ECLI:NL:GHARL:2020:10628

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
21-001911-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging doodslag en overtreding APV Almere met tbs-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en het in bezit hebben van een mes in de openbare ruimte. Het hof legt een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van voorarrest, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 maart 2019, waarbij de verdachte een slachtoffer met een mes heeft gestoken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis, wat heeft geleid tot de beslissing om tbs op te leggen. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, waaronder seksueel binnendringen en onttrekking aan het gezag van een minderjarige. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij van de poging doodslag is vergoed, terwijl de vordering van de andere benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen messen bevolen en de teruggave van andere voorwerpen gelast.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001911-20
Uitspraak d.d.: 21 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 mei 2020 met parketnummer 16-055153-19 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
thans verblijvende in Den Haag PPC te 's-Gravenhage.
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, het onder 2 primair, het onder 3 en het onder 4 tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft ter zake van het onder 1 primair, het onder 2 primair en het onder 3 tenlastegelegde een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest en oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gevorderd. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de gehele toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel gevorderd. Ook dienen de aangetroffen messen en de vibrator verbeurd te worden verklaard, en dient de aangetroffen SD-kaart teruggegeven te worden aan verdachte. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.N. de Bruijn, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld voor het onder 1 primair, onder 2 primair en onder 4 tenlastegelegde. Verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. Ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde is
is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft aan verdachte voorts de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd en daarvan de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen. De inbeslaggenomen messen en de vibrator heeft de rechtbank verbeurd verklaard en de rechtbank heeft de teruggave van de inbeslaggenomen SD-kaart gelast. Ter zake het onder 4 tenlastegelegde heeft de rechtbank verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] geheel toegewezen tot een bedrag van € 3.566,27 met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] toegewezen tot een bedrag van € 2.573,08 met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft verdachte ook veroordeeld in de kosten die [benadeelde partij2] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de uitspraak nog zal maken. Deze kosten zijn door de rechtbank begroot op € 36,62.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 maart 2019 te [plaats1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde partij1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de (rechter)borst, althans het (boven)lichaam van die [benadeelde partij1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 5 maart 2019 te [plaats1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de (rechter)borst, althans het (boven)lichaam van die [benadeelde partij1] heeft gestoken en/of gesneden en/of - met dat mes, althans dat dergelijke (scherp) steekvoorwerp diverse stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de keel en/of andere delen van het lichaam van die [benadeelde partij1] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 maart 2019 te [plaats1] , met [benadeelde partij2] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij2] , te weten - het spreiden en/of gespreid houden van de benen van die [benadeelde partij2] en/of - het brengen/duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) en/of een vibrator in de vagina van die [benadeelde partij2] ;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 5 maart 2019 te [plaats1] , met [benadeelde partij2] , geboren [geboortedatum] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij2] , te weten - het spreiden en/of gespreid houden van de benen van die [benadeelde partij2] en/of - het brengen/duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) en/of vibrator in de vagina van die [benadeelde partij2] ;
2.
hij op of omstreeks 5 maart 2019 te [plaats1] , met [benadeelde partij2] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [benadeelde partij2] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten - het spreiden en/of gespreid houden van de benen van die [benadeelde partij2] en/of - het brengen/duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) en/of vibrator in de vagina van die [benadeelde partij2] ;
3.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 maart 2019 tot en met 5 maart 2019 te [plaats2] en/of [plaats1] , (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [benadeelde partij2] , geboren [geboortedatum] 2005, heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag (te weten [naam1] ) of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende (te weten jeugdinstelling [naam2] ), door (in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of toestemming van die [naam1] en/of [naam2] ) - een treinkaartje voor die [benadeelde partij2] te kopen en/of (vervolgens) met haar met de trein naar [plaats1] te reizen en/of - die [benadeelde partij2] onderdak te verschaffen door haar in zijn woning te laten slapen en/of - die [benadeelde partij2] te voorzien van eten en/of drinken, (en aldus voornoemde minderjarige (telkens) buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [naam1] en/of [naam2] heeft gebracht en/of gehouden);
4.
hij op of omstreeks 23 februari 2019 te [plaats1] , in de gemeente [plaats1] , op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [adres] , zijnde een weg gelegen binnen een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, een mes, in elk geval een voorwerp, dat als steekwapen kon worden gebruikt, bij zich heeft gehad;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair
Verdachte heeft in alle stadia van het onderzoek ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het aan hem onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, gelet op de ontkennende houding van verdachte, de verklaring van aangeefster [benadeelde partij2] (hierna: aangeefster), de rapportage van de begeleider van aangeefster, de uitgekeken camerabeelden, het forensisch medisch onderzoek en de deskundigenrapportage van het forensisch DNA-onderzoek.
De advocaat-generaal heeft aangegeven dat hij het onder 2 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen acht.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair aan hem tenlastegelegde delict heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof grondt deze beslissing op het volgende.
Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat er camerabeelden in beslag zijn genomen. Er zijn onder andere camerabeelden van 5 maart 2019 van 00:00 uur tot en met 09:29 uur aangetroffen. Op de opnames is geluid hoorbaar. Verbalisant [verbalisant] heeft deze opnames uitgeluisterd en hoort een man en een vrouw spreken. Aangeefster is tijdens haar verhoor geconfronteerd met de opnames. Uit hetgeen zij daarop heeft verklaard maakt [verbalisant] (hierna: verbalisant) op dat de genoemde man en vrouw in zijn proces-verbaal verdachte en aangeefster zijn. Daarnaast heeft verbalisant opgemerkt dat de camera in de woonkamer staat.
Om 05:47:52 uur hoort verbalisant een vrouw zeggen ‘Ga van mij af. Ga van mij af.’ Om 05:48:15 uur hoort verbalisant de vrouw zeggen: ‘Alsjeblieft, ga van mij af.’ Verbalisant hoort dat de vrouw haar stem verheft. Hij hoort de man om 05:50:45 uur zeggen: ‘Gedraag je naar je leeftijd en doe even normaal, doe even normaal.’ De man is om 06:16:30 uur en ver weg onverstaanbaar te horen. Om 06:26 uur zijn de man en de vrouw weer te horen.
De moeder van aangeefster heeft verklaard dat zij op 5 maart 2019 om 06:06 uur werd gebeld door haar dochter. Zij hoorde geritsel als zijnde iemand die de telefoon afpakte en toen had zij een man aan de lijn.
Het hof leidt uit het bovenstaande af dat aangeefster kennelijk omstreeks 05:47 uur naar buiten wilde gaan om haar moeder te bellen, hetgeen zij omstreeks 06:06 uur heeft gedaan. Verdachte heeft de telefoon van haar afgepakt en ook de moeder gesproken. In ieder geval om 06:26 uur waren zij beiden weer in de woning.
Aangeefster heeft verklaard dat toen verdachte en zij uiteindelijk weer in huis waren, zij twee pilletjes van hem kreeg om te slapen. Zij had verdachte verteld dat zij normaal gesproken antidepressiva slikt om in slaap te komen. Op het moment dat ze de pillen kreeg droeg zij een spijkerbroek, t-shirt, sokken, bh en onderbroek. Nadat aangeefster de pilletjes had ingenomen met wat wijn weet zij niet meer wat er is gebeurd. Zij werd wakker op het bed in de slaapkamer van verdachte zonder kleding aan. Ze dacht ‘what the fuck?’ en toen kwam verdachte ineens de slaapkamer in gerend. Hij zei dat ze zich moest aankleden omdat de politie eraan zou komen. Hij had iemand gestoken. Aangeefster heeft verklaard dat zij, nadat ze wakker was geworden, zag dat zij blauwe plekken aan de binnenzijde van haar bovenbenen had en dat zij pijn in haar vagina voelde.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisant om 06:27:37 uur, 07:01:35 uur 07:17:56 uur en 07:44:34 uur de man en de vrouw hoort praten. Uit de aangifte van aangever [benadeelde partij1] blijkt dat hij op dinsdag 5 maart 2019 omstreeks 07:50 uur is gestoken met een mes. Verdachte heeft bekend dit te hebben gedaan.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de vermeende seksuele handelingen die verdachte met aangeefster zou hebben moeten gepleegd, gelet op de geluidsopnames van de camerabeelden en de verklaring van [benadeelde partij1] , binnen een zeer kort tijdsbestek hebben moeten plaatsvinden. Uit de camerabeelden kan immers worden opgemaakt dat aangeefster nog wakker was omstreeks 07:44 uur. Aangeefster werd naar eigen zeggen naakt wakker in het bed van verdachte toen hij de kamer binnen kwam rennen en zei dat ze zich moest aankleden omdat de politie zou komen. Hij had toen al iemand neergestoken. Het steekincident vond omstreeks 07:50 uur plaats. Tussen 07:44:34 uur en 07:50 uur zou aangeefster dus naar de slaapkamer moeten zijn gegaan, in slaap zijn gevallen, zou verdachte haar hebben uitgekleed en seksuele handelingen met haar hebben verricht terwijl zij sliep en zou hij naar buiten zijn gegaan, iemand hebben neergestoken en weer het huis in zijn gegaan. Dat acht het hof, gelet op het zeer korte tijdsbestek van ongeveer zes minuten, niet aannemelijk. Dat eerder die nacht met enig geweld seksuele handelingen met aangeefster zijn gepleegd acht het hof evenmin aannemelijk nu de opnames hiervoor geen ondersteuning bieden.
Het hof is van oordeel dat uit de inhoud van het strafdossier aanwijzingen bestaan dat er, op enig moment gedurende de tijd dat aangeefster bij verdachte verbleef, mogelijk handelingen met een seksuele strekking zijn verricht bij aangeefster. De geluidsopnames steunen echter terug redenerend vanaf het moment waarop verdachte [benadeelde partij1] met een mes steekt niet de verklaring van aangeefster. Ook overigens bevat het dossier onvoldoende feiten om tot de conclusie te kunnen komen dat verdachte hetgeen in de tenlastelegging onder 2 is opgenomen door hem is gepleegd.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 3
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte [benadeelde partij2] opzettelijk aan het opzicht van de jeugdinstelling of het gezag van haar moeder heeft onttrokken.
De advocaat-generaal heeft aangegeven dat hij het onder 3 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen acht. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank bij de beoordeling van dit feit niet het juiste criterium heeft toegepast. De rechtbank heeft namelijk
verdachte vrijgesproken van feit 3 omdat hij geen beslissende invloed zou hebben gehad op de scheiding tussen [benadeelde partij2] en haar moeder. Het criterium is echter of verdachte in zodanige mate heeft bijgedragen aan de scheiding tussen aangeefster en haar moeder, dat hij aangeefster aan het gezag onttrokken heeft gehouden. Of die bijdrage ‘beslissend’ was is niet relevant, de bijdrage moet van voldoende gewicht zijn geweest.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem onder 3 tenlastegelegde delict heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof grondt deze beslissing op het volgende.
Vaststaat dat aangeefster ten tijde van het tenlastegelegde feit 14 jaar oud was. Zij verbleef in een opvanglocatie voor jongeren met problemen van [naam2] en was op 19 februari 2019 weggelopen. Zij heeft zo’n twee weken op diverse adressen bij vrienden en vriendinnen doorgebracht in heel Nederland. Verdachte en aangeefster hebben elkaar op zaterdagavond 2 maart 2019 op het [plaats3] van [plaats2] ontmoet. In de nacht van 2 op 3 maart heeft verdachte voor aangeefster een retourticket [plaats2] – [plaats1] gekocht. Aangeefster zou zondag 3 maart 2019 weer naar huis gaan maar vertrok uiteindelijk in de ochtend van 5 maart 2019 nadat verdachte zich schuldig had gemaakt aan een steekincident. Aangeefster heeft verklaard dat zij aan verdachte had verteld dat zij 14 was. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat aangeefster minderjarig was.
Van onttrekken aan het gezag kan sprake zijn indien de verdachte in zodanige mate heeft bijgedragen aan de scheiding tussen de minderjarige en haar moeder, waardoor deze buiten het gezag van haar moeder kwam te verkeren, dat kan worden gezegd dat de verdachte die minderjarige aan het wettig gezag heeft onttrokken in de zin van artikel 279, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (zie HR 24 november 2020, ECLI:NL:HR:202:1876)
Het is duidelijk dat verdachte aan aangeefster onderdak heeft geboden. Aangeefster was echter ongeveer twee weken daarvoor al weggelopen uit de opvanglocatie waar haar moeder haar had ondergebracht. Verdachte heeft haar meegenomen naar zijn huis en daartoe een treinkaartje gekocht. Dit was een retourticket, dat zij diezelfde zondag 3 maart 2019 nog zou gaan gebruiken, zo was oorspronkelijk de bedoeling. Ook heeft verdachte aangeefster voorzien van een telefoon waarmee ze meermalen vrienden en ook haar moeder heeft gebeld. Hij heeft zelfs op enig moment de telefoon van haar afgepakt toen hij meende dat ze leugens aan haar moeder vertelde en het gesprek met moeder overgenomen. Gelet op deze feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - heeft verdachte door aldus te handelen niet in zodanige mate bijgedragen aan de scheiding tussen de aangeefster en haar moeder, waardoor deze buiten het gezag van haar moeder kwam te verkeren, dat kan worden gezegd dat de verdachte aangeefster aan het wettig gezag heeft onttrokken.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op 5 maart 2019 te [plaats1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal, met een mes, in de (rechter)borst, althans het (boven)lichaam van die [benadeelde partij1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 23 februari 2019 te [plaats1] , in de gemeente [gemeente] , op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [adres] , zijnde een weg gelegen binnen een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, een mes, in elk geval een voorwerp, dat als steekwapen kon worden gebruikt, bij zich heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van art. 2:70 lid 1 Algemene Plaatselijke Verordening Almere 2011.
Strafbaarheid van de verdachte
Over de persoon van verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
  • Een pro Justitia psychiatrisch rapport van 7 mei 2019, opgemaakt door A.M.M. van der Reijken, psychiater;
  • Een pro Justitia psychologisch rapport van 10 mei 2019, opgemaakt door E.M. van Engers, GZ-psycholoog BIG en C.J.H. Koppert, GZ-psycholoog/supervisant;
  • Een pro Justitia rapport van 21 februari 2020 (Pieter Baan Centrum) opgemaakt door I. van Outheusden, psychiater en M.D. Beijer-Holtman, GZ-psycholoog.
Uit de hiervoor genoemde pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) volgt dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis, in zijn geval een ernstige, onveranderbare stoornis. Daarnaast is bij hem een bipolaire stoornis in het stadium van een ernstige manie met psychotische kenmerken vastgesteld. Zowel (ruim) voor de tenlastegelegde feiten, tijdens de tenlastegelegde feiten als vlak daarna tijdens detentie was verdachte zeer verward, angstig en chaotisch. Zijn handelen werd tenminste in grote mate bepaald door zijn ernstig psychiatrische toestandsbeeld. Daarbij komt, dat ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een problematisch cannabis- en alcoholgebruik in een niet nader gespecificeerde ernst.
De deskundigen hebben geadviseerd om de tenlastegelegde feiten 1 en 3, indien bewezen, in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Gezien het ontbreken van informatie van verdachte rondom het tenlastegelegde en het vermoedelijk later invullen van zijn gedachtes, kan een volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet worden vastgesteld, maar ook niet worden uitgesloten. De tenlastegelegde feiten 2 en 4 konden niet met verdachte besproken worden waardoor de deskundigen hieromtrent geen advies hebben kunnen geven.
Het hof neemt de conclusie van de deskundigen op de in het rapport genoemde gronden over. Het hof komt tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 4 en concludeert dat het onder 1 bewezen verklaarde in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is wel strafbaar aangezien geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een persoon die op die bewuste dag aan het werk was als glazenwasser bij het appartementencomplex waar verdachte woonde. Verdachte heeft deze man onverhoeds aangevallen en met een mes in het bovenlichaam gestoken, waardoor het slachtoffer het leven had kunnen verliezen. Dat het slachtoffer niet dodelijk gewond is geraakt, is niet aan verdachte te danken. De aanval van verdachte is voor het slachtoffer een angstige ervaring geweest. Slachtoffers van dit soort feiten kunnen nog lange tijd nadelige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Dat het handelen van verdachte daadwerkelijk grote impact heeft (gehad) op het slachtoffer, blijkt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring die zich in het dossier bevindt. Het slachtoffer geeft in zijn toelichting op zijn vordering in eerste aanleg aan dat hij verzwakt is geraakt als gevolg van het fysieke letsel en dat hij zich hierdoor oud en beperkt voelt. Hij heeft het gevoel dat hij een totaal ander leven leidt dan voorheen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, dient naar het oordeel van het hof een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd te worden. Het hof is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht een passende en geboden bestraffing is, mede in aanmerking genomen de maatregel die aan verdachte zal worden opgelegd, zoals hierna aan de orde zal komen.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2:70 lid 1 van de APV Almere door op de voor het openbaar verkeer openstaande weg een mes bij zich te hebben. Het bezit van een dergelijk wapen in de openbare ruimte is gevaarzettend en versterkt in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Gelet op de gevangenisstraf en de maatregel die verdachte worden opgelegd voor de poging doodslag acht het hof oplegging van een straf of maatregel voor de overtreding van de APV niet opportuun. Het hof zal daarom voor wat betreft dit feit toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Oplegging van maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd om aan verdachte een terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege op te leggen. Ter terechtzitting van het hof heeft hij aangevoerd dat in tegenstelling tot de conclusie in het PBC-rapport, een tbs met voorwaarden niet geïndiceerd is. Daartoe is namelijk in het PBC-rapport geconcludeerd omdat verdachte de indruk maakt gevoelig te zijn voor autoriteiten en het onttrekkingsgevaar niet hoog lijkt. Volgens de advocaat-generaal is dat echter juist niet het geval. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gewezen op het maatregelenrapport van de reclassering. Dit rapport is volgens hem weliswaar positief, maar er wordt ook in opgemerkt dat er problemen verwacht worden. Daarbij wordt onder meer gewezen op het stroeve verloop van de detentieperiode.
Door de verdediging is primair verzocht om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan de voorwaarden te verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd. Subsidiair heeft de verdediging verzocht een tbs met voorwaarden op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Een verdachte bij wie tijdens het begaan van een feit een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Zoals hiervoor reeds overwogen, is door deskundigen vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis bestond. Het hof neemt deze conclusie over. Voorts betreft het bewezen verklaarde feit een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De deskundigen Van Outheusden en Beijer-Holtman hebben zich ook uitgelaten omtrent de kans op recidive en hebben aanbevelingen gedaan om dit recidivegevaar te beperken. Zo is in het PBC-rapport opgenomen, zakelijk weergegeven:
Er is een risicio-inschatting gedaan met gestructureerde risicotaxatie-instrumenten HCR-20-VC en SAPROF). Voor wat betreft de historische items van de HCR-20-V3 scoort betrokkene laag op eerder geweld en antisociaal gedrag. Ook op persoonlijkheidsstoornissen en traumatische ervaringen scoort hij laag. Hij scoort echter zeer hoog op instabiele relaties, arbeidsverleden en op ernstige psychische stoornissen. Daarnaast is er sprake van middelengebruik. Zonder dat de ernst van het gebruik in onderhavig onderzoek vastgesteld kon worden, is dit als risicofactor in elk geval aanwezig en wordt dit als matig gescoord. Kijken we naar de klinische items, dan scoort betrokkene hoog op de meest afzonderlijke items, zoals de aanwezigheid van een psychische stoornis, een gebrek aan inzicht in de psychische stoornis(sen) en recente problemen met instabiliteit. Ditzelfde geldt ook voor toekomstige items, vanwege zijn gebrekkige planningsvermogen en ontoereikende copingvaardigheden. Bovenstaande gestructureerde risicotaxatie wordt ondersteund door een klinische analyse. Het recidiverisico wordt vooral bepaald door de multipele, complexe ernstige pathologie die bij betrokkene is vastgesteld. Deze pathologie is voor een deel onveranderbaar en voor een deel betekent deze dat er sprake is van een levenslange kwetsbaarheid. Indien betrokkene goed is ingesteld op medicatie en er sprake is van een stabiel toestandsbeeld bij evenwichtige omstandigheden en met de juiste begeleiding, dan is de kans op proactieve agressie klein. Aangezien het ziektebesef bij betrokkene echter zeer beperkt is en het hem ontbreekt aan enig inzicht in het complexe samenstel van de stoornissen die hem parten spelen, ligt een nieuwe ontregeling direct op de loer wanneer betrokkene vrij zou komen en zijn leven zou hervatten zoals hij dit voor zich ziet. Ook zonder de destabiliserende invloed van ‘verkeerde medicatie’ is die kans groot. Er zijn ook maar beperkt beschermende factoren geïdentificeerd, zoals ook blijkt uit de SAPROF: er is een redelijke (maar disharmonische) intelligentie, de band in de kindertijd was hecht. Betrokkene lijkt autoriteitsgevoelig en de financiën zijn op orde vanwege een bewindvoering. Ten slotte is de huisvesting geregeld. Deze factoren zijn echter eerder onvoldoende gebleken om te zorgen voor stabiele levensomstandigheden. Zoals gezegd beïnvloeden de geschetste stoornissen en factoren elkaar op een zeer complexe manier.
Ook heeft het hof gelet op de inhoud van het rapport van de GGZ Reclassering Fivoor d.d. 1 mei 2020. Hierin staat onder meer dat sprake is van een gemiddeld tot hoog risico op recidive.
Het hof heeft hiervoor reeds vastgesteld dat het bewezen verklaarde feit behoort tot de misdrijven waarvan op grond van artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1e, Sr een tbs kan worden opgelegd. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist ook het opleggen van de maatregel van TBS, gelet op het grote recidivegevaar dat bestaat als verdachte niet begeleid en behandeld gaat worden.
De deskundigen van het PBC hebben de volgende aanbevelingen gedaan voor interventies die het recidivegevaar kunnen beperken:
Betrokkene heeft een intensieve behandeling nodig, te beginnen intramuraal, in een prikkelarme, gestructureerde en veilige omgeving. Hij zal moeten worden ingesteld op antipsychotische en/of stemmingsstabiliserende medicatie. Betrokkene heeft binnen de huidige strafzaak medicatie geaccepteerd; ook heeft hij in het verleden ongeveer vier jaar lang medicatie gebruikt, waaruit kan worden opgemaakt dat betrokkene geen fundamentele bezwaren heeft tegen het gebruik van medicatie op zich. Vanwege het gebrekkige besef en ontbrekende ziekte-inzicht, in combinatie met de geschetste zelfoverschatting, is de verwachting dat betrokkene moeite zal hebben met het accepteren van zijn beperkingen die zowel zijn autisme als zijn bipolaire stoornis met zich meebrengen, maar rapporteurs hebben de indruk gekregen dat hij daar wel in kan groeien. Betrokkene heeft laten zien dat hij met tegenslagen om kan gaan, getuige hoe hij ook het advies van het PBC heeft opgepakt.
Er zal langdurige ondersteuning en bewerking van de irreële cognities ten aanzien van zijn capaciteiten nodig zijn naast rouwverwerking vanwege het verdwenen perspectief van een succesvolle ondernemer. Er zal psycho-educatie moeten worden ingezet om het ziektebesef en -inzicht te vergroten. Bij dit alles zal rekening moeten worden gehouden met een trage leercurve door het autisme en het zwak ontwikkelde werkgeheugen. De behandeling zal dan ook geruime tijd in beslag nemen. Wanneer het betrokkene lukt om zijn doelen bij te stellen en zich neer te leggen bij zijn handicaps, dan is de prognose niet ongunstig. Betrokkene is zijn hele leven overschat, overvraagd en bovendien onderbehandeld.
Uit het PBC-rapport blijkt tevens dat een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden te weinig kader biedt, verdachte zou dan de mogelijkheid hebben om het strafrestant uit te zitten en daarvoor is het recidivegevaar in gunstige omstandigheden naar de mening van onderzoekers te hoog. Het hof is met de deskundigen van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf te weinig kader biedt om het recidiverisico voldoende te beperken. Indien verdachte er voor zou kiezen niet mee te werken aan behandeling en begeleiding en zijn voorwaardelijk opgelegde strafdeel zou uitzitten, zou hij na ommekomst van zijn straf onbehandeld in de maatschappij terugkeren. Dit acht het hof onverantwoord.
De vraag waar het hof zich vervolgens voor gesteld ziet, is of de behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden, dan wel in het kader van een tbs met verpleging van overheidswege dient te geschieden.
Het hof overweegt als volgt.
De deskundigen van het PBC adviseren de behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden op te leggen. Verdachte maakt de indruk gevoelig te zijn voor autoriteiten en het onttrekkingsgevaar lijkt niet hoog. Een tbs met dwangverpleging is naar de mening van de rapporteurs dan ook niet nodig. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof onvoldoende aanleiding om aan dit advies te twijfelen, temeer omdat de deskundigen ondanks de door de advocaat-generaal aangehaalde ‘incidenten’ met verdachte niet tot de conclusie zijn gekomen dat een tbs met voorwaarden niet afdoende is, ondanks dat zij zelf over deze incidenten hebben gerapporteerd.
Het hof overweegt tevens dat GGZ Reclassering Fivoor in haar reclasseringsadvies positief heeft geadviseerd ten aanzien van een tbs met voorwaarden. In het advies is opgemerkt dat de reclassering zich niet geheel aan het idee kan onttrekken dat zich onoverkoombare situaties kunnen gaan voordoen in de uitvoering van de tbs met voorwaarden. Het is echter de verwachting dat gedurende de klinische behandeling de neiging tot regiehouden en inzien van zorgnoodzaak zich ten positieve zullen ontwikkelen wanneer het medicamenteuze beleid is geoptimaliseerd. Tezamen met het feit dat het PBC na uitvoerig onderzoek de tbs met voorwaarden adviseert, maakt dat de reclassering zich daarbij aansluit.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij het afgelopen jaar bij PPC-Haaglanden tijdens de detentieperiode behandeling met antipsychotica heeft ondergaan. Hij is ingesteld op medicatie (Abilify) en reageert daar goed op. Dit wordt ondersteund door een e-mail in het dossier van de behandelend psychiater H. Vermeulen d.d. 4 december 2020, gericht aan de moeder van verdachte. De psychiater merkt in deze e-mail op dat verdachte goed functioneert, prettig is in de omgang en zonder meer stabiel overkomt. Het hof overweegt dat aldus een positieve lijn lijkt te zijn ingezet met betrekking tot het medicamenteuze beleid. Gelet op het bovengenoemde advies van de reclassering acht het hof dit een indicatie voor een positief verloop van de tbs met voorwaarden.
Het hof is in lijn met voornoemde adviezen van de deskundigen van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte zal worden behandeld en begeleid, in eerste instantie in een klinische setting in een instelling waar voldoende kennis aanwezig is omtrent de problematiek van verdachte. Daarnaast acht het hof het van belang dat het kader en de duur van de maatregel ruimte laten voor uitzicht op een toekomst en resocialisatie. Al met al acht het hof een behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden in het geval van verdachte meer aangewezen dan een tbs met verpleging van overheidswege. Het hof overweegt daarbij dat verdachte zich ter terechtzitting van het hof nadrukkelijk bereid heeft verklaard de voorwaarden te zullen naleven.
Het hof zal – gelet op al het voorgaande – de maatregel van terbeschikkingstelling aan verdachte opleggen, met daaraan verbonden de het gedrag betreffende voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in voornoemd rapport d.d. 1 mei 2020 en zoals beschreven in het dictum, met uitzondering van het contactverbod met [benadeelde partij2] nu het hof niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten komt waarop dat contactverbod is gebaseerd.
Om te verzekeren dat de behandeling van verdachte geen vertraging oploopt, zal het hof bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Het hof stelt vast dat de terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit heeft als gevolg dat de tbs na een eventuele omzetting in een tbs met verpleging van overheidswege de duur van vier jaren kan overschrijden, ongeacht de voorafgaande duur van de tbs met voorwaarden.
Verzoek tot schorsing
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdediging het hof primair verzocht de voorlopige hechtenis per 15 december 2020 te schorsen, en subsidiair per 22 december 2020. Dit verzoek is ingegeven door de omstandigheid dat er een plek voor verdachte in FPK de Rooyse Wissel beschikbaar is. Belangrijk is dat verdachte zo snel mogelijk start met behandeling, aldus de verdediging.
Zoals reeds overwogen veroordeelt het hof verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte zit reeds vanaf 5 maart 2019 in voorlopige hechtenis, hetgeen betekent dat verdachte op moment van het uitspreken van het arrest de gevangenisstraf reeds heeft uitgezeten. Het hof zal daarom het bevel tot voorlopige hechtenis per datum arrest opheffen. Het verzoek tot schorsing behoeft daarom geen nadere bespreking. Ook overigens beoogt het hof met het bevelen van de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel van tbs met voorwaarden dat verdachte
aansluitendaan zijn invrijheidsstelling
direct wordt opgenomen in een forensische klinische instelling. Het komt het hof passend voor dat verdachte in de Rooyse Wissel zal worden opgenomen, aangezien het dossier een brief afkomstig van FPK de Rooyse Wissel d.d. 1 december 2020 bevat waarin wordt bevestigd dat verdachte daar kan worden opgenomen.
Beslag
Het onder 1 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de in inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 1 STK mes (goednummer 2372488). Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het hof zal het voorwerp daarom onttrekken aan het verkeer.
Bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit is een voorwerp aangetroffen en inbeslaggenomen, te weten: 1 STK mes (goednummer 2373490). Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het hof zal het voorwerp daarom onttrekken aan het verkeer.
Het hof gelast daarnaast teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 1 STK SD-kaart (goednummer 2371579) en 1 STK vibrator (goednummer 2372500).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.566,27 en ziet op € 816,27 aan materiële schade en € 2.750,- aan immateriële schade, met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Gelet op de opgelegde maatregel tbs met voorwaarden zal het hof de gijzeling maximeren op één dag.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.573,08. Daarnaast heeft zij een vergoeding van de proceskosten gevorderd, te weten voor een bedrag van € 36,62. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.573,07. Daarnaast heeft de rechtbank verdachte veroordeeld tot het betalen van de proceskosten en deze begroot op € 36,32. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering, met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde seksueel binnendringen bij [benadeelde partij2] terwijl zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, als ook ter zake van het onder 2 subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde en het onder 3 tenlastegelegde onttrekken van een minderjarige aan het gezag wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9a, 36b, 36c, 36d, 36f, 37a, 38, 38a, 38v, 45, 62 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2:70 van de Algemene Plaatselijke Verordening Almere 2011.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 primair tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden, 21 december 2020.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, onder de volgende voorwaarden:
- veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
- veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- veroordeelde laat zich opnemen en zal verblijven in een nader te bepalen forensische klinische instelling, zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing;
 de opname start
direct aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de reclassering en het behandelteam dat nodig vinden;
 veroordeelde houdt zich aan de daar geldende huisregels, afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
 als de reclassering en het behandelteam een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vinden, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing
- veroordeelde werkt, in het geval van een door de reclassering en de behandelaren geïndiceerde crisissituatie, mee aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van een FPA/FPK of een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal veertien weken per kalenderjaar;
- aansluitend aan zijn klinische opname zal veroordeelde verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijk opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering en zorginstelling dat nodig vinden. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- aansluitend aan zijn klinische behandeling laat veroordeelde zich behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- veroordeelde verstrekt de reclassering een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- veroordeelde zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
- veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
- veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder voorafgaande toestemming van de reclassering;
- veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
- veroordeelde verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
- veroordeelde zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en heeft staat toe dat deze op 'gepaste en discrete wijze' door de reclassering worden gescreend;
- veroordeelde gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek;
- veroordeelde zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en houdt zich aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden;
- veroordeelde geeft inzage in zijn financiën en werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen. Desgewenst werkt hij mee aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of beschermingsbewind;
- veroordeelde zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven;
Geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK mes (goednummer 2372488) .
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK mes (goednummer 2373490).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK SD-kaart (goednummer 2371579)
1. STK vibrator (goednummer 2372500)
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.566,27 (drieduizend vijfhonderdzesenzestig euro en zevenentwintig cent) bestaande uit € 816,27 (achthonderdzestien euro en zevenentwintig cent) materiële schade en € 2.750,00 (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.566,27 (drieduizend vijfhonderdzesenzestig euro en zevenentwintig cent) bestaande uit € 816,27 (achthonderdzestien euro en zevenentwintig cent) materiële schade en
€ 2.750,00 (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 5 maart 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 21 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.