ECLI:NL:GHARL:2020:10927

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
21-001201-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid bij het kweken van hennepplanten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1946, werd ter zake van medeplichtigheid aan het kweken van een grote hoeveelheid hennepplanten veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof tot een andere strafoplegging kwam. De verdachte had eerder een vonnis van de rechtbank ontvangen waarin hij was vrijgesproken van een ander ten laste gelegd feit, maar werd wel veroordeeld voor medeplichtigheid aan het kweken van hennepplanten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen aan de illegale hennepteelt door het pand te verhuren en huurpenningen te sluizen naar de verhuurder. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het faciliteren van de hennepteelt, wat een bedreiging vormt voor de samenleving. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheid, en met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf gematigd tot twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, om de verdachte te ontmoedigen zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001201-17
Uitspraak d.d.: 23 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 17 februari 2017 met parketnummer 16-659474-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 8 mei 2020 en 9 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, onvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.N. de Bruijn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 17 februari 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en de verdachte veroordeeld ter zake van 1 subsidiair (medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel), tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, onvoorwaardelijk.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
primair:
hij op of omstreeks 28 mei 2015 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (ongeveer) 517 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid in de zin van artikel 11 lid 5 Opiumwet, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair:
[naam] en/of een of meer onbekend gebleven pers(o)n(en) op een of meer tijdstip( pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 28 mei 2015 te [plaats] , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand gelegen aan de [adres] in totaal (ongeveer) 517 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid in de zin van artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 28 mei 2015 te [plaats] , in elk geval in Nederland, (meermalen) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- een huurovereenkomst(en) ten behoeve van voormeld pand af te sluiten en/of in stand te houden en/of
- een of meer huursom(men) (contant) te voldoen aan de verhuurder van voornoemd pand en/of
- voornoemd pand ter beschikking te stellen aan derden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
meer onbekend gebleven personen in de periode van 1 juni 2014 tot en met 28 mei 2015 te [plaats] , tezamen en in vereniging opzettelijk hebben geteeld in een pand gelegen aan de [adres] in totaal 517 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid in de zin van artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 juni 2014 tot en met 28 mei 2015 te [plaats] , opzettelijk behulpzaam is geweest, door
een huurovereenkomst ten behoeve van voormeld pand in stand te houden en een huursom contant te voldoen aan de verhuurder van voornoemd pand en voornoemd pand ter beschikking te stellen aan derden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid bij het kweken van een grote hoeveelheid hennepplanten door de ruimte voor de kwekerij te huren, de huurpenningen die hij ontving van de personen die de hennepkwekerij beheerden door te sluizen naar de verhuurder en – zoals hij zelf ter zitting in hoger beroep heeft verklaard – het pand een ‘legale’ uitstraling te geven door zelf (zich voordoend als handelaar in herenmode) meermalen per week aanwezig te zijn in het pand. Daarmee heeft hij een bijdrage geleverd aan illegale hennepteelt. Het gebruik van hennep kan de gezondheid aantasten.
Daarnaast leveren de kwekerijen gevaar op voor de omgeving. Ten slotte vormen de illegale teelt en de bijbehorende handel in hennep, die gepaard gaan met andere vormen van criminaliteit, een bedreiging voor de veiligheid en integriteit van de samenleving.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met het verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 5 november 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder en meermalen (zowel in 2012 als in 2014) onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke strafbare feiten.
Het hof houdt tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals ter zitting verwoord.
De raadsvrouw heeft ter zitting bepleit de straf zoals geëist door de advocaat-generaal te matigen. Verdachte is een man op leeftijd wiens gezondheid zeer te wensen overlaat. Verdachte heeft door (onder andere) zijn hartoperaties een zeer slechte lichamelijke conditie en een gevangenisstraf is hierdoor erg zwaar voor verdachte.
Het hof zal in strafmatigende zin rekening houden met het tijdsverloop in deze zaak. Het vonnis van de rechtbank dateert van 17 februari 2017 en verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 3 maart 2017. Het arrest van het hof wordt gewezen op 23 december 2020. De redelijke termijn is met 21 maanden overschreden.
Het hof acht de straf zoals geëist door de advocaat-generaal, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden in beginsel passend en geboden. Het hof zal deze straf echter matigen in verband met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het hof zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opleggen, waarvan een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, mede ook om verdachte in te scherpen zich niet meer aan soortgelijke of andersoortige strafbare feiten schuldig te maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 48 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 2 (
twee) maanden maanden. Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 23 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. L.J. Bosch en Mr. Van der Horst zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.