ECLI:NL:GHARL:2020:1089

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
200.233.530/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van een vaststellingsovereenkomst en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. De appellanten, bestaande uit [appellante1] en [appellante2], hebben in eerste aanleg een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland betwist, waarin een verdeling van de nalatenschap van erflater werd bevolen. De appellanten stelden dat er geen geldige vaststellingsovereenkomst tot stand was gekomen, omdat deze niet op dezelfde dag was ondertekend door alle partijen. De geïntimeerden, [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], betwistten dit en stelden dat de overeenkomst rechtsgeldig was, ondanks het feit dat niet alle handtekeningen op dezelfde dag waren gezet. Het hof oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst geldig was, omdat er geen ontbindende voorwaarde was dat deze op dezelfde dag moest worden ondertekend. De appellanten werden niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep, omdat zij afstand hadden gedaan van het recht om in beroep te komen tegen het eerdere vonnis. Het hof compenseerde de proceskosten, gezien de erfrechtelijke aspecten van de zaak en de familiebanden tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.233.530/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/147020 / HA ZA 16-37)
arrest van 11 februari 2020
in de zaak van

1.[appellante1] ,

wonende te [A] ,
hierna: [appellante1] ,
2. [appellante2] ,
wonende te [B] ,
hierna: [appellante2] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eiseressen in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten] c.s.,
advocaat: mr. E.J. Luursema, kantoorhoudend te Leek,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [C] ,
hierna: [geïntimeerde1] ,
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [A] ,
hierna: [geïntimeerde2] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. W.S. Santema, kantoorhoudend te Sneek,

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 juni 2019 hier over.
1.2
[appellanten] c.s. hebben het procesdossier overgelegd.
1.3
Ingevolge voornoemd tussenarrest heeft op 18 december 2019 een meervoudige comparitie van partijen plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat het hof bij het ten behoeve van de comparitie-zitting ingezonden procesdossier heeft gevoegd.
1.4
Ter gelegenheid van de comparitie-zitting is van de zijde van [appellanten] c.s. een akte houdende productie genomen. Mr. Santema heeft pleitnotities overgelegd. Eén en ander is eveneens toegevoegd aan bedoeld dossier.
1.5
Met instemming van partijen zal het hof recht doen op het genoemde procesdossier.
1.6
Bij conclusie van de memorie van grieven hebben [appellanten] c.s. gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen in conventie van [geïntimeerden] c.s. alsnog af te wijzen en [geïntimeerden] c.s. te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
1.7
Bij incidentele conclusie houdende niet-ontvankelijkheid - door het hof opgevat als memorie van antwoord - hebben [geïntimeerden] c.s. gevorderd [appellanten] c.s. in het door hen ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van [appellanten] c.s. in de proceskosten.

2.De vaststaande feiten

2.1
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn geen grieven, noch andere bezwaren aangevoerd. Het hof zal daarom van die feiten uitgaan, die - aangevuld door het hof - als volgt luiden.
2.2
[in] 2013 is overleden de heer [D] , geboren [in] 1948, laatst gewoond hebbende aan de [a-straat 1] , [A] .
2.3
[geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [appellante2] zijn de kinderen van erflater. [appellante2] is tevens de dochter van [appellante1] .
2.4
Erflater is [in] 1990 met [appellante1] gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen. Op 30 november 1990 heeft erflater ten gunste van [appellante1] een zogenoemd vruchtgebruik-testament laten opmaken. Hierin zijn onder meer, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
"(…)
B. Voor het geval ik overlijd met achterlating van één of meer afstammelingen,legateer ikaan mijn echtgenote, mevrouw [appellante1] :
1. de eigendom van al mijn onroerende en roerende zaken die zij zal verkiezen, onder de
verplichting tot inbreng in mijn nalatenschap van de waarde daarvan. (...) De in te brengen
waarde is eerst opeisbaar bij het einde van het hierna onder 2. gelegateerde vruchtgebruik;
2. het vruchtgebruik van mijn gehele nalatenschap waaronder mede begrepen de - ingevolge
het hiervoor sub B. 1. gemaakte legaat - in te brengen waarde.
Ik maak deze sub 1. en 2. gemelde beschikkingen mede in verband met de op mij rustende verzorgingsverplichting jegens mijn echtgenote.
(...)"
2.5
Bij beschikking van de (toenmalige) rechtbank Leeuwarden van 3 januari 2001 is in een door erflater aanhangig gemaakte procedure tot echtscheiding - waarin [appellante1] niet is verschenen - tussen hem en [appellante1] de echtscheiding uitgesproken. [appellante1] heeft een korte tijd elders verbleven, maar is in april 2001 weer met erflater gaan samenwonen. [appellante1] stond in die periode ingeschreven op hetzelfde adres als erflater. Tot het overlijden van erflater hebben zij samengeleefd.
2.6
De echtscheidingsbeschikking is op 6 april 2001 ingeschreven in de registers in de burgerlijke stand.
2.7
Partijen hebben op 8 januari 2018 een bespreking gehad op het kantoor van notaris H.Ph. Breuker te Drachten, ter uitvoering van het bestreden vonnis van de rechtbank van
18 oktober 2017. Naar aanleiding van die bespreking is door het notariskantoor diezelfde dag om 16:35 uur (onder meer) een vaststellingsovereenkomst aan partijen toegestuurd, met het verzoek die uit te printen, verder in te vullen, te ondertekenen en terug te mailen aan of langs te brengen bij het notariskantoor. Op 9 januari 2018 om 8:50 uur heeft de medewerker Koops van het notariskantoor aan [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] een e-mail gestuurd waarin hij verzocht de (bijgevoegde) verklaringen per ommegaande te ondertekenen en terug te mailen. [geïntimeerde1] heeft diezelfde dag om 16:47 uur teruggemaild dat hij het eens was met wat er in de stukken stond, en [geïntimeerde2] heeft op 10 januari 2018 om 11:55 uur een e-mail met dezelfde inhoud aan het notariskantoor gestuurd.

3.De vorderingen in eerste aanleg en de beslissing daarop

3.1
[geïntimeerden] c.s. hebben in eerste aanleg - samengevat - gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- de verdeling van de gemeenschappen te bevelen, met benoeming van een notaris ten overstaan van wie partijen de gemeenschappen dienen te verdelen en de wijze van verdeling vast te stellen op de nader omschreven wijze;
- [appellante1] te veroordelen tot a. afgifte van de boedeladministratie aan de boedelnotaris en tot het verstrekken van alle door de notaris ten behoeve van de verdeling gevraagde en
benodigde gegevens, b. het verlenen van medewerking aan het laten taxeren van de roerende en onroerende zaken van de nalatenschap, c. het verlenen van medewerking aan de verkoop van de woning, d. het ontruimen en bezemschoon opleveren van de woning, indien deze is verkocht; dit alles op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat zij daartoe in gebreke blijft na betekening van het vonnis;
- [appellante1] te veroordelen tot het betalen van een gebruiksvergoeding aan de overige deelgenoten;
- een onzijdig persoon te benoemen ten behoeve van [appellanten] c.s. voor het geval zij niet meewerken aan de verdeling;
- te bepalen dat de kosten van de onzijdig persoon uitsluitend voor rekening komen van degene namens wie de onzijdig persoon handelt, alsmede het loon en/of de wijze van vaststelling daarvan te bepalen;
- te bepalen dat de boedelnotaris de bevoegdheid zal hebben om de kosten van de afwikkeling van de gemeenschappen en de gebruiksvergoeding te voldoen uit de opbrengsten van de verkoop van de woning;
- [appellante1] te veroordelen in de proceskosten.
3.2
[appellante1] heeft voorwaardelijk gevorderd [geïntimeerden] c.s. te veroordelen tot betaling van de lasten van de woning vanaf datum overlijden dan wel datum dagvaarding dan wel datum vonnis en hen te veroordelen in de proceskosten.
3.3
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 18 oktober 2017:
in conventie
6.1.
de verdeling bevolen van de onverdeeldheid bestaande uit de door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap van erflater en [appellante1] en de nalatenschap van erflater;
6.2.
partijen bevolen tot deze verdeling over te gaan ten overstaan van na te noemen notaris;
6.3.
mr. H.Ph. Breuker, notaris te Drachten, aangewezen als notaris ten overstaan van wie partijen dienen over te gaan tot de verdeling;
6.4.
de wijze van verdeling als volgt bepaald:
I. een bedrag ter hoogte van de op de datum van overlijden van erflater aanwezige
banktegoeden zal aan [appellante1] voor de helft worden toegedeeld en aan [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en
[appellante2] elk voor l/6de deel;
II. de notaris kan het bedrag dat ter zake van de verdeling van de banktegoeden toekomt aan de erfgenamen van erflater in mindering brengen op hetgeen [appellante1] uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap toekomt voor zover [appellante1] dit bedrag niet aan de notaris ter beschikking stelt;
III. indien [appellante1] binnen 2 maanden na dit vonnis te kennen geeft dit te wensen, zal de woning worden toegedeeld aan [appellante1] tegen een door een taxateur vast te stellen waarde onder de verplichting de daarop rustende hypothecaire lening over te nemen dan wel voor haar rekening te houden en deze te voldoen als haar eigen schuld, althans de overige
deelgenoten daarvan te vrijwaren;
IV. indien [appellante1] genoemde termijn van 2 maanden laat verlopen dan wel eerder kenbaar maakt dat zij de woning niet aan zich wil laten toedelen zal de woning te koop worden gesteld, onder aanwijzing van een makelaar die als verkopend makelaar zal optreden;
V. de notaris kan de waarde van de woning bindend laten vaststellen door een taxateur en met het oog op de verkoop van de woning een makelaar inschakelen;
VI. de kosten van de afwikkeling van de gemeenschappen, waaronder de notariskosten,
taxatiekosten en makelaarskosten kunnen door de notaris worden voldaan uit de (eventuele) opbrengsten van de verkoop van de woning;
VII. de notaris dient de door [appellante1] voor het gebruik van de woning te betalen gebruiksvergoeding - voor zover zij ter zake iets is verschuldigd, zulks te berekenen met inachtneming van hetgeen daarover in de rechtsoverwegingen 5.7 tot en met 5.7.4. is overwogen - in de verdeling te betrekken, door die vergoeding ten gunste van [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [appellante2] , elk voor l/6de deel, in mindering te brengen op hetgeen [appellante1] uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap toekomt;
6.5.
[geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] , [appellante1] en [appellante2] veroordeeld aan deze verdeling mee te werken;
6.6.
[appellante1] veroordeeld tot:
a. afgifte van de boedeladministratie aan de notaris en alsmede tot het verstrekken van alle door de notaris ten behoeve van de verdeling gevraagde en benodigde gegevens;
b. het verlenen van medewerking aan het laten taxeren van de onroerende zaken van de nalatenschap;
c. het verlenen van medewerking aan de (eventuele) verkoop van de woning, in ieder geval doch niet uitsluitend bestaande uit het tot stand brengen van een behoorlijke presentatie van de woning aan het publiek, het geven van rondleidingen aan belangstellenden door de makelaar, het verrichten van dagelijks onderhoud aan de woning en het presentabel houden van de woning;
d. het ontruimen en bezemschoon opleveren van de woning, indien deze is verkocht uiterlijk een week voor de overeengekomen eigendomsoverdracht;
met bepaling dat [appellante1] voor iedere dag dat zij in gebreke blijft na de betekening van dit vonnis uitvoering te geven aan voormelde veroordeling een dwangsom verbeurt van € 250,-;
6.7.
het maximum van de door [appellante1] te verbeuren dwangsommen vastgesteld op € 15.000,-;
6.8.
mr. M. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden, benoemd tot onzijdige persoon als bedoeld in artikel 3:181 BW jo. 677 leden 1 en 2 Rv ten behoeve van [appellante1] en [appellante2] voor het geval zij niet meewerken aan de verdeling, met bepaling dat zij de bevoegdheid heeft om rechtshandelingen te verrichten zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW (en in dat kader tevens als dwangvertegenwoordiger dient te worden beschouwd);
6.9.
bepaald dat de notaris de kosten van de onzijdige persoon ten laste kan brengen van hetgeen uit de verdeling toekomt aan degene namens wie de onzijdige persoon handelt, met bepaling dat de onzijdige persoon voor haar werkzaamheden de door haar in de uitoefening van haar beroep gebruikelijk gehanteerde tarieven in rekening mag brengen;
6.10.
het vonnis wat betreft voormelde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
6.11.
de proceskosten gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.12.
het meer of anders gevorderde afgewezen;
in reconventie
6.13.
het gevorderde afgewezen;
6.14.
de proceskosten gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beoordeling

De ontvankelijkheid
4.1
Alvorens aan behandeling van de grieven te kunnen toekomen dient het hof te beoordelen of [appellanten] c.s. in hun hoger beroep ontvangen kunnen worden. [geïntimeerden] c.s. hebben aangevoerd dat [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep, aangezien tussen partijen een vaststellingsovereenkomst is gesloten waarbij onder andere afstand is gedaan van het recht om in beroep te komen tegen het bestreden vonnis.
4.2
[geïntimeerden] c.s. onderbouwen dat standpunt met het volgende. Er is in ieder geval mondelinge overeenstemming tussen partijen bereikt; dat is rechtsgeldig. Niet gesteld wordt dat de door de notaris op schrift gestelde overeenkomst inhoudelijk onjuist is of een onjuiste weergave is van wat tussen partijen is overeengekomen. Er is geen sprake van een (ontbindende) voorwaarde dat de overeenkomst dezelfde dag moest zijn getekend, en er is al helemaal geen voorbehoud gemaakt dat als dezelfde dag geen handtekeningen zouden worden gezet, de overeenkomst niet tot stand zou komen. Dat ligt ook niet voor de hand gelet op het feit dat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] na de bespreking bij de notaris weer aan het werk zijn gegaan waardoor zij niet in staat zouden zijn geweest de overeenkomst nog diezelfde dag te ondertekenen en te retourneren aan de notaris. De overeenkomst is door alle partijen getekend: [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] hebben per e-mail bevestigd akkoord te zijn en hebben vervolgens elk een door hen ondertekend exemplaar van de vaststellingsovereenkomst bij de notaris ingeleverd; ook [appellante1] en [appellante2] hebben de overeenkomst ondertekend. De getekende vaststellingsovereenkomst heeft tussen partijen dwingende bewijskracht. Ingevolge artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek brengt de aard van een vaststellingsovereenkomst mee dat partijen geen beroep op dwaling kunnen doen terzake van waarover onzekerheid of een geschil bestond. Op de brief van mr. Luursema van
24 januari 2018, waarin betwist is dat er een overeenkomst tot stand gekomen is en voor het geval dat wel zo mocht zijn de vernietiging daarvan is ingeroepen wegens dwaling, is wel gereageerd namens [geïntimeerden] c.s., met de mededeling dat met dat standpunt niet akkoord wordt gegaan.
4.3
[appellanten] c.s. stellen zich op het standpunt dat er geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Weliswaar is er op 8 januari 2019 een vaststellingsovereenkomst opgesteld door notaris Breuker en is die overeenkomst op diezelfde dag ondertekend door [appellanten] c.s., maar [geïntimeerden] c.s. hebben dat niet op diezelfde dag gedaan. [appellanten] c.s. hebben ingestemd met het in de overeenkomst bepaalde onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat [geïntimeerden] c.s. de overeenkomst ook op 8 januari 2018 zouden ondertekenen en een exemplaar zouden inleveren bij de notaris.
Aangezien [geïntimeerden] c.s. de overeenkomst niet op 8 januari 2019 hebben ondertekend noch ingeleverd bij de notaris, is de voorwaardelijke instemming van [appellanten] c.s. met de vaststellingsovereenkomst niet onvoorwaardelijk geworden en is die overeenkomst dus niet tot stand gekomen. [appellanten] c.s. zijn ontvankelijk in hun vorderingen in hoger beroep omdat ook hun afstand van het recht om in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van de rechtbank van 18 oktober 2017 niet tot stand is gekomen.
Subsidiair stellen [appellanten] c.s. zich op het standpunt dat de overeenkomst is vernietigd wegens een wilsgebrek. Zij zijn onvoldoende en onjuist door notaris geïnformeerd, hebben de inhoud van de overeenkomst onvoldoende begrepen en zouden die, als zij hem wel begrepen hadden, zo - zo begrijpt het hof - niet hebben ondertekend.
4.4
Het hof stelt vast dat niet in geschil is dat de door de notaris opgestelde vaststellingsovereenkomst een juiste weergave behelst van de op 8 januari 2018 tussen partijen bereikte overeenstemming. Ook is niet in geschil dat de vaststellingsovereenkomst door [appellante1] , [appellante2] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] is ondertekend, zij het op verschillende exemplaren daarvan. De vraag is daarom met name of er sprake is van een afspraak dat de vaststellingsovereenkomst dezelfde dag getekend zou worden, en zo ja of die afspraak moet worden gezien als een voorwaardelijke instemming van [appellante1] en [appellante2] met het in de overeenkomst bepaalde. Het bestaan van die - aldus op te vatten - afspraak wordt door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] gemotiveerd betwist en is in ieder geval niet opgenomen in de vaststellingsovereenkomst. Ook is die afspraak niet genoemd door het notariskantoor bij het versturen van de volmacht en vaststellingsovereenkomst. Daarnaast acht het hof van belang de door [geïntimeerden] c.s. onbetwist aangevoerde stellingen dat zij niet in de loop van
8 januari 2018 weer aan het werk zouden zijn gegaan als duidelijk was geweest dat zij paraat moesten staan om de vaststellingsovereenkomst nog diezelfde dag te ondertekenen en te retourneren. Ook acht het hof van belang dat namens de notaris op 9 januari 2018 aan [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] verzocht is de overeenkomst per ommegaande te tekenen en te retourneren. Dit duidt er op dat er in de ogen van de notaris geen sprake was van een voorwaardelijke instemming of ontbindende voorwaarde, maar slechts van een wens om de kwestie snel af te wikkelen; ware dat anders geweest, dan had dit verzoek immers geen nut meer gehad. Deze visie van de notaris wordt ook bevestigd in diens e-mail van
15 januari 2018, overgelegd bij de hierboven onder 1.3 bedoelde akte. Daarin staat onder meer:
"Vaststaat dat u als partijen mondelinge wilsovereenstemming met elkaar had. Dat hebben mijn collega mr Koops en ik geconstateerd. En ja, u heeft met elkaar afgesproken dat diezelfde dag de door ons nog op te maken stukken getekend moesten worden. Die stukken werden uiteindelijk aan het eind van de middag aan u gemaild.
De andere 'partij' was en is akkoord met de tekst, doch gaf aan vanwege praktische problemen (chauffeurswerk, defecte printer) niet die dag te kunnen tekenen.
U stelt dat er geen deal is omdat er die dag geen handtekeningen waren op de schriftelijke stukken. Of een rechter uiteindelijk ook die conclusie trekt kan ik niet zeggen. U dient er rekening mee te houden dat een rechter een andere conclusie dan de uwe zou kunnen trekken.
Het is aan u hoe daar mee om te gaan."
Wanneer de notaris had gemeend dat er inderdaad geen overeenkomst tot stand was gekomen zou hij naar het inzien van het hof niet deze tekst hebben gemaild. Ten slotte merkt het hof op dat bij de bevraging van partij [appellanten] c.s. ter comparitie van 18 december 2019 wel is gezegd dat bedoelde eis was gesteld, maar niet dat daarbij expliciet was gezegd dat het niet voldoen aan die eis tot gevolg zou hebben dat de gemaakte afspraken zouden komen te vervallen.
4.5
Tegenover deze sterke aanwijzingen dat de vaststellingsovereenkomst zonder voorbehoud tot stand gekomen is hebben [appellanten] c.s. hun andersluidende stellingen onvoldoende onderbouwd, waardoor aan bewijslevering niet kan worden toegekomen.
4.6
Het hof neemt daarom als vaststaand aan dat de afspraak, zoals door de notaris genoemd, dat de stukken nog dezelfde dag getekend moesten worden, de weergave van een intentie was, en dat daar geen voorwaarde voor de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst uit kan worden afgeleid. De vaststellingsovereenkomst is daarom geldig tot stand gekomen.
4.7
Partij [appellanten] c.s. hebben zich vervolgens beroepen op een wilsgebrek bij de totstandkoming van de overeenkomst en deze - zo begrijpt het hof - buitengerechtelijk ontbonden bij brief van mr. Luursema van 24 januari 2018. Naar het hof begrijpt behelzen de stellingen van [appellanten] c.s. op dit punt een beroep op dwaling. Zij hebben echter volstaan met te stellen dat zij onvoldoende en onjuist door notaris geïnformeerd zijn, de inhoud van de overeenkomst onvoldoende begrepen hebben en dat zij die, als zij hem wel begrepen hadden, zo niet zouden hebben ondertekend. Waaruit de onvoldoende en onjuiste informatie door de notaris zou hebben bestaan en wat zij niet goed begrepen hebben, hebben zij echter niet toegelicht. Het hof passeert dit beroep op dwaling dan ook als onvoldoende onderbouwd.
4.8
Nu in het kader van de behandeling van de vraag naar de geldigheid van de vatstellingsovereenkomst (en daarmee naar de ontvankelijkheid in het hoger beroep) [appellanten] c.s. alleen een beroep hebben gedaan op de door hen gestelde voorwaarde bij de totstandkoming daarvan en op dwaling - welke beide beroepen het hof ongegrond oordeelt - heeft te gelden dat de vaststellingsovereenkomst tussen partijen geldig is. In deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat partijen afstand hebben gedaan van het recht om in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van 18 oktober 2017. Daarom moeten [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk worden verklaard in hun in strijd daarmee ingestelde hoger beroep tegen dat vonnis.
4.9
Partijen hebben over en weer gevorderd de andere partij in de proceskosten te veroordelen. Gelet op de erfrechtelijke aspecten van de zaak en op de omstandigheid dat partijen (deels) familie van elkaar zijn zal het hof de proceskosten compenseren, aldus dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

5.De slotsom

5.1
Gelet op het hiervoor overwogene, zal het hof beslissen zoals in het dictum van dit arrest wordt omschreven.

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 18 oktober 2017;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. I.M. Dölle en mr. C. Koopman en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2020.