ECLI:NL:GHARL:2020:10782

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
21-006575-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na woordenwisseling in toilet

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1987, was eerder veroordeeld voor mishandeling en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 april 2016 in een [bedrijfsnaam] in [plaats], waar een woordenwisseling ontstond tussen de verdachte en een werkneemster van het bedrijf. De verdachte wilde gebruikmaken van een toilet, maar de werkneemster weigerde toegang omdat de verdachte geen aankoopbon kon tonen. De woordenwisseling leidde tot geduw en getrek, waarbij beide partijen op de grond vielen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde mishandeling. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de handelingen had verricht die haar ten laste waren gelegd. Daarnaast verklaarde het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de handelingen die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006575-17
Uitspraak d.d.: 23 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 28 november 2017 met parketnummer 16-072823-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 juli 2019, 13 augustus 2020 en 10 december 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter en vrijspraak van de verdachte van het haar ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot schadevergoeding. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. J. Sietsma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 28 november 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft voorts bepaald dat de benadeelde partij in haar vordering niet‑ontvankelijk is.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 26 april 2016 te [plaats] , althans in arrondissement Midden‑Nederland, [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] :
- éen of meermaals (met kracht) te duwen en/of
- één of meermaals in/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken. De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Ook naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op 26 april 2016 is in een [bedrijfsnaam] in [plaats] een woordenwisseling ontstaan tussen de verdachte en aangeefster, een werkneemster van [bedrijfsnaam] . De verdachte wilde met haar dochtertje gebruikmaken van het toilet, bestemd voor invaliden en mensen met kleine kinderen. Voorwaarde voor gebruik van dit toilet is blijkens beleid van [bedrijfsnaam] – zo heeft aangeefster verklaard – het kunnen tonen van een aankoopbon van een consumptie bij [bedrijfsnaam] . Dit heeft aangeefster de verdachte medegedeeld, waarop de verdachte erop stond dat ze toch toegang kreeg tot dit toilet. De verdachte probeerde hierna alsnog – om aangeefster heen – het toilet binnen te gaan, waarop aangeefster haar tegenhield. De daarop ontstane woordenwisseling tussen de verdachte en aangeefster ontaardde in geduw en getrek over en weer. Uiteindelijk zijn de verdachte en aangeefster samen op de grond gevallen. Het hof is van oordeel dat aangeefster vanuit haar functie terecht heeft proberen te verhinderen dat de verdachte – die niet in het bezit was van een bon – gebruikmaakte van het toilet. De verdachte heeft vervolgens op onbehouwen wijze geprobeerd om alsnog dit toilet te betreden, waardoor aangeefster zich, in het vervolg op haar poging verdachte de toegang tot het toilet te ontzeggen, genoodzaakt voelde haar tegen te houden.
Op grond van de zich in het dossier bevindende uiteenlopende en op sommige punten tegenstrijdige getuigenverklaringen is met onvoldoende mate van zekerheid vast te stellen wat op de tenlastegelegde datum precies tussen de verdachte en aangeefster is voorgevallen. Aangeefster heeft verklaard dat zij van de verdachte een klap in het gezicht heeft gekregen. De verdachte heeft dit ontkend. Zij heeft in dit verband verklaard dat ze aangeefster slechts heeft geduwd. Het hof is van oordeel dat het dossier geen bewijsmateriaal bevat dat ontegenzeggelijk doorslaggevend kan zijn bij de beantwoording van de vraag of aangeefster door de verdachte is geslagen. De gehoorde getuigen en de camerabeelden van [bedrijfsnaam] kunnen op dat punt geen uitsluitsel geven. Het (over en weer) duwen zoals naar voren komt op basis van de diverse getuigenverklaringen levert naar geldend recht geen mishandeling op.
Aldus kan niet worden vastgesteld dat verdachte de in de tenlastelegging omschreven handelingen heeft begaan, zodat zij hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.947,87. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 23 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.