In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het vaderschap van een man over een minderjarig kind, geboren uit een relatie met de vrouw. De man, die in hoger beroep ging, verzocht om een contra-expertise door middel van een DNA-onderzoek, omdat hij betwistte de biologische vader te zijn. De rechtbank Gelderland had eerder op 4 februari 2020 het vaderschap van de man vastgesteld op basis van een DNA-onderzoek, waaruit bleek dat hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader was. De man voerde aan dat er twijfels bestonden over de uitkomsten van het DNA-onderzoek en dat er fouten konden zijn gemaakt, maar het hof oordeelde dat de grieven van de man niet voldoende onderbouwd waren. Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de resultaten van het DNA-onderzoek en dat de man geen deskundige was op het gebied van conceptie. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.