ECLI:NL:GHARL:2020:1100

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
200.248.926/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest over hoogte loonvordering bouwvakker na eerdere uitspraak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep van Bouwbedrijf Westerman Winschoten B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter te Groningen. De zaak draait om de hoogte van een loonvordering van een bouwvakker, hier aangeduid als [geïntimeerde]. Het hof heeft in een tussenarrest van 1 oktober 2019 de partijen gevraagd om aanvullende informatie over de verlofuren die door [geïntimeerde] in 2017 zijn opgebouwd en opgenomen, evenals de afdrachten aan het Tijdspaarfonds.

In het eindarrest van 11 februari 2020 heeft het hof vastgesteld dat [geïntimeerde] voor de door hem genoten vakantie in de weken 32 tot en met 34 van 2017 niet beschikte over voldoende verlofuren. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] voor een deel afgewezen, omdat hij voor 18,93 uur van de genoten vakantie geen recht had op doorbetaling van loon. Dit leidde tot een toewijsbare vordering van 133,07 uur, wat resulteert in een bedrag van € 2.115,81.

Daarnaast heeft het hof de vordering van [geïntimeerde] voor een prestatietoeslag afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. Het hof heeft ook de afdrachten aan het Tijdspaarfonds beoordeeld en een aanvullend bedrag van € 402,63 toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, behoudens de proceskostenveroordeling, en Westerman veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en de afdrachten aan het Tijdspaarfonds. De kosten van de procedure zijn aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.215,50.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.248.926/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6557623)
arrest van 11 februari 2020
in de zaak van
Bouwbedrijf Westerman Winschoten B.V.,
gevestigd te Winschoten,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Westerman,
advocaat: mr. J.T. Schlepers, kantoorhoudend te Beilen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. L. Wimmenhove, kantoorhoudend te Utrecht.
Het hof neemt over wat is overwogen en beslist in het tussenarrest van 1 oktober 2019.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
In het tussenarrest van 1 oktober 2019 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor akte van partijen over de over de door [geïntimeerde] in 2017 opgebouwde en opgenomen verlofuren en de afdrachten die hebben plaatsgevonden aan het Tijdspaarfonds.
1.2
Westerman 12 november 2019 een akte genomen (in twee delen). [geïntimeerde] heeft een antwoordakte genomen op 17 december 2019.
1.3
Vervolgens hebben partijen opnieuw arrest gevraagd onder overlegging van de aanvullende procesdossiers.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof heeft in het tussenarrest Westerman in de gelegenheid gesteld om een overzicht te geven van de in 2017 opgebouwde en opgenomen verlofuren (zowel de roostervrije dagen als de TVT-uren). Westerman heeft aan deze opdracht voldaan door een overzicht opgesteld door SCAB Accountants en Adviseurs B.V. (verder: SCAB) over te leggen. Dit overzicht begint bij beide categorieën met een negatieve stand. Het hof heeft in het tussenarrest (in rechtsoverweging 6.4) het beroep van Westerman op deze door haar gestelde tekorten uit voorgaande jaren al verworpen. Het overzicht van SCAB is verder door [geïntimeerde] niet aangevochten. Indien het hof de eindstanden van SCAB van respectievelijk +17,21 uur (snipperuren) en -48,92 (roostervrij) corrigeert met de in negatieve beginstanden van respectievelijk 34,89 (snipperuren) en 47,12 uur (roostervrij) resteert een totaaltegoed van 50,3 uur ((17,21 + 34,89) + (- 48,92 + 47,12).
2.2
Het hof heeft in het tussenarrest overwogen dat [geïntimeerde] voor de door hem genoten 120 uur vakantie in de weken 32 tot en met 34 van 2017 50,77 uur aan vakantieverlof beschikbaar had. Uit het voorgaande volgt dat hij aan overige verlofuren nog 50,3 uur beschikbaar had, zodat hij per saldo voor 18,93 uur van de genoten vakantie niet beschikte over opbouw van vakantie- en of verlofuren en hij voor die uren geen doorbetaling van loon kon vorderen en de kantonrechter voor dat deel zijn vordering ten onrechte heeft toegewezen. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, deze 18,93 uur in mindering brengen op de gevorderde doorbetaling van 152 uur, zodat per saldo toewijsbaar is (152-18,93 =) 133,07 uur, tegen het niet bestreden uurloon van € 15,90, derhalve neerkomende op een bedrag van € 2.115,81.
2.3
Bij wege van vermeerdering van eis heeft [geïntimeerde] ook 11,97% prestatietoeslag over dit bedrag gevorderd. Hij heeft die vordering verder onvoldoende toegelicht. De prestatietoeslag is niet in de cao geregeld. Artikel 45 van de cao geeft alleen aan dat de werkgever een prestatiebevorderend systeem kan overeenkomen bovenop het garantieloon. [geïntimeerde] heeft onvoldoende toegelicht dat hij ook bij het opnemen van vakantie- en verlofuren recht heeft op prestatietoeslag. Deze toeslag zal daarom niet worden toegewezen.
2.4
Westerman heeft verder overeenkomstig de opdracht van het hof een door SCAB vervaardigd overzicht van de wekelijkse afdrachten aan het Tijdspaarfonds in het geding gebracht waaruit blijkt dat Westerman ten behoeve van [geïntimeerde] in 2017 € 4.439,23 in het Tijdspaarfonds heeft gestort. [geïntimeerde] heeft in zijn antwoordakte aangegeven dat in de perioden 8 en 9 te lage bedragen zijn afgestort. Hoe de niet nader aangeduide perioden van [geïntimeerde] zich verhouden tot de weken in het overzicht van SCAB is door [geïntimeerde] niet toegelicht. Wel blijkt uit het overzicht van SCAB dat over de weken 31 tot en met 33 geen afdracht aan het Tijdspaarfonds heeft plaatsgevonden. Het hof zal de vordering van [geïntimeerde] betreffende de afdrachten over die weken alsnog toewijzen, tot een bedrag van € 60,82 aan vakantietoeslag per week, € 49,22 aan tijdspaarfondsdagen per week en € 24,17 aan tijdspaarfonds duurzame inzet per week, een en ander conform eerdere afdrachten per week in 2017, zoals blijkend uit het overzicht van SCAB. Voor zover [geïntimeerde] aanspraak maakt op marginaal hogere bedragen, acht het hof zijn berekening niet inzichtelijk. Over drie weken komt het totaal bedrag aan nog te verrichten afdrachten aan het Tijdspaarfonds derhalve neer op € 402,63. Voor zover [geïntimeerde] ook een aanvullende afdracht over week 34 heeft gevorderd, wijst het hof die vordering als onvoldoende onderbouwd af, waarbij het hof betrekt dat [geïntimeerde] over 18,93 uur van zijn vordering geen recht op doorbetaling van loon heeft en daarmee evenmin op afdracht aan het Tijdspaarfonds.
De slotsom
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen behoudens de daarin opgenomen proceskostenveroordeling. en opnieuw rechtdoende, Westerman veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen € 2.115,81 aan achterstallig loon over de betreffende weken in 2017. Het hof ziet aanleiding om de wettelijke verhoging te beperken tot 10% van het achterstallige loon, te vermeerderen met de wettelijke rente over loon en verhoging vanaf 15 september 2017 tot aan de dag der algehele betaling. Het hof zal daarnaast Westerman veroordelen tot afdracht aan het Tijdspaarfonds van een achterstallig bedrag van € 402,63. Verder dient Westerman een deugdelijke bruto-netto specificatie aan [geïntimeerde] te verstrekken. Het hof zal Westerman, als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van deze procedure veroordelen, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 318,- aan griffierecht en op € 1.897,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2,5 punt naar tarief I).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 17 juli 2018, behalve de daarin opgenomen proceskostenveroordeling die wordt bekrachtigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Westerman om aan [geïntimeerde] te betalen € 2.115,81 aan brutoloon, te vermeerderen met 10 % aan wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 15 september 2017 tot aan de dag van volledige betaling, onder verstrekking van een deugdelijke bruto-netto specificatie;
veroordeelt Westerman verder tot afdracht aan het Tijdspaarfonds van een aanvullend bedrag van € 402,63;
veroordeelt Westerman in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] te begroten op € 318,- aan griffierecht en op € 1.897,50 aan geliquideerd salaris;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, W.F. Boele en M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
11 februari 2020.