Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003699-17
Uitspraak d.d.: 23 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 26 juni 2017 met parketnummer 16-266496-16 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 maart 2019, 4 oktober 2019, 6 maart 2020 en 9 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen, te weten [benadeelde partij1] , [benadeelde partij2] en [benadelde partij3] , volledig (hoofdelijk) toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft bij vonnis van 26 juni 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van openlijke geweldpleging tegen personen en goederen veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
De politierechter heeft tevens de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ten bedrage van € 300,- volledig (hoofdelijk) toegewezen, de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] , ten bedrage € 849,91, volledig (hoofdelijk) toegewezen en de vordering van de benadeelde partij [benadelde partij3] , ten bedrage van € 543,37, volledig (hoofdelijk) toegewezen, alle vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel dat de politierechter op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en zal daarom het vonnis - met aanvulling van de gronden – bevestigen, behalve voor zover het betreft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd in het kader van de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij1] , [benadeelde partij2] , en [benadelde partij3] , en zal in zoverre opnieuw rechtdoen. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de politierechter. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Daarnaast stelt het hof vast dat tussen het wijzen van het vonnis en het eindarrest de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden is overschreden. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de behandeling van de strafzaak tot tweemaal toe op verzoek van de verdediging is aangehouden, terwijl tevens op verzoek van de verdediging twee getuigen door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, zijn gehoord. Het hof volstaat mitsdien met de constatering dat de redelijke termijn als hiervoor bedoeld is overschreden en ziet geen aanleiding over te gaan tot matiging van de duur van de in eerste aanleg door de politierechter aan de verdachte opgelegde taakstraf.