ECLI:NL:GHARL:2020:1069

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
21-000678-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met geweld door meerdere personen in Nijmegen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van poging tot afpersing, gepleegd op 26 april 2014 in Nijmegen. De verdachte en zijn mededaders hebben de benadeelde partij, [benadeelde], met geweld gedwongen tot de afgifte van geld en goederen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof achtte de poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen, op basis van de verklaringen van de benadeelde en getuigen, alsook het forensisch bewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 7.555,--. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij de strafoplegging. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen is in de beslissing.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000678-18
Uitspraak d.d.: 11 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2018 met parketnummer 05-780004-17 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.G.M. Sleutels en, namens de benadeelde partij [benadeelde] , door zijn advocaat mr. M.S. Rozenbeek naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 26 april 2014, althans in of omstreeks de maand april 2014, te Nijmegen, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zich heeft opgehouden in een woning (aan de [adres] ) en/of aldaar die [benadeelde] heeft opgewacht (zulks terwijl die [benadeelde] – conform te voren gemaakte afspraak – naar die woning was/werd gelokt), waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) – nadat die [benadeelde] was gearriveerd en/of in die woning was binnengelaten – die [benadeelde] (bij de keel/hals) hebben/heeft vastgepakt en/of een kussensloop/zak, althans een dergelijk voorwerp, over zijn hoofd hebben/heeft getrokken en/of een kussen op zijn hoofd hebben/heeft geduwd (waardoor die [benadeelde] bijna geen adem kon halen) en/of de handen/polsen en/of benen van die [benadeelde] – met tape/touw – hebben/heeft vastgebonden en/of die [benadeelde] hebben/heeft geschopt, geslagen en/of gestompt en/of die [benadeelde] met een (klauw-)hamer en/of een pistool/revolver, althans met enig voorwerp, tegen het hoofd en/of lichaam hebben/heeft geslagen en/of een pistool/revolver, althans een dergelijk voorwerp, tegen het gezicht/hoofd van die [benadeelde] hebben/heeft gedrukt/gehouden en/of (daarbij) tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd: "bek houden of ik/we schiet(en) een kogel door je kop heen, bambam" en/of "jij hebt geld, hoeveel, waar ligt het"? en/of "je moet goede antwoorden geven, anders schiet(en)/ma(a)k(en) ik/we jouw knieën kapot" en/of "als je aangifte doet, dan schieten we je kapot", althans dergelijke dreigende woorden hebben/heeft geuit, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 26 april 2014, althans in of omstreeks de maand april 2014, te Nijmegen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [benadeelde] in een woning (aan de [adres] ) hebben/heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die [benadeelde] aldaar op een bed hebben/heeft gegooid/gelegd en/of de handen/polsen en/of benen van die [benadeelde] – met tape/touw – hebben/heeft vastgebonden en/of die [benadeelde] (aldus) hebben/heeft belet zich in vrijheid te bewegen en/of die woning te verlaten;
en/of
hij op of omstreeks 26 april 2014, althans in of omstreeks de maand april 2014, te Nijmegen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk mishandelend [benadeelde] (bij de keel/hals) heeft vastgepakt en/of een kussensloop/zak, althans een dergelijk voorwerp, over zijn hoofd heeft getrokken en/of een kussen op zijn hoofd heeft geduwd (waardoor die [benadeelde] bijna geen adem kon halen) en/of die [benadeelde] heeft geschopt, geslagen en/of gestompt en/of die [benadeelde] met een (klauw-)hamer en/of een pistool/revolver, althans met enig voorwerp, tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft zich met betrekking tot het bewijs gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De verdachte zelf heeft ter zitting verklaard dat hij niet schuldig is. Het hof is echter van oordeel dat verdachtes ontkenning, strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Voor het bewijs volgt het hof, met enkele aanpassingen, de overwegingen van de rechtbank voor zover zij hieronder zijn weergeven en neemt deze over De rechtbank overwoog:
De feiten [1]
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Na een melding van een bewoonster op 26 april 2014, om 03.52 uur, treffen verbalisanten in de flat van verdachte aan de [adres] een man aan die op een bed ligt en die een hevig bebloed gezicht heeft. De voeten van de man zijn aan elkaar gebonden met een blauw koord en om de polsen van de man zit gele tape. Onder het hoofdkussen ligt een plas bloed op het matras. De man heet [benadeelde] [2] . Verbalisanten verklaren dat zij naast [benadeelde] niemand anders in de woning hebben aangetroffen, behalve de negroïde man die de voordeur had open gedaan [3] .
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij in de nacht van vrijdag 25 april op zaterdag 26 april 2014 om ongeveer 01.30 uur met een in het onderzoek verder onbekend gebleven meisje, [naam] genaamd, op haar verzoek, naar de flat aan de [adres] is gegaan om daar een vriendin van deze [naam] op te halen. Daar aangekomen heeft [benadeelde] zijn auto voor de deur van het flatgebouw geparkeerd en zag hij dat de sleutels van de flat vanaf het balkon van de derde verdieping naar [naam] werden gegooid door een meisje [4] . [benadeelde] heeft voorts verklaard dat [naam] en het andere meisje, dat – gelet op haar eigen verklaring – [getuige 1] moet zijn geweest [5] , op een bepaald moment uit de kamer weggingen. [benadeelde] liep op dat moment naar het raam en voelde dat hij van achteren werd vastgepakt om zijn nek en keel en dat hij iets over zijn hoofd getrokken kreeg. Hij zag niets meer en hij hoorde: ‘bek houwen of ik schiet een kogel door je kop heen.’ De polsen en voeten van [benadeelde] werden vastgebonden. Hij werd op bed gegooid, op zijn buik. Hij voelde dat er iemand op zijn rug ging zitten en dat er een kussen op zijn hoofd werd geduwd. Hij hoorde dat de persoon die op hem zat zei: ‘Jij hebt geld, hoeveel?’ Ook werd er gezegd dat hij de goede antwoorden moest geven want dat ze anders zijn knieën zouden kapot maken. [benadeelde] werd meerdere malen geslagen en voelde pijn. [benadeelde] zag, toen het ding van zijn hoofd werd getrokken, drie mannen. Ze hadden allemaal een muts op en iets voor hun mond en neus. Een van de mannen had een klauwhamer. [benadeelde] werd geraakt door de klauwhamer op zijn lichaam. Eén van de andere mannen had een revolver. Deze werd tegen [benadeelde] ’ gezicht gehouden. De man met de revolver riep ‘Bam bam’. [benadeelde] kreeg van de man met de revolver een flinke klap tegen zijn hoofd. Door het kussen dat tegen zijn gezicht werd gedrukt kreeg hij bijna geen adem. Hij dacht dat hij dood ging [6] . [benadeelde] hoorde dat de drie mannen het over de politie hadden en hij zag dat zij weg gingen. Vervolgens zag hij dat een van de mannen terugkwam en hij hoorde dat die man zei: ‘Als je aangifte doet dan schieten we je kapot’ [7] .
De rechtbank acht de aangifte van [benadeelde] betrouwbaar. De aangifte is afgelegd kort na het gebeuren. De verklaring is gedetailleerd en vindt bovendien voldoende steun in ander bewijsmateriaal. Zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie dat [benadeelde] die nacht in de woning aan de [adres] was, dat hij mishandeld is en dat hij werd vastgebonden aan handen en voeten [8] . Uit het rapportage Letselonderzoek blijkt bovendien dat [benadeelde] talrijke en verschillende letsels over het hele lichaam had. Er zaten V-vormige scheurwonden en krassen onder de kin en in de hals. Deze V-vormige verwondingen zijn volgens de arts mogelijk veroorzaakt door een V-vormig scherp voorwerp. Verder had [benadeelde] twee blauwe ogen door bloeduitstorting, hematomen achter zijn linkeroor, op zijn armen en bovenbenen. De hematomen op zijn armen en benen lijken op ‘outline hematomen’ en zijn mogelijk ontstaan door het slaan met een hard stomp rond voorwerp, waarbij door de klap op het weefsel het bloed naar de zijkanten wordt geperst en een soort paarse ring rondom een lichter veld ontstaat, zoals te zien is op de foto’s van het letsel [9] .
Gelet hierop en omdat de rechtbank geen reden heeft te twijfelen aan de verklaring van [benadeelde] over welk geweld er die nacht op hem uit is geoefend en welke woorden daarbij tegen hem gezegd zijn, vindt de rechtbank op basis van het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een poging tot afpersing zoals primair ten laste gelegd. De rechtbank zal niet bewezen verklaren dat [benadeelde] ook is geschopt omdat uit de verklaring van [benadeelde] niet blijkt dat daarvan sprake is geweest.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of verdachte bij deze poging afpersing betrokken is geweest en zo ja, wat zijn aandeel is geweest.
Uit de verklaring van [benadeelde] volgt dat er in ieder geval een man en een vrouw in de woning van verdachte aanwezig waren toen hij daar aankwam met ‘ [naam] ’ [10] . [getuige 1] heeft verklaard dat zij in de woning van verdachte was op de bewuste avond en dat zij die avond, in opdracht van verdachte, de sleutels van zijn flat naar beneden heeft gegooid. Verdachte was op dat moment in de flat aanwezig, aldus [getuige 1] [11] . Hoewel verdachte zelf eerst meerdere malen heeft ontkend dat hij die bewuste avond en nacht in de woning aanwezig was, heeft hij ter zitting verklaard dat hij er die avond wel is geweest. Ook heeft hij ter zitting verklaard dat hij die vrijdagavond met twee meisjes in de flat is geweest: eerst met een ander meisje en later met [getuige 1] [12] . De aanwezigheid van verdachte blijkt naar het oordeel van de rechtbank aanvullend uit het getapte telefoongesprek, dat op 26 april 2014, in de middag na het gebeuren heeft plaats gehad tussen verdachte en [getuige 1] . In dit (in een proces-verbaal uitgeschreven) telefoongesprek heeft verdachte gezegd: ‘
weet je hoe blij ik ben dat jullie weg zijn gegaan gister?[getuige 1] antwoordt:
‘ja joh ik ook.’Verdachte:
……ik was effe bezig weet je…’Hierop antwoordt [getuige 1] : ‘..
ik wou niet weggaan zonder jou, ………… ja omdat jij er nog was, ik zei ik wil niet gaan, ik zei ik wil niet gaan pas als hij weet dat ik weg ben, ga ik… [13] .Dit gesprek is, in samenhang met de andere hiervoor genoemde bewijsmiddelen, niet anders te begrijpen dan dat verdachte de bewuste avond/nacht in zijn woning aanwezig was, dat hij bezig was en dat hij daarbij niet gestoord kon worden door [getuige 1] , toen zij hem wilde vertellen dat ze wegging. Het gebruik van het woord “jullie” impliceert eveneens dat verdachte er weet van had dat [getuige 1] samen met een ander is weggegaan uit de woning op het moment dat [benadeelde] in de kamer was, hetgeen overeenkomt met de verklaring van [getuige 1] zelf. Ook deze wetenschap plaatst verdachte in de woning op die bewuste avond/nacht.
Verder blijkt uit de verklaring van [benadeelde] dat hij verdachte na het gebeuren heeft ontmoet en hem heeft herkend als de man die de bewuste avond op hem zat, hem bedreigde en het pistool vasthield. [benadeelde] heeft verdachte herkend op de foto die hij van de politie te zien kreeg [14] . Getuige [getuige 2] heeft verder nog verklaard dat hij verdachte na het gebeuren is tegengekomen en dat hij van verdachte heeft gehoord dat ‘het verdachte was geweest bij [benadeelde] ’ en dat zij waren weggekomen door weg te springen via het raam [15] . Uit onderzoek van de politie blijkt dat een vluchtweg uit de woonkamer via het balkon van de woning mogelijk is en dat er aanwijzingen (voetafdrukken) zijn gevonden dat mensen via het balkon uit de woning zijn vertrokken [16] .
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte, de herkenning door [benadeelde] van verdachte en het in de nacht van 25 op 26 april 2014 aanwezig zijn van verdachte op de plaats delict voldoende wettig bewijs vormen voor het primair tenlastegelegde. Daarbij is de rol van verdachte – zo blijkt uit de aangifte – die van medepleger geweest. Uit de overige opgevoerde stukken heeft de rechtbank ook de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Daarbij betrekt de rechtbank eveneens dat verdachte omtrent zijn aanwezigheid in de woning ten tijde van het delict steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd. Het motief voor deze gewelddadigheden jegens [benadeelde] is, naar de rechtbank begrijpt uit de bedreigingen die zijn geuit, gericht geweest op geld dat [benadeelde] volgens de daders in zijn bezit had.
In aanvulling op de overwegingen van de rechtbank overweegt het hof nog het volgende.
Voor zover de raadsman ter zitting in hoger beroep heeft bedoeld aan te voeren dat het beroep van verdachte op zijn verschoningsrecht in dit geval tot gevolg heeft dat hij geen aannemelijke verklaring hoeft te geven voor de verschillende belastende omstandigheden ‘die om een verklaring schreeuwen’, merkt het hof op dat dit onverlet laat dat uit de bewijsmiddelen - zoals deze hiervoor zijn weergegeven - blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het hof verklaart het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks26 april 2014, althans in of omstreeks de maand april 2014,te Nijmegen,althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging meteen ander ofanderen,althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/ofbedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van gelden/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed,geheel of ten deletoebehorende aan die [benadeelde] ,in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),zich heeft opgehouden in een woning (aan de [adres] ) en/ofaldaar die [benadeelde] heeft opgewacht(zulks terwijl die [benadeelde] – conform te voren gemaakte afspraak – naar die woning was/werd gelokt), waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) – nadat die [benadeelde] was gearriveerd en/ofin die woning was binnengelaten – die [benadeelde] (bij de keel/hals) hebben/heeft vastgepakt en/ofeen kussensloop/zak,althans een dergelijk voorwerp,over zijn hoofd hebben/heeft getrokken en/ofeen kussen op zijn hoofd hebben/heeft geduwd (waardoor die [benadeelde] bijna geen adem kon halen) en/ofde handen/polsen en/ofbenen van die [benadeelde] – met tape/touw – hebben/heeft vastgebonden en/ofdie [benadeelde] hebben/heeftgeschopt,geslagen en/ofgestompt en/ofdie [benadeelde] met een (klauw-)hamer en/ofeen pistool/revolver,althans met enig voorwerp,tegen het hoofd en/of lichaam hebben/heeft geslagen en/ofeen pistool/revolver,althans een dergelijk voorwerp,tegen het gezicht/hoofd van die [benadeelde] hebben/heeft gedrukt/gehouden en/of (daarbij)tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd: "bek houden of ik/we schiet(en) een kogel door je kop heen, bambam" en/of"jij hebt geld, hoeveel, waar ligt het"? en/of"je moet goede antwoorden geven, anders schiet(en)/ma(a)k(en) ik/we jouw knieën kapot" en/of"als je aangifte doet, dan schieten we je kapot",althans dergelijke dreigende woorden hebben/heeft geuit,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte, conform de eis van de officier van justitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden.
De advocaat-generaal heeft, rekening houdende met de ouderdom van de zaak, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en op grond van de persoon van verdachte. Daarbij is het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft in zijn woning samen met anderen getracht aangever geld afhandig te maken en zij hebben daarbij weinig middelen geschuwd. Zo is aangever vastgebonden, is er een kussensloop over zijn hoofd gedaan en is hij fors mishandeld waarbij hij met een klauwhamer geslagen is op het lichaam en geslagen en gestompt is tegen het hoofd. Tevens werd gedreigd met nog ernstiger geweld als aangever niet zou antwoorden op vragen van de verdachten. Een feit als het onderhavige maakt een grove inbreuk op het gevoel van veiligheid en kan daardoor een grote impact hebben op het leven van het slachtoffer. Uit de aangifte van het slachtoffer blijkt dit ook. Voor een feit, dat voor zowel de direct betrokkene als de samenleving schokkend is, kan uitsluitend oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de orde zijn.
Ten nadele van verdachte overweegt het hof voorts dat verdachte, blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 december 2019, zich in het verleden heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten en onherroepelijk tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen werd veroordeeld. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen.
Bij de behandeling van de zaak is ook ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De uitvoering van het schorsingstoezicht door de reclassering is destijds buiten toedoen van verdachte pas laat van de grond gekomen, zo blijkt uit het rapport van Reclassering Nederland van 8 september 2017, dat is opgesteld op overwegend oudere informatie en informatie van verdachte zelf. Verdachte wil zijn criminele verleden achter zich laten, zo gaf hij destijds aan de reclassering aan en in hoger beroep op zitting.
Het hof neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat het tijdsverloop in deze zaak groot is, maar dat dit komt omdat verdachte pas later in beeld is gekomen in deze zaak en omdat dit onderzoek ( [naam onderzoek 1] ) is meegenomen in een groter onderzoek ( [naam onderzoek 2] ) met verschillende verdachten. De ouderdom van de zaak komt naar het oordeel van het hof al voldoende tot uitdrukking in de relatief lage straf die aan verdachte is opgelegd voor dit zeer ernstige feit waarbij grof geweld is gebruikt. Alles overwegende is het hof van oordeel dat de door de rechtbank oplegde straf, te weten een gevangenisstraf van 30 maanden (met aftrek van voorarrest), passend en geboden is. Het hof merkt op dat het ervan uit gaat dat verdachte de ingeslagen goede weg ook na zijn detentie zal vervolgen.
De rechtbank Gelderland heeft bij haar vonnis d.d. 30 januari 2018 het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven [17] . Daardoor bestaat er thans geen titel meer om verdachte opnieuw voorlopig te detineren. Gelet op de veroordeling en strafoplegging in dit arrest is er reden de gevangenneming van verdachte te gelasten.
Redelijke termijn
Ter terechtzitting is door de raadsman aangevoerd dat sprake is van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en dat verlaging van de straf als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op zijn plaats is.
Met betrekking tot het tijdsverloop is het hof uit de stukken van de zaak het navolgende gebleken:
  • het feit is gepleegd op 26 april 2014;
  • eerst op 7 februari 2017 is de verdachte aangehouden en verhoord;
  • op 30 januari 2018 is door de rechtbank vonnis gewezen in deze zaak;
  • op 1 februari 2018 is namens verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;
  • op 25 april 2018 is de zaak ingekomen ter griffie van het hof, en
  • op 28 januari 2020 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden en op 11 februari 2020 wordt het arrest gewezen.
De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM vangt aan op het moment waarop verdachte er redelijkerwijs van uit kon gaan dat hij zou worden vervolgd, zijnde het moment van zijn aanhouding.
Het hof stelt vast dat tussen de datum van het instellen van het hoger beroep en de datum waarop deze omvangrijke zaak, met meerdere verdachten en getuigenverhoren in de zaken tegen die verdachten, door het hof zal worden afgedaan een periode ligt van iets meer dan twee jaar. Deze overschrijding van de redelijke termijn is zo minimaal dat volstaan wordt met de enkele constatering daarvan. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ouderdom van het feit.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.517,25. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.100,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij geconformeerd aan het oordeel van de rechtbank. Gelet hierop zal het hof bij haar beoordeling van de vordering het in eerste aanleg gevoerde verweer – hoewel niet expliciet gehandhaafd – betrekken voor zover het hof anders oordeelt dan de rechtbank ten gunste van de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van na te melden het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 7.555,--, bestaande uit:
  • (schattenderwijs) € 250,-- voor kleding en schoenen, rekening houdend met afschrijving;
  • € 1.305,-- aan kosten behandeling door een psycholoog. Voldoende is aannemelijk geworden door het verhandelde ter terechtzitting dat deze kosten niet zijn vergoed door de ziektekostenverzekeraar van de benadeelde partij. Dat zij in causaal verband staan met het bewezenverklaarde is niet gemotiveerd betwist en overigens ook in het licht van het gepleegde delict voldoende aannemelijk;
  • € 6.000,-- aan smartengeld. Het hof acht in dit verband, reeds gelet op de aard en de ernst van het lichamelijk letsel dat is toegebracht door het bewezenverklaarde, toekenning van een fors bedrag billijk. Daarnaast is naar het oordeel van het hof ook nog sprake van aantasting in de persoon op andere wijze, gelet op de aard en de ernst van de forse normschending door verdachte en zijn mededaders en de (blijkens de overgelegde facturen van de psycholoog en de toelichting ter zitting) ook geestelijke gevolgen daarvan voor de benadeelde. Rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toekenning van genoemd bedrag billijk.
Verdachte is met zijn mededader(s) tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering tot genoemd bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voor het overige – kosten acupunctuur, kosten beveiligingssysteem en contant geld – is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat mede door het daartegen gevoerde verweer deze posten niet zonder nadere onderbouwing zouden kunnen worden toegewezen. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij vordert tevens een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand die zijn gemaakt ter verkrijging van een schadevergoeding in de onderhavige strafprocedure. Deze kosten, die toewijsbaar zijn, zullen op grond van een redelijke wetsuitleg van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering worden vastgesteld met behulp van het liquidatietarief zoals dat geldt voor kantonzaken, voor zowel de eerste aanleg (2 punten) als het hoger beroep (1 punt), waarbij aansluiting zal worden gezocht bij het voor de desbetreffende instantie geldende tarief dat bij het toegewezen bedrag hoort (€ 250,-- per punt in eerste aanleg en, na de wijzigingen van de tarieven per 1 januari 2019, € 300,-- voor het punt in hoger beroep).
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht – eveneens hoofdelijk – opleggen op de hierna te noemen wijze.
De wettelijke rente over de schade aan de kleding en het smartengeld zal worden toegewezen met ingang van de datum van het bewezenverklaarde en de wettelijke rente over de kosten van de psycholoog met ingang van de datum gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin al die schade is ontstaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.555,-- (zevenduizend vijfhonderdvijfenvijftig euro), bestaande uit € 1.555,-- (éénduizend vijfhonderd-vijfenvijftig euro) materiële schade en € 6.000,-- (zesduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 800,--(achthonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 7.555,-- (zevenduizend vijfhonderdvijfenvijftig euro) bestaande uit € 1.555,-- (éénduizend vijfhonderdvijfenvijftig euro) materiële schade en € 6.000,-- (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 72 (tweeënzeventig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere betalingsverplichting in zoverre vervalt en ook verdachte of zijn mededader(s) in zoverre van beide betalingsverplichtingen zijn bevrijd.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 26 april 2014 over een bedrag van € 250,-- ter zake van kleding
- 15 februari 2015 over een bedrag van € 1.305,-- ter zake van kosten psycholoog
en van de immateriële schade op 26 april 2014.

De voorlopige hechtenis

Het hof beveelt de onmiddellijke gevangenneming van verdachte en bepaalt dat de tenuitvoerlegging zal geschieden in een huis van bewaring of in een andere wettige plaats van detentie in Nederland.
Aldus gewezen door
mr. C.M.E. Lagarde, voorzitter,
mr. P.A.H. Lemaire en mr. M. Keppels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 11 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 11 februari 2020.
Tegenwoordig:
mr. C.M.E. Lagarde, voorzitter,
mr. E.C.A.M. Langenhorst, advocaat-generaal,
mr. K. Renes, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer […] [naam onderzoek 2] , gesloten op 16 april 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal bevindingen, p. 23-24
3.Proces-verbaal bevindingen, p. 34
4.Proces-verbaal aangifte [benadeelde] , p. 69-72
5.Proces-verbaal verklaring [getuige 1] , p. 417-418
6.Verklaring [benadeelde] , p. 70-72
7.Proces-verbaal aangifte [benadeelde] , p. 69-72
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 23-24
9.Letselrapportage [benadeelde] , forensisch arts [naam arts] d.d. 28-04-2014, p. 64-65
10.Proces-verbaal aangifte [benadeelde] , p. 69-72
11.Proces-verbaal verklaring [getuige 1] , p. 417-418
12.Verklaring verdachte ter terechtzitting 16 januari 2018
13.Tapgesprek d.d. 26-04-2014, 14.14.50 uur, p. 131
14.Proces-verbaal aangifte, p. 73-77
15.Proces-verbaal verklaring [getuige 2] , p. 79-82
16.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek vluchtwegen, p. 197 en 198 en foto’s p. 200-214
17.Gelet op de veroordeling en strafoplegging door de rechtbank is het bevel tot voorlopige hechtenis mogelijk abusievelijk opgeheven.