ECLI:NL:GHARL:2020:10838

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
200.276.758
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige kinderen na uithuisplaatsing en beoordeling van de opvoedingssituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, verzocht het hof om het gezag te behouden, terwijl de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) verweer voerden tegen dit verzoek. De kinderen waren sinds 2017 onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst vanwege een onveilige thuissituatie. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden zorg heeft gedragen voor de kinderen, maar dat de situatie inmiddels is veranderd. De kinderen zijn inmiddels geplaatst in pleeggezinnen en hebben behoefte aan stabiliteit en continuïteit in hun opvoeding. Het hof heeft overwogen dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de moeder, hoewel zij een positieve ontwikkeling doormaakt, niet in staat is om het gezag op een verantwoorde manier uit te oefenen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd. De moeder kan echter wel contact met de kinderen houden, wat in het belang van hun ontwikkeling wordt geacht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.276.758
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 475823)
beschikking van 29 december 2020
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Vermeulen te Culemborg,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
[de vader],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.M. Lattmann-van der Heijde,
[de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ,
Als informant zijn aangemerkt:
[de gezinshuisouders],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders van [de minderjarige1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 april 2020;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Lattman-van der Heijde van 6 november 2020 met productie;
- een journaalbericht van mr. Lattman-van der Heijde van 9 november 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 november 2020 plaatsgevonden. Deze vond gelijktijdig plaats met de mondelinge behandeling in de zaak met het nummer 200.276.528.
De moeder en de vader zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is de heer [C] verschenen. Namens de GI is mevrouw [D] verschenen. Verder zijn de pleegouders van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verschenen. Als informanten zijn verschenen de gezinshuisouders van [de minderjarige1] , te weten de heer en mevrouw [de gezinshuisouders] .

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels beëindigde relatie van de vader en de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), [in] 2009 te [E] ;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), [in] 2015 te [E] ;
- [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), [in] 2017 te [E] .
3.2
Bij beschikking van 25 april 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland de kinderen, op verzoek van de raad, voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 25 juli 2017. Bij beschikking van 24 juli 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 19 juni 2019 tot 24 juni 2020.
3.3
Bij beschikking van 28 april 2017 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd de kinderen uit huis te plaatsen voor de termijn van een jaar, welke uithuisplaatsing laatstelijk is verlengd tot 24 juni 2020.
3.4
[de minderjarige2] en [de minderjarige3] verblijven sinds juli 2017 in het pleeggezin van [de pleegouders] .
[de minderjarige1] verbleef vanaf de zomer van 2017 bij zijn overgrootmoeder en hij is op 18 augustus 2017 overgeplaatst naar het pleeggezin van de heer en mevrouw [F] . Hij verblijft sinds 17 juli 2020 in het gezinshuis [de gezinshuisouders] van de heer en mevrouw [de gezinshuisouders] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen.
De moeder verzoekt het hof de betreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt, voor zover het betreft de beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad daartoe alsnog af te wijzen. Kosten rechtens.
4.3
De raad voert verweer en hij verzoekt het door de moeder ingediende hoger beroep af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
De moeder voert aan dat zij altijd de zorg over de kinderen heeft gehad. De moeder is thans woonachtig bij haar oma. [de minderjarige1] heeft in het verleden ook bij zijn overgroot moeder gewoond.
De moeder is van mening dat zowel [de minderjarige2] en [de minderjarige3] als [de minderjarige1] momenteel op een goede plek zitten maar zij ziet in de toekomst mogelijkheden dat de kinderen, althans [de minderjarige1] bij haar of bij haar oma zouden kunnen worden geplaatst. De moeder heeft aan zichzelf gewerkt en wil de optie van terugplaatsing open houden en derhalve het gezag behouden. Zij wil ook betrokken worden bij de opvoeding van de kinderen.
De moeder begrijpt dat de kinderen contact moeten behouden met de vader.
De moeder vindt dat [de minderjarige1] het recht op gezinsleven wordt ontnomen omdat hij ook bij één van de ouders zou kunnen verblijven.
5.5
De vader voert aan dat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bij de pleegouders op hun plek zijn. De vader zou – op termijn – graag voor [de minderjarige1] willen zorgen en zal in dat geval zijn medewerking verlenen aan een omgangsregeling tussen [de minderjarige1] en de moeder.
5.6
De raad voert aan dat de kinderen zijn opgegroeid in een onveilige situatie vanwege de gebrekkige capaciteiten van de ouders en hun eigen problematiek. [de minderjarige1] is hierdoor ernstig getraumatiseerd en heeft nog steeds intensieve hulp hiervoor nodig.
Na de uithuisplaatsing is de situatie van de kinderen gestabiliseerd; hun perspectief ligt niet meer bij de ouders. De aanvaardbare termijn is al lang verstreken; de kinderen hebben baat bij de duidelijkheid en zekerheid van een opvoedsituatie die hen de benodigde rust en stabiliteit biedt.
De moeder kan een rol behouden in het leven van de kinderen en haar band met de kinderen bestendigen. De kinderen zijn gebaat bij het opbouwen van goed contact met de moeder op afstand.
5.7
De GI stelt dat het perspectief van [de minderjarige1] bij de gezinshuisouders ligt. De voormalige pleegouders van [de minderjarige1] bieden thans eenmaal per maand weekendpleegzorg.
[de minderjarige1] is ernstig getraumatiseerd en heeft veel zorg nodig. In het gezinshuis komen momenteel de trauma’s van [de minderjarige1] naar boven. De trauma’s maken [de minderjarige1] onrustig en staan op de voorgrond, waardoor [de minderjarige1] traumabehandeling nodig heeft voordat hij goed kan aarden in het gezinshuis.
[de minderjarige1] heeft één op één aandacht nodig. Indien hij alleen wordt gelaten zet hij andere kinderen aan tot negatief gedrag. De GI heeft veel zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige1] . Op school verloopt het niet vlekkeloos.
5.8
De gezinshuisouders van [de minderjarige1] geven aan dat zij [de minderjarige1] veel begeleiding bieden en daarvoor ook geschoold zijn. De kracht van het gezinshuis is de professionaliteit en het gezinsleven. [de minderjarige1] is nog aan het wennen in het gezinshuis. Hij kan langdurig in het gezinshuis blijven. Over het algemeen gaat het goed met hem. [de minderjarige1] heeft voortdurend toezicht nodig.
In het gezinshuis wordt het christelijk geloof beleden maar de gezinshuisouders realiseren zich dat het islamitisch geloof een deel van de identiteit van [de minderjarige1] is en houden daar rekening mee.
5.9
De pleegouders van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] voeren aan dat zij in [de minderjarige2] wat van het gedrag van [de minderjarige1] herkennen. [de minderjarige3] heeft minder dan [de minderjarige2] en [de minderjarige1] meegekregen van het verleden, omdat hij ten tijde van de uithuisplaatsing nog erg jong was. De pleegouders van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben nauw contact gehad met de pleegouders van [de minderjarige1] en thans met de gezinshuisouders van [de minderjarige1] . De kinderen hebben onderling ook regelmatig contact met elkaar.
De pleegouders van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] belijden geen bepaald geloof maar respecteren de wens van de ouders dat de kinderen geen varkensvlees eten.
De pleegouders van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn een perspectiefbiedend pleeggezin.
5.1
Het hof is evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor beëindiging van het gezag. Het hof overweegt ter aanvulling daarop dat het feit dat [de minderjarige1] afgelopen zomer is overgeplaatst naar het gezinshuis van de familie [de gezinshuisouders] niet betekent dat de aanvaardbare termijn voor hem nog niet is verstreken. Hij is al ruim drie jaren uit huis en is in het verleden in de thuissituatie ernstig beschadigd geraakt waardoor hij thans nog kampt met ernstige gedragsproblematiek en behoefte heeft aan intensieve hulpverlening. Het pleeggezin van [de minderjarige1] was niet voldoende toegerust om met zijn problematiek om te blijven gaan; de problematiek van [de minderjarige1] blijkt een professionele opvoeding te vergen. Deze opvoeding krijgt hij thans in het gespecialiseerde gezinshuis van de familie [de gezinshuisouders] . Naar het oordeel van het hof is [de minderjarige1] daarbij het meest gebaat en heeft [de minderjarige1] thans duidelijkheid en zekerheid nodig over zijn opvoedingsperspectief. Buiten kijf staat dat het gezinshuis waar [de minderjarige1] verblijft perspectief biedend is.
5.11
Het hof heeft oog voor de ingezette positieve ontwikkeling van de moeder. Het hof is echter van oordeel dat het in het belang is van de kinderen de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedsituatie te waarborgen door het gezag van de moeder te beëindigen.
Het hof acht wel in het belang van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] dat zij contact met de moeder blijven houden en dat wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn om het contact – weliswaar op afstand – te structureren.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 januari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en R. Krijger, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. R. Feunekes en is op 29 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.