ECLI:NL:GHARL:2020:1055
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van het hof in bezwaarschrift tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2020 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door een veroordeelde tegen de kennisgeving van de advocaat-generaal betreffende de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis. Het bezwaarschrift was gedateerd op 11 november 2019 en werd kort daarna ter griffie ontvangen. Tijdens de openbare terechtzitting op 22 januari 2020 zijn de advocaat-generaal en de veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat mr. E. Wiersma, gehoord.
De beoordeling van het hof richtte zich op de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, die op 1 januari 2020 van kracht werd. Deze wet heeft geleid tot de vervallen van artikel 22g (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de invoering van artikel 6:6:23 (nieuw) van het Wetboek van Strafvordering. Het hof concludeerde dat er geen overgangsrecht was voorzien, waardoor artikel 6:6:1, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering onmiddellijke werking heeft. Dit betekent dat het hof niet bevoegd was om het bezwaarschrift te behandelen, ongeacht het feit dat het bezwaarschrift vóór de inwerkingtreding van de wet was ingediend.
Het hof heeft daarom besloten om zich onbevoegd te verklaren en de zaak door te verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland, conform artikel 6:6:1, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. E. de Witt, en de raadsheren mr. J.J. Beswerda en mr. W.M. van Schuijlenburg, in aanwezigheid van griffier mr. G.H. Smeitink.