ECLI:NL:GHARL:2020:10677

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
200.268.670
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onbetaalde factuur en betwiste levering van goederen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen de besloten vennootschap Buffing Drankengroothandel B.V. over een onbetaalde factuur van € 8.158,61 voor de levering van non-alcoholische dranken. De procedure is gestart na een vonnis van de kantonrechter van 24 juli 2019, waarin de kantonrechter de vordering van Buffing toewijsde. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waarbij [appellante] een bestelling heeft geplaatst via e-mail op 1 en 9 oktober 2018, en de eerste bestelling heeft betaald en ontvangen. Bij de tweede bestelling was [appellante] toegestaan om achteraf te betalen. Buffing heeft de levering op 18 oktober 2018 gedaan, maar [appellante] heeft de factuur onbetaald gelaten en betwist dat de levering heeft plaatsgevonden.

Het hof heeft in hoger beroep de stellingen van Buffing als voldoende onderbouwd beschouwd. Buffing heeft gesteld dat de bestelling is afgeleverd op het afgesproken adres en dat [appellante] deze heeft ontvangen, wat onderbouwd werd door een pakbon met een handtekening. Het hof oordeelt dat [appellante] onvoldoende heeft aangetoond dat de levering niet heeft plaatsgevonden. De grief van [appellante] faalt, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. Tevens wordt [appellante] veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, inclusief griffierecht en salaris advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.268.670
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, sector kanton 7538642)
arrest van 22 december 2020
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. H.E. Brokers-van Dijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Buffing Drankengroothandel B.V.,
gevestigd te Diemen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Buffing,
advocaat: mr. L.F. Jagtenberg.

1.De procedure bij de kantonrechter

1.1.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 24 juli 2019 (hierna: het bestreden vonnis) dat de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht) heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 7 januari 2020,
- de aanvullende producties van [appellante] ,
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 10 maart 2020,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op de door [appellante] overgelegde stukken en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2.
[appellante] heeft per e-mail eerst op 1 oktober 2018 en vervolgens op 9 oktober 2018 een bestelling geplaatst bij Buffing voor de levering van diverse non-alcoholische dranken. [appellante] heeft deze e-mails gestuurd vanuit het adres ‘ [appellante] .nl’ en afgesloten met de gegevens ‘ [appellante] , American Confectionery Import B.V. [a-straat] 14 [B] ’.
3.3.
[appellante] heeft de eerste bestelling betaald en ontvangen. Anders dan bij de eerste bestelling is het [appellante] bij de tweede bestelling toegestaan achteraf te betalen. Bij die tweede bestelling heeft [appellante] gevraagd wanneer de bestelling zal worden geleverd, waarop Buffing op 10 oktober 2018 heeft geantwoord dat levering op 18 oktober 2018 zal zijn.
3.4.
Bij e-mail van 16 oktober 2018 heeft [appellante] opnieuw gevraagd naar de levering:
“(…) Is het mogelijk dat we de pallets morgen zelf halen?(…)”
Hierop heeft Buffing bij e-mail van 17 oktober 2018 als volgt gereageerd:
“(…) Zoals gezegd krijgen we vandaag de pallets binnen, ik kan alleen niet zeggen hoe laat. Als we ze binnen hebben dan meld ik me, en zien we of je ze komt halen, of dat wij ze vandaag brengen.(…)”.
3.5.
[appellante] heeft de op 17 oktober 2018 gedateerde factuur van € 8.158,61, die Buffing voor die bestelling naar [appellante] heeft gestuurd, onbetaald gelaten. Buffing heeft [appellante] diverse malen aangemaand tot betaling, zonder dat dat tot betaling heeft geleid.

4.De beslissing van de kantonrechter

4.1.
Buffing heeft – samengevat – gevorderd [appellante] (en de mede gedaagde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid American Confectionnary Import B.V.) te veroordelen tot betaling van € 8.158,61, vermeerderd met rente en kosten. Buffing stelt dat zij de bestelling op 17 oktober 2018 heeft geleverd aan de [a-straat] 14 in [B] . Ter onderbouwing van dat standpunt heeft Buffing een pakbon overgelegd waarop handgeschreven de naam ‘ [appellante1] ’ staat vermeld.
4.2.
[appellante] heeft betwist dat hij de bestelling heeft ontvangen en dat de handtekening c.q. naam op de pakbon van hem afkomstig is. Hij heeft voorts betwist dat hij op het moment dat zou zijn geleverd nog was gevestigd op het adres [a-straat] 14 in [B] .
4.3.
De kantonrechter heeft overwogen dat American Confectionery Import B.V. beschouwd moet worden als dezelfde vennootschap als American Confectionnary Import B.V. [appellante] was bestuurder van laatstgenoemde vennootschap. Nu American Confectionnary Import B.V. niet meer bestond heeft de kantonrechter het ervoor gehouden dat [appellante] voor zichzelf handelde. Vervolgens heeft de kantonrechter de vordering jegens American Confectionnary Import B.V. niet-ontvankelijk verklaard en de vordering jegens [appellante] toegewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of [appellante] de tweede bestelling heeft ontvangen en dus of Buffing recht heeft op betaling van haar factuur. Nu Buffing zich beroept op de rechtsgevolgen van de door gestelde feiten of rechten, is het aan haar om die feiten of rechten te bewijzen.
5.2.
In dat kader stelt Buffing dat zij de bestelling bij [appellante] heeft afgeleverd en dat [appellante] deze dus heeft ontvangen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst zij naar de e-mail van 16 oktober 2018 waarin [appellante] heeft gevraagd of hij de pallets de volgende dag zou kunnen afhalen. Hierop heeft Buffing op 17 oktober 2018 geantwoord dat zij de pallets nog niet heeft ontvangen, maar dat zij contact opneemt zodra deze binnen zijn. Buffing stelt hierop telefonisch met [appellante] te hebben afgesproken dat zij de bestelling zou afleveren bij het pand waar zij ook de eerste bestelling had afgeleverd. Vervolgens heeft een medewerker van Buffing deze bestelling conform die afspraak geleverd en stond op het afgesproken adres iemand klaar om de bestelling in ontvangst te nemen, aldus Buffing. Als dit niet [appellante] zelf is geweest, dan moet hij volgens Buffing dus iemand anders hebben gevraagd dit voor hem te doen. Ter onderbouwing heeft Buffing een pakbon overgelegd met daarop de door [appellante] bestelde zaken en met als afleveradres dat wat [appellante] heeft opgegeven. Die bon is ook ondertekend voor ontvangst met ‘ [appellante1] ’, de voornaam van [appellante] . [appellante] heeft de dag na de bestelling de factuur gekregen en heeft niet eerder dan in januari 2019 (na vele aanmaningen en het inschakelen van een gemachtigde door Buffing) gereageerd door te zeggen dat hij de bestelling niet heeft ontvangen.
5.3.
Het hof overweegt dat Buffing hiermee voldoende heeft onderbouwd dat zij de bestelling inderdaad bij [appellante] heeft afgeleverd. [appellante] heeft de stellingen van Buffing vervolgens onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4.
Anders dan [appellante] betoogt heeft Buffing uit het e-mailverkeer mogen afleiden dat [appellante] ten tijde van de levering van de tweede bestelling was gevestigd op hetzelfde adres als waar de eerste bestelling is afgeleverd, te weten de [a-straat] 14 in [B] . Zowel in de e-mail van 9 oktober 2018, waarmee [appellante] zijn bestelling heeft geplaatst, als in die van 16 oktober 2018, daags voor de geplande levering, vermeldt hij dit adres. Er bestond dus voor Buffing geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat dit adres onjuist zou zijn.
5.5.
Het hof gaat voorbij aan het betoog van [appellante] dat hij na de e-mail van 17 oktober 2018 niets meer van Buffing heeft gehoord en dat hij er daarom van uitging dat de levering niet meer zou doorgaan. In de eerste plaats staat dit betoog haaks op de eerdere e-mails van [appellante] waarin hij aandringt op tijdige levering. In de tweede plaats had het in het verhaal van [appellante] gepast en op zijn weg gelegen om de bestelling te annuleren, voor zover dat nog mogelijk was, of in ieder geval te vragen naar de status van de bestelling. Dit geldt met name nu [appellante] betoogt dat hij de doorlevering van de bestelling aan zijn eigen klant wel heeft afgezegd, welke stelling hij overigens evenmin heeft onderbouwd. [appellante] heeft echter niets van zich laten horen. Zijn betwisting van de aflevering is daarmee onvoldoende. In het midden kan dan ook blijven of [appellante] zelf zijn naam of handtekening heeft geplaatst op de pakbon die bij de levering is verstrekt.
5.6
De conclusie luidt dat [appellante] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de bestelling is geleverd en dat de factuur moet worden betaald.

6.De slotsom

6.1.
De grief faalt. Het vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellante] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Buffing zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 741,00
- salaris advocaat € 1.518,00 (2 punten x appeltarief I)
6.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 24 juli 2019;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Buffing vastgesteld op € 741,00 voor verschotten en op € 1.518,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, J. Sap en I.W.M. Olthof en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020.