Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
(insolventienummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/17/629 R)
hierna: [appellant] ,
1.Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar dat vonnis.
2.Het geding in hoger beroep
16 september 2014 beschermingsbewindvoerder van [appellant] .
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [appellant] momenteel in de Ziektewet zit.
Op 4 januari 2018 is [appellant] als fietser geschept door een automobilist. In verband daarmee is aan hem een letselschade-uitkering van € 5.000 uitgekeerd. Het verzoek van [appellant] om dat bedrag te mogen behouden is afgewezen en het volledige bedrag is in de schuldsaneringsboedel gevloeid.
Bij strafbeschikking van 21 maart 2020 is [appellant] voor een op die datum in een supermarkt gepleegde winkeldiefstal van drie blikjes cola een geldboete van € 309 opgelegd (inclusief
€ 9 administratiekosten); daarnaast moet hij een schadevergoeding van € 181 betalen aan Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA).
heeft tegen beide strafbeschikkingen geen verzet ingesteld.
Uit de stukken in hoger beroep is gebleken dat de schadevergoeding inmiddels is betaald en dat het boetebedrag gereserveerd staat en op eerste verzoek worden kan worden voldaan.
nadathij een zak chips bij de kassa had afgerekend aangesproken te zijn door een winkelmedewerker op de niet afgerekende drie blikjes cola in zijn tas. [appellant] heeft vervolgens verklaard dat hij een foutje had gemaakt: hij was vergeten de blikjes uit zijn tas te halen en af te rekenen; hij had ruim voldoende geld bij zich en was ook bereid de blikjes te betalen, op welk aanbod de winkelmedewerker echter niet wilde ingaan.
Het hof acht deze verklaringen consistent en betrouwbaar, waar het gaat om de volgorde waarin [appellant] heeft gehandeld. De lezing die [appellant] in deze procedure geeft, dat hij wilde afrekenen, maar al vóór de kassa staande werd gehouden door de winkelmedewerker, acht het hof gelet op deze bewijsmiddelen niet overtuigend. De verklaringen die [appellant] hierover in deze procedure heeft afgelegd bevatten bovendien tegenstrijdigheden. Bij gelegenheid van de zitting bij de rechtbank op 18 juni 2020 heeft [appellant] verklaard dat hij de blikjes in zijn tas had gedaan en dat hij deze wilde afrekenen en vervolgens dat hij
allesop de band had gelegd. Ter zitting in hoger beroep verklaart hij dat hij winkelde met zijn eigen tas, zoals gebruikelijk, maar ook met een mandje vanwege de coronamaatregelen, waarin hij per vergissing de blikjes cola niet bij de chips had gelegd. Ook verklaart hij enerzijds over een vergissing en anderzijds dat hij in zijn beleving de kassa nog niet voorbij was toen hij door de winkelmedewerker staande werd gehouden. De uitleg van [appellant] dat het slechts een vergissing betrof, acht het hof in het licht van de verklaring van de winkelmedewerker ook niet overtuigend.
In het daarop gevolgde verhoor in december 2019 heeft de rechter-commissaris hem nadrukkelijk de gevolgen van toekomstig strafbaar handelen voorgehouden voor de schuldsaneringsregeling en gewaarschuwd zich tijdens de verdere (nog beperkte) duur van de regeling van het plegen van strafbare feiten te onthouden. [appellant] heeft aangegeven dat hij dit begreep. Vanwege de korte tijd (drie maanden) tussen dat verhoor en de door hem gepleegde winkeldiefstal ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt dat het plegen van een strafbaar feit tot beëindiging van de schuld-saneringsregeling leidt. Dat het om een diefstal van goederen met geringe waarde gaat, legt daarbij onvoldoende gewicht in de schaal. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat naar [appellant] heeft gesteld aan zijn gedragingen een psychische problematiek ten grondslag ligt. Het ontbreekt het hof echter aan recente medische stukken om de (ernst van de) door hem ervaren klachten te kunnen bepalen. Ook neemt het hof in aanmerking dat uit de stukken blijkt dat [appellant] is geadviseerd zich onder specialistische behandeling te laten stellen, maar tot nu toe geen professionele begeleiding bij zijn psychische problematiek heeft gezocht.
De overige door en namens [appellant] aangevoerde (persoonlijke) omstandigheden, te weten (i.) zijn belang bij het verkrijgen van een schone lei voor zijn schuldenlast van ruim
€ 10.000, (ii.) het feit dat de hem toekomende letselschade-uitkering geheel in de schuldsaneringsboedel is gevloeid en (iii.) de omstandigheid dat de boete en de schadevergoeding uit zijn leefgeld zijn of kunnen worden voldaan en niet ten laste komen van de schuldsaneringsboedel, geven het hof evenmin aanleiding anders te beslissen.
4.De beslissing
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 1 oktober 2020.