In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) ongegrond heeft verklaard. De navorderingsaanslag was opgelegd over het jaar 2013, en de inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. Belanghebbende betwistte de tijdigheid van de bekendmaking van de navorderingsaanslag en stelde dat de inspecteur niet had aangetoond wanneer deze bekend was gemaakt.
Tijdens de zitting op 10 december 2020 heeft het Hof vastgesteld dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd over het moment van bekendmaking van de navorderingsaanslag. Hierdoor was het niet duidelijk wanneer de termijn voor het indienen van bezwaar was gaan lopen. Het Hof oordeelde dat de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en heeft de zaak teruggeworpen naar de inspecteur voor verdere behandeling. Het hoger beroep is gegrond verklaard, en de inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 2.361 bedragen.
De uitspraak is openbaar gedaan op 22 december 2020, en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De griffier van het Hof heeft de uitspraak aangetekend verzonden op 5 januari 2021.