grote financiële schade achtergelaten. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelswijze, hij heeft slechts gezegd “dat hij foute dingen gedaan heeft maar dat elk verhaal twee kanten heeft”.
Bij de beslissing houdt het hof rekening met de uitkomsten van de verschillende rapportages die over verdachte zijn opgemaakt:
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 3 mei 2019;
  • een trajectconsult van 18 september 2019, opgemaakt door A. Boksem, psychiater;
  • een pro justitia rapport van 21 mei 2019, opgemaakt door C.J.F. Kemperman,
  • psychiater;
  • een pro justitia rapport van 26 februari 2019, opgemaakt door C. Sipma,
gz-psycholoog;
 reclasseringsadviezen van 24 oktober 2018, 28 februari 2019 en 28 mei 2019,
opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt. Uit het psychiatrisch rapport blijkt onder meer dat op basis van de anamnese en het onderzoek geen psychiatrisch ziektebeeld (meer) wordt gediagnosticeerd. Omdat er geen psychiatrische ziekte en/of gebrek kan worden geconstateerd, valt ook geen verband tussen diagnose en delict te postuleren. De psychiater ziet geen argumenten om het tenlastegelegde in verminderde mate of niet toe te rekenen. Gelet op het ontbreken van psychiatrische ziekten of gebreken wordt geen interventie geadviseerd die het eventuele recidivegevaar zou kunnen beperken. Vanuit een zorgperspectief heeft verdachte wel begeleiding nodig omdat hij dakloos is, schulden en geen werk heeft en zijn leven weer op orde moet krijgen. Ter zitting in eerste aanleg heeft de deskundige Kemperman een toelichting op het advies gegeven en het gegeven advies gehandhaafd.
Uit het psychologisch rapport blijkt onder meet dat bij verdachte sprake is van een
persoonlijkheidsstoornis met overwegend antisociale en narcistische kenmerken. Hiervan
was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Daarnaast is er in de periode voorafgaand
aan het tenlastegelegde sprake van omstandigheden die van invloed zijn geweest op zijn
functioneren. De feiten dienen in verminderde mate aan verdachte toegerekend te worden.
Het risico op recidive wordt op zowel korte als op lange termijn als hoog ingeschat wanneer
verdachte zonder enige vorm van toezicht of begeleiding zou terugkeren in de maatschappij.
Verdachte is in het verleden herhaaldelijk veroordeeld wegens soortgelijke feiten als de
huidige verdenking en heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op vrijwillige
basis een behandeling te volgen. Er is sprake geweest van een lange periode van instabiliteit
met betrekking tot werk en zijn woonsituatie en er zijn aanwijzingen voor ernstig financieel
wanbeleid. Voorts is er sprake van disfunctionele oplossingsvaardigheden. Verdachte keurt
crimineel gedrag af, maar ten opzichte van eigen antisociale gedragingen heeft hij een externaliserende en bagatelliserende houding. Bovendien heeft verdachte een erg verongelijkte houding ten opzichte van politie en justitie. Tenslotte is verdachte niet
gemotiveerd voor behandeling. Er zijn bij verdachte relatief weinig beschermende factoren
aanwezig. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke detentie op te leggen met verplicht reclasseringstoezicht. Als voorwaarde zou kunnen worden opgenomen dat verdachte de aanwijzingen van de reclassering opvolgt met betrekking tot behandeling en/of begeleiding. Ter zitting in eerste aanleg heeft de deskundige Sipma een toelichting op het advies gegeven en het gegeven advies gehandhaafd.
Uit het reclasseringsadvies blijkt onder meer dat het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering ziet voldoende aanleiding voor een behandeling. Ondanks de ontkennende houding ten opzichte van de tenlastegelegde feiten wil verdachte meewerken aan een verplicht traject. Verdachte is echter alleen gemotiveerd voor een ambulant traject. Gelet op de recidivekans acht de reclassering een (ambulante) behandelverplichting noodzakelijk. Daarnaast zou verdachte verplicht kunnen wonen bij een woonvoorziening voor ex-gedetineerden in Leeuwarden, waarvoor hij op de wachtlijst staat. Verdachte heeft niet eerder een behandeling of toezicht gehad. Gezien de persoonlijkheid en de problematiek, schat de reclassering in dat het voor verdachte met name op de langere termijn lastig wordt om zich te blijven conformeren aan een toezicht. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf. Als bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd om een meldplicht, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod, locatiegebod en meewerken aan schuldhulpverlening op te leggen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er bij het bepalen van de straf in strafmatigende zin rekening gehouden dient te worden met de media-aandacht die de zaak heeft gekregen.
Het hof stelt voorop dat de verantwoordelijkheid van de media in beginsel niet ter toetsing staat van de strafrechter. Wel kan media-aandacht een factor zijn bij de beoordeling van de strafmaat. De media moeten, zo blijkt uit een beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (NJ 1999, 710, R.O. 50) bij berichtgeving over een strafzaak rekening houden met het recht op een eerlijk proces op grond van artikel 6 EVRM.
Hun commentaar mag de kansen op een eerlijk proces niet schaden. Dat strafzaken als deze, een zekere vorm van media-aandacht met zich brengen, acht het hof inherent aan de aard en inhoud van dergelijke zaken. Er is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken dat verdachtes kansen op een eerlijk proces door de media-aandacht geschaad zijn, noch dat verdachte door de media-aandacht op zodanige wijze in zijn persoonlijke levenssfeer is geschaad dat dit strafmatigend zou moeten werken. Een en ander is ook niet, althans onvoldoende, door verdachte onderbouwd. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof houdt voorts rekening met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Hierbij wordt meegewogen dat verdachte – blijkens het op hem betrekking hebbende Uittreksel Justitiële Documentatie – reeds eerder onherroepelijk veroordeeld is voor verduistering en oplichting. Op basis hiervan is een forse deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Deze straf is lager dan opgelegd door de rechtbank omdat het hof minder feiten bewezen heeft verklaard. Bij het vaststellen van de bijzondere voorwaarden heeft het hof acht geslagen op de adviezen van de psychiater, de psycholoog, de reclassering en de door hen gegeven toelichting ter zitting in eerste aanleg.
Gezien de persoon van verdachte zoals die ook ter zitting is gebleken en de inhoud van de rapporten is behandeling van verdachte nodig en zal verdachte daarna langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig hebben om de kans op recidive te doen verminderen.
De inbeslaggenomen voorwerpen
De advocaat-generaal vordert ten aanzien van het beslag:
- verbeurdverklaring van de in beslag genomen mobiele telefoon.
Het onder 1 primair, 3, 5 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het voorwerp zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 50,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, plus de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering – gelet op de bepleite vrijspraak – afgewezen dient te worden. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en daarom niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 20,- ter zake de twee pakjes Pall Mall sigaretten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof heeft verdachte partieel vrijgesproken van het bewegen van de benadeelde tot afgifte van een bedrag van € 30,- aan verdachte. De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van dit deel van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering in zoverre niet worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.419,00 en bestaat uit:
 Immateriële schade:
a. € 500,-
 Materiële schade:
b. € 140,- betaling website (feit 1)
c. € 5779,- bankopnames en overboekingen in de periode
22-10-2017 – 20-11-2017
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, plus de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering – gelet op de bepleite vrijspraak – ten aanzien van de € 140,- afgewezen dient te worden. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze gematigd dient te worden.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair, en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat een bedrag van € 500,- gelet op de gevolgen voor de benadeelde partij redelijk en billijk is.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.954,76, bestaande uit:
 Immateriële schade (gevorderd ter terechtzitting in eerste aanleg):
d. € 500,-
 Materiële schade:
e. € 6454.76 (bestaande uit 38 verschillende posten)
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, plus de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich – gelet op de bepleite vrijspraak – primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering te complex is voor het strafgeding en de benadeelde daarom niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Meer subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd dient te worden.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.372,30, bestaande uit € 500,- immateriële en € 1.872,38 materiële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof wijst de volgende posten ter zake de materiële schade toe:
  • RDW Schorsing auto NISSAN [kenteken] € 73,10
  • CJIB nr. 1062 5422 1916 3307 € 42,00
  • CJIB nr. 3062 5422 1841 1186 € 172,00
  • CJIB nr. 9062 5422 1894 1379 € 138,00
  • ARAL Station Guxhagen Duitsland € 58,07
  • Geldautomaat Trubarjeva 65 Ljubljana € 250,00
  • Geldautomaat Trubarjeva 65 Ljubljana € 450,00
  • Mautstelle Rosenbach € 7,20
  • Tanken CMV 2734/ Eisenstratten AUT € 28,20
  • Tanken ENI Servicestat Colling AN DE AUT € 53,85
  • BP Tankstelle Strasswalchen AUT € 17,00
  • Tanken ARAL station 191363100 Holzkirchen € 24,48
  • Tanken TOTAL Service Station Hilpolstein € 51,58
  • Tanken ARAL Station 16102112 Guxhagen € 16,90
  • Geldautomaat Rabobank N&W Twente € 490,00
Ter zake de immateriële schade is het hof van oordeel dat een bedrag van € 500,- redelijk en billijk is.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.566,12, bestaande uit enkel materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, plus de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit – gelet op de bepleite vrijspraak – dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft zij niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit omdat de vordering te complex is. Meer subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd dient te worden.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot € 1050,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof wijst de volgende posten ter zake de materiële schade toe:
  • Borgtocht € 450,-
  • Kost en inwoning (2 maanden) € 600,-
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 120,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 115,00.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 6 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a, 36f, 57, 63, 225, 226, 311, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich binnen 14 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering van het Leger des Heils te Leeuwarden. [adres] Leeuwarden. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
  • zich laat onderzoeken, diagnosticeren en behandelen door een forensische polikliniek te [plaats] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • verdachte verblijft in [verblijfplaats] (forensisch wonen, onderdeel van [onderdeel] ) te Leeuwarden of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de aangevers in de onderhavige strafzaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
  • gedurende zes maanden op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres, zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast in overleg met verdachte en afhankelijk van de dagbesteding. Op doordeweekse dagen met dagbesteding heeft verdachte een aaneengesloten blok van 12/14 of 17 uur dat hij niet op het verblijfadres hoeft te zijn. Zonder dagbesteding is dat 2 uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van 4/8 of 17 uur per dag vrij te besteden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen. Verdachte werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het huidige verblijfadres is [verblijfplaats] [adres] Leeuwarden. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft;
  • mee werkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen. Verdachte geeft de reclassering, de schuldhulpverlener en/of zijn woonbegeleider inzicht in zijn financiën en schulden;
Draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Mobiele telefoon (Samsung J3).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 20,00 (twintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 20,00 (twintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 november 2017.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair, 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.419,00 (zesduizend vierhonderdnegentien euro) bestaande uit € 5.919,00 (vijfduizend negenhonderdnegentien euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
143,00 (honderddrieënveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 6.419,00 (zesduizend vierhonderdnegentien euro) bestaande uit € 5.919,00 (vijfduizend negenhonderdnegentien euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 september 2017.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 1 primair, 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.372,30 (tweeduizend driehonderdtweeënzeventig euro en dertig cent) bestaande uit € 1.872,30 (duizend achthonderdtweeënzeventig euro en dertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 1 primair, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.372,30 (tweeduizend driehonderdtweeënzeventig euro en dertig cent) bestaande uit € 1.872,30 (duizend achthonderdtweeënzeventig euro en dertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 mei 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.050,00 (duizend vijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
48,48 (achtenveertig euro en achtenveertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.050,00 (duizend vijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 maart 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil
Aldus gewezen door
mr. M.H.D.M. van Leent, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 11 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.