ECLI:NL:GHARL:2020:1055

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
001733-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het hof in bezwaarschrift tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2020 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door een veroordeelde tegen de kennisgeving van de advocaat-generaal betreffende de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis. Het bezwaarschrift was gedateerd op 11 november 2019 en werd kort daarna ter griffie ontvangen. Tijdens de openbare terechtzitting op 22 januari 2020 zijn de advocaat-generaal en de veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat mr. E. Wiersma, gehoord.

De beoordeling van het hof richtte zich op de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, die op 1 januari 2020 van kracht werd. Deze wet heeft geleid tot de vervallen van artikel 22g (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de invoering van artikel 6:6:23 (nieuw) van het Wetboek van Strafvordering. Het hof concludeerde dat er geen overgangsrecht was voorzien, waardoor artikel 6:6:1, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering onmiddellijke werking heeft. Dit betekent dat het hof niet bevoegd was om het bezwaarschrift te behandelen, ongeacht het feit dat het bezwaarschrift vóór de inwerkingtreding van de wet was ingediend.

Het hof heeft daarom besloten om zich onbevoegd te verklaren en de zaak door te verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland, conform artikel 6:6:1, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. E. de Witt, en de raadsheren mr. J.J. Beswerda en mr. W.M. van Schuijlenburg, in aanwezigheid van griffier mr. G.H. Smeitink.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000311-16
AV-nummer: 001733-19
Uitspraak d.d.: 22 januari 2020
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken op het bezwaarschrift ex artikel 22g, derde lid, (oud) van het Wetboek van Strafrecht (thans artikel 6:6:23, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering) van de veroordeelde:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen veroordeelde.
Procesgang
Namens de veroordeelde is een bezwaarschrift ingediend tegen de kennisgeving dat de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heeft bevolen.
Dit bezwaarschrift, gedateerd 11 november 2019, is kort daarna ter griffie ontvangen.
Het bezwaarschrift is aan de orde geweest op de openbare terechtzitting van 22 januari 2020, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en de veroordeelde, bijgestaan door
mr. E. Wiersma, advocaat te Amsterdam.
Beoordeling
Met de op 1 januari 2020 (Stb. 2019, 507) in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82) is artikel 22g (oud) van het Wetboek van Strafrecht komen te vervallen. Daarvoor in de plaats is getreden artikel 6:6:23 (nieuw) van het Wetboek van Strafvordering. Bij gebreke van overgangsrecht moet het bezwaarschrift worden aangemerkt als bezwaarschrift als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
Artikel 6:6:1, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat indien een rechter overeenkomstig de bepalingen van dit boek een beslissing kan nemen inzake de
tenuitvoerlegging, – tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald – tot het nemen van deze beslissing bevoegd is het gerecht dat in eerste aanleg kennis heeft genomen van het strafbare feit waarvoor de sanctie is opgelegd waarop de beslissing ziet. Tenzij anders is bepaald kan de rechter deze beslissing ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie, dan wel op verzoek van de veroordeelde nemen.
Bij de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen is niet voorzien in overgangsrecht, zodat artikel 6:6:1, eerste lid, onmiddellijke werking heeft. Dit brengt mee dat het hof niet bevoegd is op het bezwaarschrift te beslissen. De omstandigheid dat het bezwaarschrift vóór 1 januari 2020 is ingediend doet hieraan niet af. Overeenkomstig artikel 6:6:1, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof de zaak verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het bezwaarschrift en verwijst de zaak naar de rechtbank Midden-Nederland.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.H. Smeitink, griffier,
en op 22 januari 2020 ter openbare zitting uitgesproken.