In deze zaak hebben de ouders van een meerderjarige zoon met het syndroom van Down hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter die een machtiging verleende om hun zoon uit huis te plaatsen. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.M.A. Arnoldus, hebben bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de mentor, vertegenwoordigd door mr. T.M. Vollbehr, die de machtiging had aangevraagd. De ouders voerden aan dat de uithuisplaatsing niet in het belang van hun zoon was, terwijl de mentor stelde dat er ernstige zorgen waren over de veiligheid van de zoon in de thuissituatie. Het hof heeft de ouders als belanghebbenden aangemerkt en hen ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de thuissituatie van de zoon onderzocht, waaronder eerdere meldingen van verwaarlozing en de weigering van de ouders om hulpverlening toe te laten. Het hof concludeert dat de kantonrechter in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om de machtiging te verlenen, gezien de kwetsbaarheid van de zoon en de zorgen over zijn veiligheid. Het verzoek van de ouders in hoger beroep wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.