ECLI:NL:GHARL:2020:10833

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
21-005072-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en aanvulling van gronden van veroordeling voor opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, zoals bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank had de verdachte een geldboete van € 750,- opgelegd, te betalen in vijf termijnen van elk € 150,-. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, stellende dat hij onschuldig is omdat het valse geschrift nooit fysiek aanwezig is geweest.

Het hof heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 16 december 2020 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis van de rechtbank vroeg. Het hof oordeelt dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist en bevestigt het vonnis, maar met aanvulling van de gronden. Het hof stelt vast dat de verdachte een foto van het valse legitimatiebewijs had gemaakt en deze had getoond aan de verbalisanten, wat volgens de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden aangemerkt als het gebruik maken van een vals geschrift.

Het hof verwerpt het verweer van de verdachte dat het originele valse geschrift niet fysiek aanwezig was. De strafbaarstelling vereist niet dat het originele document aanwezig is, zolang het valse geschrift als zodanig wordt gebruikt. Het hof bevestigt derhalve het vonnis van de rechtbank en vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005072-19
Uitspraak d.d.: 28 december 2020
VERSTEK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 26 augustus 2019 met parketnummer 16-196458-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland waartegen verdachte hoger beroep heeft ingesteld. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 26 augustus 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het tenlastegelegde opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), als ware het echt en onvervalst, veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen. De rechtbank heeft in haar uitspraak opgenomen dat deze geldboete moet worden voldaan in 5 termijnen van elk € 150,- per maand.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Het hof zal het vonnis echter bevestigen met aanvulling van de gronden. Het hof overweegt ten aanzien van de door de verdachte aangedragen grieven als volgt.
Verdachte heeft per brief van 25 september 2019 aangevoerd dat hij onschuldig is, omdat het in de tenlastelegging benoemde valse geschrift nooit fysiek aanwezig is geweest en/of nooit op zijn persoon is aangetroffen.
Het hof stelt allereerst vast dat in hoger beroep niet ter discussie staat dat het in de tenlastelegging genoemde legitimatiebewijs Particuliere Beveiligingsorganisatie een vals geschrift met een bewijsbestemming is als bedoeld in artikel 225 Sr. Verdachte heeft van dit legitimatiebewijs een foto gemaakt en deze opgeslagen op zijn telefoon. Verdachte heeft deze foto aan de verbalisanten getoond toen hij desgevraagd geen legitimatiebewijs kon overhandigen waaruit bleek dat hij horecabeveiliger was, terwijl verdachte op dat moment bij de toegangsdeur van horecagelegenheid ‘ [naam] ’ stond en een zwart T-shirt met de opdruk ‘Security’ droeg.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad vloeit voort dat aan fotokopieën een bewijsbestemming kan worden toegekend als het stuk wordt aangewend als ware dit het origineel. [1] Verdachte heeft bij het tonen van de foto van het legitimatiebewijs de foto aangewend als ware dit het originele legitimatiebewijs. De digitale fotokopie van het valse geschrift, in dit geval het legitimatiebewijs, kan daarom worden aangemerkt als een vals geschrift. Verdachte heeft hiervan gebruik gemaakt. De strafbaarstelling vereist niet dat het originele valse geschrift daadwerkelijk fysiek aanwezig is geweest. Het hof verwerpt het verweer.
Het vonnis wordt derhalve met aanvulling van de gronden bevestigd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 12 oktober 2017 onder CJIB-nummer 1132 5420 0307 4993.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 28 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Vgl. HR 19 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5810,