ECLI:NL:GHARL:2020:10624

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
21-003927-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in hoger beroep betreffende diefstal met geweld en afpersing, met strafoplegging en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld in vereniging en afpersing, en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 6 juli 2017. Het hof bevestigde de bewezenverklaring van de feiten, maar wijzigde de strafoplegging. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat, gezien de overschrijding van de redelijke termijn, een lagere straf passend was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.998,25, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof overwoog dat de verdachte een ernstige inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de rol van de verdachte en zijn persoonlijke situatie, in de strafoplegging moesten worden meegewogen. De verdachte had inmiddels positieve veranderingen in zijn leven doorgemaakt, maar het hof vond de gepleegde feiten te ernstig voor een volledige vrijstelling van straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003927-17
Uitspraak d.d.: 18 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 juli 2017 met parketnummer 18-750006-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot € 1.998,25, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. G.A. Pots, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 6 juli 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het tezamen en in vereniging plegen van diefstal met geweld en afpersing veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is (hoofdelijk) toegewezen tot € 1.998,25, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bekend. Er is door de verdediging geen vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft daarom op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis daarom bevestigen voor zover het betreft de bewezenverklaring en de beslissing omtrent de strafbaarheid van het feit en verdachte.
Ten aanzien van de strafoplegging beslist het hof anders dan de rechtbank. Het vonnis zal daarom in zoverre worden vernietigd. Dit betekent dat ook opnieuw op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] zal worden beslist.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer overwogen:
“Verdachte heeft zich samen met een aantal medeverdachten schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld en afpersing. Verdachte en zijn medeverdachten maakten via de homodatingsite [website] afspraken met het slachtoffer en deden zich daarbij voor als een (al dan niet minderjarige) manspersoon, die seks wilde hebben.
Verdachtes medeverdachten ontlokten daarbij het adres van het slachtoffer, waarna zij het slachtoffer in zijn woning hebben opgezocht. In de woning werd het slachtoffer door geweld en bedreiging met geweld geld en goederen afhandig gemaakt. Daarnaast werd het slachtoffer gedwongen om bij een pinautomaat te pinnen. Het gepinde geld werd vervolgens tussen verdachte en zijn medeverdachten verdeeld.
Verdachte heeft door het plegen van het aan hem ten laste gelegde feit een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn slachtoffer en hem angst aangejaagd.
De rechtbank is van oordeel dat dit een ernstig feit betreft, dat een grote impact heeft gehad op het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke misdrijven kunnen nog lange tijd last hebben van angstgevoelens.
De rechtbank merkt als strafverzwarend aan het feit dat verdachte en zijn medeverdachten een slachtoffer uitkozen die -gelet op de aard van de afspraak- zich in een compromitterende positie bevond en op grond daarvan mogelijk niet snel genegen zou zijn om aangifte te doen.”
Het hof acht deze overweging juist en neemt die over. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat verdachte een vergaande rol heeft gespeeld bij het bewezenverklaarde feit, omdat hij onder meer degene is geweest die het slachtoffer – tot twee keer toe – heeft laten pinnen bij de pinautomaat.
Anderzijds neemt het hof in het voordeel van verdachte in aanmerking dat het – anders dan bij de medeverdachten – een incident lijkt te betreffen: verdachte is één keer bij de medeverdachten aangehaakt. Verdachte heeft hier zelf over gezegd dat zijn gedrag beïnvloed werd door zijn verslaving aan drank- en drugs en dat hij een ‘meeloper’ is. Dit past bij het beeld dat uit de voorlichtingsrapportage is ontstaan, namelijk dat verdachte sociaal geïsoleerd leeft en het hem aan familie- en vriendencontacten ontbreekt. Daardoor voelt verdachte zich vaak eenzaam en is hij vatbaar voor negatieve invloeden.
Bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden is gebleken dat verdachte inmiddels is afgekickt (hij volgt momenteel een methadonprogramma) en dat er meer stabiliteit in zijn leven is. Volgens een medewerker van het Fact-team, die ter terechtzitting van het hof is gehoord, is verdachtes leefstijl in positieve zin veranderd en zijn er geen grote terugvallen geweest. Dit wordt bevestigd door het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 26 oktober 2020 sinds 2017 niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Op dit moment is er nog geen sprake van zinvolle dagbesteding, maar daar is men wel mee bezig en verdachte is daarvoor gemotiveerd. De verdediging heeft het hof verzocht verdachte geen gevangenisstraf van langere duur dan het voorarrest op te leggen, omdat voornoemde ontwikkelingen daardoor in negatieve zin zouden worden doorkruist.
Hoewel het hof gelooft dat verdachte een goede weg is ingeslagen, en het in zijn voordeel spreekt dat hij openheid van zaken heeft gegeven en verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen, zijn deze omstandigheden niet van dien aard dat oplegging van een gevangenisstraf achterwege kan blijven. Het gepleegde feit en verdachtes rol daarbij is daarvoor te ernstig. Het hof is net als de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat tegen een dergelijk feit vanuit het oogpunt van normhandhaving en vergelding streng dient te worden opgetreden, met (in beginsel) oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Nu er in hoger beroep sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn die in de straf dient te worden verdisconteerd, komt het hof tot een lagere straf dan door de rechtbank is opgelegd, namelijk tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze straf is mede in vergelijking met de straffen in de zaken van de medeverdachten zijn opgelegd, passend. Van voornoemde gevangenisstraf wordt een gedeelte van 9 maanden in voorwaardelijke vorm opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren. Met dit voorwaardelijk gedeelte beoogt het hof tevens te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.167,25 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.998,25. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep daarom te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De vordering is door de verdediging inhoudelijk niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht de vordering voor zover die door de rechtbank is toegewezen voldoende onderbouwd en toewijzing daarvan billijk. De vordering wordt daarom (hoofdelijk) toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.998,25 (duizend negenhonderdachtennegentig euro en vijfentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.998,25 (duizend negenhonderdachtennegentig euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 februari 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 18 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.