ECLI:NL:GHARL:2020:1058

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
001644-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het hof in vordering ex artikel 77dd Sr en verwijzing naar rechtbank Noord-Nederland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot een vordering van de advocaat-generaal ex artikel 77dd, eerste lid, (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde was eerder onherroepelijk veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft op 29 oktober 2019 een vordering ingediend om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten. Tijdens de zitting op 22 januari 2020 zijn zowel de advocaat-generaal als de advocaat van de veroordeelde, mr. U. van Ophoven, gehoord.

Het hof heeft vastgesteld dat met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen op 1 januari 2020, artikel 77dd (oud) van het Wetboek van Strafrecht is vervallen. In plaats daarvan is artikel 6:6:21 (nieuw) van het Wetboek van Strafvordering van toepassing. Aangezien er geen overgangsrecht is voorzien, heeft artikel 6:6:1, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering onmiddellijke werking. Dit betekent dat het hof niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, ongeacht het feit dat deze vóór 1 januari 2020 is ingediend.

Het hof heeft daarom besloten zich onbevoegd te verklaren en de zaak door te verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland, conform artikel 6:6:1, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken en is op 22 januari 2020 ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005640-17
AV-nummer: 001644-19
Uitspraak d.d.: 22 januari 2020
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken op de vordering van de advocaat-generaal ex artikel 77dd, eerste lid, (oud) van het Wetboek van Strafrecht (thans 6:6:21, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering) tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres]
hierna te noemen veroordeelde.
Procesgang
De veroordeelde is bij arrest van 28 maart 2018 -voor zover hier van belang- onherroepelijk veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zijn algemene voorwaarden en bijzondere voorwaarden gesteld.
Bij vordering van 29 oktober 2019 vordert de advocaat-generaal dat het hof de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf zal gelasten.
De vordering is aan de orde gesteld op de terechtzitting van 22 januari 2020, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en namens de veroordeelde mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Beoordeling
Met de op 1 januari 2020 (Stb. 2019, 507) in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82) is artikel 77dd (oud) van het Wetboek van Strafrecht komen te vervallen. Daarvoor in de plaats is getreden artikel 6:6:21 (nieuw) in verbinding met artikel 6:1:14, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Bij gebreke van overgangsrecht moet de vordering worden aangemerkt als vordering als bedoeld in het eerste lid, onder a, van artikel 6:6:21.
Artikel 6:6:1, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat indien een rechter overeenkomstig de bepalingen van dit boek een beslissing kan nemen inzake de
tenuitvoerlegging, – tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald – tot het nemen van deze beslissing bevoegd is het gerecht dat in eerste aanleg kennis heeft genomen van het strafbare feit waarvoor de sanctie is opgelegd waarop de beslissing ziet. Tenzij anders is bepaald kan de rechter deze beslissing ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie, dan wel op verzoek van de veroordeelde nemen.
Bij de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen is niet voorzien in overgangsrecht, zodat artikel 6:6:1, eerste lid, onmiddellijke werking heeft. Dit brengt mee dat het hof niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering. De omstandigheid dat de vordering vóór 1 januari 2020 is ingediend doet hieraan niet af. Overeenkomstig artikel 6:6:1, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof de zaak verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering en verwijst de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.H. Smeitink, griffier,
en op 22 januari 2020 ter openbare zitting uitgesproken.