ECLI:NL:GHARL:2020:1060

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
001716-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het hof in vordering ex artikel 14f (oud) Sr en verwijzing naar rechtbank Noord-Nederland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2020 uitspraak gedaan over een vordering van de advocaat-generaal ex artikel 14f (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal vorderde wijziging van de bijzondere voorwaarden die waren opgelegd bij een eerder onherroepelijk arrest van het hof van 4 juli 2018, alsook een verlenging van de proeftijd. Tijdens de openbare terechtzitting op dezelfde datum zijn zowel de advocaat-generaal als de veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat mr. I.M. Weijers, gehoord.

Met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen op 1 januari 2020 is artikel 14f (oud) van het Wetboek van Strafrecht vervallen en vervangen door artikel 6:6:19 (nieuw) van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat er geen overgangsrecht is voorzien, waardoor artikel 6:6:1, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering onmiddellijke werking heeft. Dit betekent dat het hof niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, ongeacht het feit dat deze vóór 1 januari 2020 was ingediend.

Het hof heeft daarom besloten zich onbevoegd te verklaren en de zaak door te verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland, conform artikel 6:6:1, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. E. de Witt, en de raadsheren mr. J.J. Beswerda en mr. W.M. van Schuijlenburg, in aanwezigheid van griffier mr. G.H. Smeitink.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005735-17
AV-nummer: 001716-19
Uitspraak d.d.: 22 januari 2020
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken op de vordering van de advocaat-generaal ex artikel 14f (oud) van het Wetboek van Strafrecht (thans 6:6:19, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering) tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen veroordeelde.
Procesgang
De advocaat-generaal vordert wijziging van de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd bij het onherroepelijk geworden arrest van het hof van 4 juli 2018 en verlenging van de in dat arrest bepaalde proeftijd.
De vordering is aan de orde gesteld op de openbare terechtzitting van 22 januari 2020, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en de veroordeelde, bijgestaan door
mr. I.M. Weijers, advocaat te Emmen.
Beoordeling
Met de op 1 januari 2020 (Stb. 2019, 507) in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82) is artikel 14f (oud) van het Wetboek van Strafrecht komen te vervallen. Daarvoor in de plaats is getreden artikel 6:6:19 (nieuw) van het Wetboek van Strafvordering. Bij gebreke van overgangsrecht moet de vordering worden aangemerkt als vordering als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
Artikel 6:6:1, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat indien een rechter overeenkomstig de bepalingen van dit boek een beslissing kan nemen inzake de
tenuitvoerlegging, – tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald – tot het nemen van deze beslissing bevoegd is het gerecht dat in eerste aanleg kennis heeft genomen van het strafbare
feit waarvoor de sanctie is opgelegd waarop de beslissing ziet. Tenzij anders is bepaald kan de rechter deze beslissing ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie, dan wel op verzoek van de veroordeelde nemen.
Bij de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen is niet voorzien in overgangsrecht, zodat artikel 6:6:1, eerste lid, onmiddellijke werking heeft. Dit brengt mee dat het hof niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering. De omstandigheid dat de vordering vóór 1 januari 2020 is ingediend doet hieraan niet af. Overeenkomstig artikel 6:6:1, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof de zaak verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering en verwijst de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.H. Smeitink, griffier,
en op 22 januari 2020 ter openbare zitting uitgesproken.