Uitspraak
[appellant] , of ' [appellant] ',
[geïntimeerde] , of ' [geïntimeerde] ',
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
primairdat voor recht wordt verklaard dat de overeenkomst met betrekking tot de financiële afhandeling scheiding tegen finale kwijting d.d. 8 augustus 2005 tussen [appellant] en [geïntimeerde] tot stand is gekomen, en
subsidiairdat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 244.024,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2005, althans tot betaling van een zodanig bedrag met rente als de rechtbank in goede justitie zal menen te behoren, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
5.De vordering in hoger beroep
primairdat voor recht wordt verklaard dat de overeenkomst met betrekking tot de financiële afhandeling scheiding tegen finale kwijting d.d. 8 augustus 2005 tussen [appellant] en [geïntimeerde] tot stand is gekomen, en
subsidiairdat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 244.024,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2005, althans tot betaling van een zodanig bedrag met rente als het hof in goede justitie zal menen te behoren, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
eerstegrief, heeft [appellant] geen belang bij afzonderlijke bespreking daarvan.
grief IIIbehandelen dat partijen op 8 augustus 2005 een overeenkomst tegen finale kwijting hebben gesloten. In het betreffende stuk is immers opgenomen dat [geïntimeerde] [appellant] de vordering van € 138.000,- kwijtschold; dit is het afgeronde bedrag in (oorspronkelijke) hoofdsom van de vordering van [geïntimeerde] op [appellant] wegens geldlening. Als vast komt te staan dat partijen dit zijn overeengekomen heeft [geïntimeerde] niets van [appellant] te vorderen.
incidentele grief Ivan [geïntimeerde] betreft hetzelfde onderwerp en treft gelet op bovenstaande overwegingen van het hof evenmin doel, nog daargelaten dat zij in haar petitum geen duidelijk gevolg verbindt aan deze grief.
tweede griefaan de orde stelt. Hij stelt daartoe - kort gezegd - dat [geïntimeerde] uit haar grote vermogen geld beschikbaar stelde om het gezin in staat te stellen een ruime staat te voeren, en dat zij dat deed middels de eenmanszaak van [appellant] om zodoende fiscaal vriendelijk de gezinsauto's te kunnen rijden. Het was nooit de bedoeling dat dat geld zou worden terugbetaald; daarom zijn daarover en over rente ook geen afspraken gemaakt.
Grief IIfaalt.
grief VIIbetwist [appellant] vervolgens de hoogte van de vordering van [geïntimeerde] . Hij stelt dat de bij dagvaarding gevorderde hoofdsom van € 138.738,- uitsluitend gebaseerd is op de gegevens uit de jaarrekening van zijn onderneming, waarvan hij heeft toegelicht waarom die niet als zodanige basis kunnen dienen, en dat iedere specificatie van de gevorderde rente ontbreekt. [appellant] betwist ook dat rente verschuldigd is: deze is niet overeengekomen - laat staan 5% - en er blijkt ook niet van betaling of bijschrijving van rente uit de overgelegde gedeelten van de jaarrekeningen over de periode 1994 tot en met 2000 en de balans uit 2011. [appellant] betwist dat een door [geïntimeerde] overgelegd overzicht afkomstig zou zijn van Accountantskantoor Noord 90, zoals [geïntimeerde] stelt, en zelfs als dat wel zo zou zijn, dan vormt dat volgens hem nog geen bewijs dat een rente van 5% - of welk percentage dan ook - is overeengekomen. Ook wijst [appellant] op discrepanties tussen de cijfers in het overzicht en in de jaarrekeningen, en op de onverklaarbaarheid van de in het overzicht opgenomen rentebedragen voor 1994 en 1995.
grief IVberoept [appellant] zich op verjaring van de vordering van [geïntimeerde] , doordat na opeising van de lening in september 2004 niet binnen vijf jaar stuiting van de verjaring heeft plaatsgevonden; van erkenning zoals door de rechtbank aangenomen is volgens hem geen sprake omdat deze - wat er ook van zij - niet gericht is geweest tot [geïntimeerde] , de schuldeiser. Vermelding van de vordering is zijn boekhouding is daarom geen erkenning zoals bedoeld in artikel 3:318 BW. Van een stuitingshandeling is geen sprake geweest door de brief van mr. Yspeert van 24 maart 2006 (productie 10 bij dupliek) en nadien heeft geen stuitingshandeling plaatsgevonden tot (in elk geval) september 2009.
zesde griefkomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat van de kant van [geïntimeerde] geen sprake is van misbruik van recht of van een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar handelen. Hij voert daartoe aan dat [geïntimeerde] hem welbewust in de waan heeft gelaten dat de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden - waaronder de onderhavige vordering - was afgedaan, door meermalen overeenkomsten met hem te sluiten ingevolge welke hij niets zou hoeven te betalen, en deze overeenkomsten vervolgens niet na te komen maar ook geen andere actie te ondernemen.
grief IXverwijst [appellant] alleen naar hetgeen hij ten aanzien van grief V heeft aangevoerd. Daarmee treft deze grief hetzelfde lot als grief V: hij faalt.
grief Xgaat [appellant] in op de weigering van de rechtbank om in het vonnis van
elfde griefbetoogt [appellant] dat de rechtbank (en in hoger beroep het hof) een bevel diende resp. dient te geven ex art. 22 Rv. aan [geïntimeerde] om zijn complete jaarrekeningen over de jaren 1994 tot 1999 in het geding te brengen.
grief XIIIbetoogt [appellant] dat de berekening van de rechtbank van het bedrag dat met de aanschaf van de mede privé gebruikte auto's gemoeid is geweest niet klopt. Het bedrag van f. 56.900,- is in zijn geheel besteed aan de aankoop van de Mercedes C180 en niet voor twee auto's; daarom moet het volledige bedrag in de berekening worden meegenomen.
incidentele grief IIdat deze in 1999 aangeschafte auto nooit voor het gezin is gebruikt; de kinderen waren toen al niet meer thuiswonend en [geïntimeerde] had haar eigen auto. Daarom moet de waarde van deze auto niet worden verrekend met het leenbedrag dat terugbetaald moet worden.
incidentele grief IIfaalt.
Grief XIIIslaagt.
grief XIVkomt [appellant] op tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling te zijnen laste. Niet alleen is hij, zo stelt hij, ten onrechte door de rechtbank geheel in het ongelijk gesteld, het is ook in zaken betreffende de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen voormalige echtelieden gebruikelijk de proceskosten te compenseren.
Grief XIVslaagt.
7.Slotsom
€ 10.105,11-