ECLI:NL:GHARL:2020:10626

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
21-006702-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De feiten dateren van 1 juli 2018, toen de verdachte de aangever mishandelde, wat resulteerde in een forse hoofdwond die gehecht moest worden. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op € 3.224,96, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft overwogen dat het letsel van de aangever als zwaar lichamelijk letsel moet worden gekwalificeerd, en dat de verdachte strafbaar is voor zijn handelen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006702-18
Uitspraak d.d.: 18 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 28 november 2018 met parketnummer 18-148211-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot € 4.308,52, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De door de benadeelde partij gemaakte proceskosten ad € 82,16 dient verdachte eveneens te betalen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot € 3.308,72, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juli 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door deze
- bij het lichaam vast te pakken en/of (hard) tegen het lichaam te duwen en/of (vervolgens)
- op de grond te gooien, althans te brengen en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal hard in het gezicht en/of tegen het hoofd te stompen en/of te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal hard op de rug, althans het lichaam te stompen en/of te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (forse) hoofdwond met blijvende littekenvorming ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen omtrent het bewijs

Door de raadsman is ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte partieel van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever opzettelijk op de grond heeft gegooid of opzettelijk naar de grond heeft gebracht, zodat niet kan worden vastgesteld dat het door aangever opgelopen letsel het gevolg is van de bewezenverklaarde feitelijke handelingen.
Het hof volgt de raadsman hierin niet. Anders dan de verdachte heeft willen doen voorkomen, blijkt uit het dossier niet dat verdachte en aangever elk een min of meer gelijkwaardig aandeel in het gevecht hebben gehad, of de aanloop daar naartoe. Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat aangever door (daarop) gerichte, agressieve gedragingen van verdachte op de grond terecht is gekomen, waarbij hij – aangever - met zijn hoofd een bankje heeft geraakt en hij het ten laste gelegde letsel heeft opgelopen.
Naast de verklaring van aangever dat verdachte hem naar de grond heeft getrokken, baseert het hof dat oordeel onder meer op de verklaring van getuige [getuige] . Dit betreft een onafhankelijke getuige, die niet gelieerd is aan de vriendengroep van aangever of die van verdachte. [getuige] bevestigt de verklaring van aangever dat aangever door het trekken van verdachte op de grond terecht is gekomen. Hij verklaart:
“Ik zag dat jongen die later onder het bloed zat en de jongen in het zwarte shirt tegen over elkaar stonden en dat er wat geduwd en geschreeuwd werd. Ik zag dat de jongen in het zwarte shirt de andere jongen met beide handen aan het hoofd pakte en naar zich toe trok. Hierdoor vielen ze beide op de grond waarbij de ene jongen met zijn hoofd tegen het bankje voor [naam1] kwam. Hier op de grond begon het vechten pas. Ik zag dat de jongen met het zwarte shirt enkele rake klappen uitdeelde.”
Getuige [getuige] heeft een deel van het gebeuren gefilmd en heeft deze beelden na afloop aan de politie getoond. Uit een beschrijving van de beelden blijkt dat verdachte aangever (terwijl zij beiden op de grond lagen) in een tijdsbestek van slechts 7 seconden 5 keer met de vuist tegen het hoofd heeft geslagen. Beschreven wordt dat aangever bovenop ligt, maar verder niets doet.
Treffend in dit verband is ook de uitlating van [getuige] , inhoudende:
“Volgens mij had de jongen die onder het bloed zat aardig wat sapjes op want hij deed bijna helemaal niks.”
Ook verdachtes vriend [naam2] heeft verklaard dat ‘die persoon’ (het hof begrijpt: aangever)
“echt goed smoor”was. Verdachte daarentegen heeft verklaard dat hij die betreffende avond niet veel drank had genuttigd.
Het voorgaande draagt bij aan de overtuiging dat - anders dan verdachte heeft verklaard - aangever vooral een passieve houding had, dat het geweld van verdachte uit ging en dat hij opzet had op zijn fysieke, mishandelende gedragingen jegens aangever.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever eerst heeft vastgepakt en geduwd, dat hij hem vervolgens naar de grond heeft getrokken en dat aangever als gevolg daarvan een hoofdwond heeft opgelopen. Verdachte heeft aangever daarnaast meermalen tegen het hoofd gestompt.
Omtrent de vraag of het letsel van aangever als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd kan worden, overweegt het hof als volgt.
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Het hof stelt aan de hand van de letselrapportage vast dat door de gedragingen van de verdachte het letsel bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten een ‘rijtwond’ op het (voor)hoofd van ca. 9 cm, die gehecht moest worden met 7 hechtingen. Uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, alsmede het verhandelde en de waarneming door het hof ter terechtzitting, blijkt dat er sprake is van een blijvend, ontsierend litteken op het voorhoofd van aangever.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat dit letsel moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel en dat daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging kan worden gekomen. Het verweer van de raadsman strekkende tot vrijspraak op dit punt, wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 juli 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door deze
- bij het lichaam vast te pakken en tegen het lichaam te duwen en vervolgens
- op de grond te brengen en (vervolgens)
- meermalen tegen het hoofd te stompen
- terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een forse hoofdwond met blijvende littekenvorming ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 1 juli 2018 in het uitgaansleven schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde partij] . [benadeelde partij] heeft als gevolg van de mishandeling zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te
weteneen wond van 9 centimeter op het (voor)hoofd, die gehecht moest worden. Het litteken is blijvend en vormt, door de plek waar het zich bevindt, frequent een nare
remindervoor aangever aan de bewezenverklaarde mishandeling door verdachte. Hoewel het opzet van verdachte niet op dit letsel was gericht, is het wel het gevolg van zijn handelen en kan hem dit worden aangerekend. Dat verdachte zelf door het gebeuren ook letsel heeft opgelopen, doet aan het strafwaardige van zijn handelen niet af.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 26 oktober 2020 blijkt dat verdachte in 2015 ook al (onherroepelijk) is veroordeeld ter zake van uitgaansgeweld. De geldboete die hem toen is opgelegd, heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te begaan. Dit neemt het hof bij de strafoplegging in aanmerking.
Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat verdachte in augustus 2017 door het hof (onherroepelijk) is veroordeeld voor betrokkenheid bij een verkeersongeval waarbij sprake was van een dodelijk slachtoffer. Bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden is gebleken dat de impact van deze zaak voor verdachte thans nog groot is. Inmiddels ervaart verdachte wel weer meer stabiliteit in zijn leven, hetgeen positief is te noemen. Het reclasseringstoezicht dat in het kader van voornoemde zaak was opgelegd, is goed afgerond. Daarnaast heeft verdachte een fulltime baan met een vast contract en sport hij veel.
Mede gezien deze ontwikkelingen heeft de verdediging het hof verzocht verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdediging heeft er in dat kader terecht op gewezen dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht in de onderhavige zaak niet van toepassing is. De politierechter lijkt hier ten onrechte vanuit te zijn gegaan. Ook de overweging van de politierechter dat er ten tijde van het bewezenverklaarde feit nog meerdere voorwaardelijke straffen ‘open’ stonden, is niet juist.
Alles afwegende, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, een passende en noodzakelijke straf. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt het hof tevens te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 224,96 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast wordt in totaal vergoeding van € 165,88 aan reiskosten gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.308,72. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd zodat de volledige vordering aan de orde is.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging onder verwijzing naar een aantal andere uitspraken matiging bepleit. De verdediging acht als vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 1.000,- redelijk.
Het hof volgt de verdediging niet in dit standpunt. Zoals hiervoor is overwogen is het bij aangever ontstane letsel (aan te merken als zwaar lichamelijk letsel) rechtstreeks het gevolg van handelen van verdachte. Het hof acht de vordering van aangever voldoende onderbouwd en toewijzing daarvan, na raadpleging van soortgelijke gevallen van schadevergoeding, billijk
.De politierechter heeft met betrekking tot de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding een juiste afweging gemaakt. Nu er geen sprake is van eigen schuld en het hof ook anderszins geen aanleiding tot matiging ziet, zal de vordering worden toegewezen tot in totaal € 3.224,96 (bestaande uit € 224,96 aan materiële kosten en € 3.000,- aan immateriële kosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Zoals de verdediging heeft verzocht wordt bepaald dat verdachte de schadevergoeding in maandelijkse termijn kan voldoen, zoals hierna vermeld.
Ten slotte dient verdachte de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten (reiskosten ad € 165,88) te betalen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.224,96 (drieduizend tweehonderdvierentwintig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 224,96 (tweehonderdvierentwintig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.224,96 (drieduizend tweehonderdvierentwintig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 224,96 (tweehonderdvierentwintig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 42 (tweeënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in
3 (drie) termijn(en)van
1 maand, groot
€ 1.000,00 (duizend euro)en in
1 (één) termijn(en)van
1 maand, groot
€ 224,96 (tweehonderdvierentwintig euro en zesennegentig cent).
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 juli 2018.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 18 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.