In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 augustus 2019. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 13 te [Z] voor het jaar 2018, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen op € 587.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) van € 476,64. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 11 november 2020 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, met een bepleite waarde van € 563.000. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde en verwees naar een taxatierapport van 7 februari 2019, waarin de waarde op € 617.500 werd getaxeerd. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de taxatie op een zorgvuldige manier is uitgevoerd.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in gebreke is gebleven met betrekking tot de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar en dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM niet is overschreden. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.