ECLI:NL:GHARL:2020:10823

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
200.284.015
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling na herhaald plegen van strafbare feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die eerder op 2 augustus 2017 was uitgesproken door de rechtbank Gelderland. De appellant, die in de schuldsaneringsregeling zat, had een verzoek ingediend om de regeling voort te zetten, maar was in de tussentijd opnieuw in aanraking gekomen met de politie door het plegen van een winkeldiefstal. De rechtbank had op 1 oktober 2020 de schuldsaneringsregeling beëindigd, zonder dat aan de appellant een schone lei was verleend, omdat hij zich niet aan de verplichtingen van de regeling had gehouden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 december 2020 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.C. van der Meij, zijn standpunt toegelicht. De appellant heeft verklaard dat hij parttime werkt en dat hij in de Ziektewet zit na een ongeval. Hij heeft ook aangegeven dat hij een letselschade-uitkering heeft ontvangen, maar dat dit bedrag in de schuldsaneringsboedel is gevloeid. De rechtbank had eerder al een waarschuwing gegeven over de gevolgen van strafbare feiten voor de schuldsaneringsregeling, maar desondanks heeft de appellant opnieuw een misdrijf gepleegd.

Het hof heeft geoordeeld dat het plegen van een strafbaar feit niet verenigbaar is met de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling. De appellant had verklaard dat de winkeldiefstal een vergissing was, maar het hof vond zijn verklaring niet overtuigend, vooral gezien de verklaringen van de winkelmedewerker en de verbalisant. Het hof heeft geconcludeerd dat de appellant niet in aanmerking komt voor voortzetting van de schuldsaneringsregeling en heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing van het hof benadrukt het belang van het naleven van de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van strafbare feiten voor de schuldenlast van de betrokkenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.284.015
(insolventienummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/17/629 R)
arrest van 28 december 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M.C. van der Meij.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), van 2 augustus 2017 is, op verzoek van [appellant] , de toepassing van de wettelijke schuld-saneringsregeling uitgesproken. Hierbij is [B] benoemd tot bewindvoerder.
1.2
Naar aanleiding van een verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] heeft op 18 juni 2020 een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. De beslissing op dat verzoek is aangehouden in afwachting van het aan de rechtbank over te leggen politiedossier.
1.3
Bij vonnis van de rechtbank van 1 oktober 2020 is de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, zonder dat aan [appellant] de schone lei is verleend.
Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 7 oktober 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 1 oktober 2020. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat de wettelijke schuldsanerings-regeling zal worden voortgezet, al dan niet met verlenging van die regeling voor zoveel maanden als noodzakelijk mocht zijn om vóór het einde van de reguliere beëindiging van de regeling met schone lei de opgelegde boete en schadevergoeding te kunnen voldoen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de op 26 oktober 2020 van mr. Van der Meij ontvangen stukken, de brief met één bijlage van 26 november 2020 van [C] , die per 18 november 2020 [B] is opgevolgd als bewindvoerder, en de brief met bijlagen van 8 december 2020 van [C] .
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meij, die het woord heeft gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen. Ook zijn verschenen de bewindvoerder en mevrouw [D] van Volta Bewindvoering, sinds
16 september 2014 beschermingsbewindvoerder van [appellant] .
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
[appellant] heeft twee kinderen, met wie hij een omgangsregeling heeft. Hij werkt parttime als steigerbouwer en is in zijn regeling deels vrijgesteld van de sollicitatieplicht.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [appellant] momenteel in de Ziektewet zit.
Op 4 januari 2018 is [appellant] als fietser geschept door een automobilist. In verband daarmee is aan hem een letselschade-uitkering van € 5.000 uitgekeerd. Het verzoek van [appellant] om dat bedrag te mogen behouden is afgewezen en het volledige bedrag is in de schuldsaneringsboedel gevloeid.
3.2
Bij strafbeschikking van 7 augustus 2019 is aan [appellant] wegens een bedreiging met een misdrijf tegen het leven/zware mishandeling op 14 oktober 2018 een taakstraf opgelegd van 12 uren. Naar aanleiding van deze veroordeling heeft de rechter-commissaris tijdens een verhoor op 19 december 2019 [appellant] nadrukkelijk gewaarschuwd ervoor te zorgen dat hij niet meer met politie en justitie in aanraking komt.
Bij strafbeschikking van 21 maart 2020 is [appellant] voor een op die datum in een supermarkt gepleegde winkeldiefstal van drie blikjes cola een geldboete van € 309 opgelegd (inclusief
€ 9 administratiekosten); daarnaast moet hij een schadevergoeding van € 181 betalen aan Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA).
heeft tegen beide strafbeschikkingen geen verzet ingesteld.
Uit de stukken in hoger beroep is gebleken dat de schadevergoeding inmiddels is betaald en dat het boetebedrag gereserveerd staat en op eerste verzoek worden kan worden voldaan.
3.3
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, zonder verlening van een schone lei aan [appellant] , omdat [appellant] zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen van die regeling. Aan deze beslissing heeft de rechtbank, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Ondanks hetgeen is besproken bij de rechter-commissaris heeft [appellant] opnieuw een misdrijf gepleegd. Het plegen van een vermogensdelict als diefstal is niet verenigbaar met de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling, die mede gericht is op het komen tot een balans tussen inkomsten en uitgaven en het aanpakken van de oorzaken van het ontstaan van de schulden. De door [appellant] aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwegend om, gelet op de ernst van de aan [appellant] gemaakte verwijten, anders te beslissen.
3.4
Het hof is van oordeel dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] moet worden beëindigd. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
Volgens vaste rechtspraak is uitgangspunt dat het plegen van een strafbaar feit niet verenigbaar is met de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling. [appellant] heeft in hoger beroep opnieuw naar voren gebracht dat hij niet daadwerkelijk een winkeldiefstal heeft gepleegd of willen plegen, maar het hof volgt hem hierin niet. De winkelmedewerker heeft verklaard dat hij via het camerasysteem zag dat [appellant] de blikjes cola in zijn eigen tas deed, daarna de chips pakte en die laatste afrekende. Nadat [appellant] afrekende bij de kassa sprak de winkelmedewerker hem aan. Zijn verklaring wordt gesteund door de verklaring van de verbalisant die de camerabeelden heeft bekeken. Hij verklaart dat op de beelden te zien is dat [appellant] bij de kassa staat en afrekent. Niet te zien is wat hij afrekent. Beide verklaringen passen bij de verklaring van [appellant] in het aanhoudingsproces-verbaal. Daarin verklaart hij
nadathij een zak chips bij de kassa had afgerekend aangesproken te zijn door een winkelmedewerker op de niet afgerekende drie blikjes cola in zijn tas. [appellant] heeft vervolgens verklaard dat hij een foutje had gemaakt: hij was vergeten de blikjes uit zijn tas te halen en af te rekenen; hij had ruim voldoende geld bij zich en was ook bereid de blikjes te betalen, op welk aanbod de winkelmedewerker echter niet wilde ingaan.
Het hof acht deze verklaringen consistent en betrouwbaar, waar het gaat om de volgorde waarin [appellant] heeft gehandeld. De lezing die [appellant] in deze procedure geeft, dat hij wilde afrekenen, maar al vóór de kassa staande werd gehouden door de winkelmedewerker, acht het hof gelet op deze bewijsmiddelen niet overtuigend. De verklaringen die [appellant] hierover in deze procedure heeft afgelegd bevatten bovendien tegenstrijdigheden. Bij gelegenheid van de zitting bij de rechtbank op 18 juni 2020 heeft [appellant] verklaard dat hij de blikjes in zijn tas had gedaan en dat hij deze wilde afrekenen en vervolgens dat hij
allesop de band had gelegd. Ter zitting in hoger beroep verklaart hij dat hij winkelde met zijn eigen tas, zoals gebruikelijk, maar ook met een mandje vanwege de coronamaatregelen, waarin hij per vergissing de blikjes cola niet bij de chips had gelegd. Ook verklaart hij enerzijds over een vergissing en anderzijds dat hij in zijn beleving de kassa nog niet voorbij was toen hij door de winkelmedewerker staande werd gehouden. De uitleg van [appellant] dat het slechts een vergissing betrof, acht het hof in het licht van de verklaring van de winkelmedewerker ook niet overtuigend.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat [appellant] al eerder tijdens de schuldsaneringsregeling een strafbaar feit beging, waarvoor hij in augustus 2019 een sanctie kreeg opgelegd.
In het daarop gevolgde verhoor in december 2019 heeft de rechter-commissaris hem nadrukkelijk de gevolgen van toekomstig strafbaar handelen voorgehouden voor de schuldsaneringsregeling en gewaarschuwd zich tijdens de verdere (nog beperkte) duur van de regeling van het plegen van strafbare feiten te onthouden. [appellant] heeft aangegeven dat hij dit begreep. Vanwege de korte tijd (drie maanden) tussen dat verhoor en de door hem gepleegde winkeldiefstal ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt dat het plegen van een strafbaar feit tot beëindiging van de schuld-saneringsregeling leidt. Dat het om een diefstal van goederen met geringe waarde gaat, legt daarbij onvoldoende gewicht in de schaal. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat naar [appellant] heeft gesteld aan zijn gedragingen een psychische problematiek ten grondslag ligt. Het ontbreekt het hof echter aan recente medische stukken om de (ernst van de) door hem ervaren klachten te kunnen bepalen. Ook neemt het hof in aanmerking dat uit de stukken blijkt dat [appellant] is geadviseerd zich onder specialistische behandeling te laten stellen, maar tot nu toe geen professionele begeleiding bij zijn psychische problematiek heeft gezocht.
De overige door en namens [appellant] aangevoerde (persoonlijke) omstandigheden, te weten (i.) zijn belang bij het verkrijgen van een schone lei voor zijn schuldenlast van ruim
€ 10.000, (ii.) het feit dat de hem toekomende letselschade-uitkering geheel in de schuldsaneringsboedel is gevloeid en (iii.) de omstandigheid dat de boete en de schadevergoeding uit zijn leefgeld zijn of kunnen worden voldaan en niet ten laste komen van de schuldsaneringsboedel, geven het hof evenmin aanleiding anders te beslissen.
3.5
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 1 oktober 2020 zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 1 oktober 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, R.A. Boon en H.L. Wattel, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Wattel, en op 28 december 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.