ECLI:NL:GHARL:2020:1058
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van het hof in vordering ex artikel 77dd Sr en verwijzing naar rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot een vordering van de advocaat-generaal ex artikel 77dd, eerste lid, (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde was eerder onherroepelijk veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft op 29 oktober 2019 een vordering ingediend om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten. Tijdens de zitting op 22 januari 2020 zijn zowel de advocaat-generaal als de advocaat van de veroordeelde, mr. U. van Ophoven, gehoord.
Het hof heeft vastgesteld dat met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen op 1 januari 2020, artikel 77dd (oud) van het Wetboek van Strafrecht is vervallen. In plaats daarvan is artikel 6:6:21 (nieuw) van het Wetboek van Strafvordering van toepassing. Aangezien er geen overgangsrecht is voorzien, heeft artikel 6:6:1, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering onmiddellijke werking. Dit betekent dat het hof niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, ongeacht het feit dat deze vóór 1 januari 2020 is ingediend.
Het hof heeft daarom besloten zich onbevoegd te verklaren en de zaak door te verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland, conform artikel 6:6:1, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken en is op 22 januari 2020 ter openbare zitting uitgesproken.