ECLI:NL:GHARL:2020:10561

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
21-002388-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van brandstichting en bewezenverklaring van vernieling in jeugdstrafrechtzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2002 en verblijvende in een jeugdinrichting, was eerder veroordeeld voor brandstichting en vernieling. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde brandstichting, omdat het gemeen gevaar voor goederen ten tijde van de brandstichting niet voorzienbaar was. Het hof oordeelde dat het dossier onvoldoende informatie bevatte om te concluderen dat er daadwerkelijk gevaar voor andere goederen was.

Wel heeft het hof de verdachte schuldig bevonden aan de subsidiair tenlastegelegde vernieling van een magnetron. De verdachte had theezakjes in de magnetron geplaatst en deze aangezet, wat leidde tot schade aan de magnetron. Het hof oordeelde dat de verdachte met zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de magnetron zou beschadigen. De verdediging had aangevoerd dat er geen opzet was op vernieling, maar het hof concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn handelen.

Het hof heeft toepassing gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en bepaald dat er geen straf of maatregel zal worden opgelegd, gezien de eerdere veroordeling van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. Het vonnis van de kinderrechter is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte van het primair tenlastegelegde is vrijgesproken en het subsidiair tenlastegelegde is bewezen verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002388-20
Uitspraak d.d.: 16 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 juli 2020 met parketnummer 18-030756-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Jeugdinrichting De Rentray te Lelystad.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde en toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. M. Hoekzema, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft bij vonnis van 16 juli 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, de primair ten laste gelegde brandstichting bewezenverklaard en het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toegepast.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 31 juli 2019 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door (een) theezakje(s) in de magnetron te doen en/of (vervolgens) de magnetron aan te zetten, ten gevolge waarvan een/de theezakje(s) en/of de magnetron geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de in de keuken (van [naam1] ), althans in die ruimte aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair
hij op of omstreeks 31 juli 2019 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een magnetron, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten [naam1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde

Door de raadsvrouw is ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat aan de vereisten voor een bewezenverklaring voor brandstichting niet wordt voldaan. Door de raadsvrouw is bepleit dat niet kan worden bewezen dat sprake was van voorzienbaarheid van een concreet gevaar voor andere goederen, dan wel het daadwerkelijk ontstaan van brand, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft eveneens tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde gerekwireerd.
Het hof overweegt dat ingevolge artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat bij brandstichting gemeen gevaar voor goederen te duchten is. Evenals de raadsvrouw en de advocaat-generaal oordeelt het hof dat het gemeen gevaar voor goederen ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels niet voorzienbaar is geweest. Het dossier bevat hiervoor onvoldoende informatie. Dit brengt mee dat het hof verdachte zal vrijspreken van de primair tenlastegelegde brandstichting.

Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde

Door de raadsvrouw is ter zitting in hoger beroep ook voor het subsidiair tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Door haar is aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het plegen van een vernieling en dat bovendien uit het dossier niet blijkt dat de magnetron daadwerkelijk schade had.
Op grond van het dossier stelt het hof vast dat verdachte op 31 juli 2019 in de gezamenlijke keuken van de jeugdinrichting [naam1] theezakjes in een magnetron heeft gedaan, dat hij de magnetron heeft aangezet en dat in deze magnetron op enig moment – en kort nadat verdachte deze onbeheerd heeft achtergelaten – vuur is ontstaan. De beginnende brand werd vervolgens ontdekt door [naam2] die meteen medewerker [naam3] heeft gewaarschuwd. [naam3] is naar de keuken gegaan en heeft het vuur in de magnetron geblust. Het vuur heeft schade veroorzaakt aan de magnetron, die daarom is vervangen.
De stelling van de raadsvrouw dat niet blijkt dat de magnetron daadwerkelijk schade had mist feitelijke grondslag, nu uit het dossier juist wel volgt dat er door het handelen van verdachte schade is veroorzaakt aan de magnetron.
Voor wat betreft het opzet van verdachte (op de vernieling) overweegt het hof dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de magnetron stuk zou gaan. De kans dat een magnetron kapot gaat of schade oploopt door deze aan te zetten met spullen er in die daarvoor geschikt noch bedoeld zijn, zoals theezakjes, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten.
Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat als je spullen in een (werkende) magnetron stopt die daar niet in horen, zoals theezakjes, dat de magnetron dan kapot kan gaan. Door dit tóch te doen heeft verdachte deze kans bewust op de koop toegenomen.
Uit het voorgaande volgt dat het hof van oordeel is dat verdachte de magnetron opzettelijk heeft vernield.

Voorwaardelijke verzoeken

Verzoek horen aangever [naam4]
De verdediging verzoekt om het horen van aangever [naam4] , zodat aan hem kan worden gevraagd of er daadwerkelijk schade aan de magnetron was.
Het hof acht het horen van aangever [naam4] niet noodzakelijk. Op de vraag die de verdediging aan aangever wil stellen heeft hij al antwoord gegeven. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2020 (opgenomen op pagina 9 van het dossier) volgt dat aan aangever aanvullende vragen zijn gesteld, waaronder de vraag: is er schade ontstaan door de brand? Zo ja, wat was er kapot en wat was het schadebedrag? Aangever heeft hierop geantwoord dat de schade van de brand ziet op de magnetron en dat die is vervangen.
Het verzoek wordt afgewezen.
Verzoek onderzoek branddeskundige
Nu het hof verdachte vrijspreekt van de primair tenlastegelegde brandstichting hoeft dit verzoek geen verdere bespreking.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 31 juli 2019 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een magnetron, dat aan een ander, te weten [naam1] toebehoorde, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en of maatregel

Verdachte heeft zich op 31 juli 2019 in een jeugdinrichting schuldig gemaakt aan vernieling van een magnetron door deze aan te zetten met alleen theezakjes er in. Hij heeft door zijn handelen hinder en schade veroorzaakt.
Uit het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 23 oktober 2020 blijkt dat verdachte bij – inmiddels onherroepelijk geworden – vonnis van 26 maart 2019 ter zake van afpersing en diefstallen (met geweld) is veroordeeld tot 202 dagen jeugddetentie en plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) voor twee jaren.
Gelet op deze bestraffing, de persoonlijkheid van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9a en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 16 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.