ECLI:NL:GHARL:2020:1060
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van het hof in vordering ex artikel 14f (oud) Sr en verwijzing naar rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2020 uitspraak gedaan over een vordering van de advocaat-generaal ex artikel 14f (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal vorderde wijziging van de bijzondere voorwaarden die waren opgelegd bij een eerder onherroepelijk arrest van het hof van 4 juli 2018, alsook een verlenging van de proeftijd. Tijdens de openbare terechtzitting op dezelfde datum zijn zowel de advocaat-generaal als de veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat mr. I.M. Weijers, gehoord.
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen op 1 januari 2020 is artikel 14f (oud) van het Wetboek van Strafrecht vervallen en vervangen door artikel 6:6:19 (nieuw) van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat er geen overgangsrecht is voorzien, waardoor artikel 6:6:1, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering onmiddellijke werking heeft. Dit betekent dat het hof niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, ongeacht het feit dat deze vóór 1 januari 2020 was ingediend.
Het hof heeft daarom besloten zich onbevoegd te verklaren en de zaak door te verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland, conform artikel 6:6:1, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. E. de Witt, en de raadsheren mr. J.J. Beswerda en mr. W.M. van Schuijlenburg, in aanwezigheid van griffier mr. G.H. Smeitink.