ECLI:NL:GHARL:2020:10503

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
21-004113-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling met uitzondering van strafoplegging in zaak van bedreiging en zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling. De politierechter had de verdachte op 11 juli 2017 veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Het hof heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 1 december 2020. De advocaat-generaal heeft verzocht om bevestiging van het vonnis van de rechtbank. De raadsman van de verdachte, mr. W.B. Lisi, heeft ook zijn standpunt naar voren gebracht. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de inhoud van de aangiftes in overweging genomen. De getuige heeft verklaard bedreigingen te hebben gehoord die de verdachte aan de aangeefster heeft gericht.

Het hof oordeelt dat de politierechter op juiste gronden heeft beslist, maar komt tot een andere beslissing met betrekking tot de strafoplegging. De eerdere strafoplegging wordt vernietigd en het hof legt een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken op, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof houdt rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen die de geestelijke integriteit van de aangeefster en haar kinderen hebben aangetast. Het hof bevestigt het vonnis voor het overige, met aanvulling van gronden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004113-17
Uitspraak d.d.: 15 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 11 juli 2017 met parketnummer 16-066728-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. W.B. Lisi, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 11 juli 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de tenlastegelegde bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof is van oordeel dat de politierechter op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging.
Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de politierechter. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de politierechter voor het overige op juiste wijze heeft beslist. Wel zal het hof het vonnis met aanvulling van de gronden bevestigen. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
De inhoud van de aangiftes vindt steun in de verklaring van getuige [getuige] die door de raadsheer-commissaris strafzaken in dit hof is gehoord op 21 juni 2019. Uit het verhoor van de getuige blijkt het volgende. De raadsheer-commissaris vraagt aan [getuige] of zij bedreigingen heeft gehoord, meer specifiek bewoordingen in de trant van ‘doe je dit nog een keer, dan roei ik je hele familie uit.’ [getuige] antwoordt daarop dat zij dat heeft gehoord op de dag voordat de politie voor de tweede keer aan haar deur was (het hof begrijpt: op 8 april 2017). Zij voegt eraan toe dat zij wist dat de vader van aangeefster was overleden en dat zij daarom bij het horen van die bedreiging dacht: ‘daar gaan de moeder en de broer van [benadeelde partij] .’ [1]
Daarom dient het vonnis met aanvulling van de gronden te worden bevestigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 februari 2017 tot en met 8 april 2017 meermalen schuldig gemaakt aan het bedreigen van aangeefster [benadeelde partij] en haar kinderen. Hij heeft haar en haar kinderen niet alleen bedreigd met zware mishandeling, maar ook met enig misdrijf tegen het leven gericht, kortgezegd: met de dood. Daarmee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de geestelijke integriteit van aangeefster en haar kinderen en hen angst en vrees aangejaagd. Het hof rekent dit verdachte aan.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 november 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor meerdere vermogensdelicten. Verdachte is echter niet eerder en ook niet sinds het onderhavige feit voor soortgelijke feiten veroordeeld.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij is rekening gehouden met het gegeven dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde strafbare feit en dat de bedreigingen hebben plaatsgevonden in de huiselijke sfeer. Dit laatste vormt een strafverzwarende factor.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. De verdachte is echter noch ter zitting van de politierechter noch ter zitting van het hof verschenen. Bij het hof is daarom weinig bekend over de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten, maar ook gelet op de ouderdom van de feiten – oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken passend en geboden is. Het hof acht het, gelet op het tijdsverloop en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, meer passend om in plaats van de door de rechtbank opgelegde taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf louter een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Deze is echter wel van langere duur dan de voorwaardelijke straf die de politierechter heeft opgelegd, omdat de aard en ernst van de bedreigingen daartoe aanleiding geven. Aan deze voorwaardelijke straf koppelt het hof een proeftijd voor de duur van twee jaren, zodat verdachte gedurende lange tijd ervan doordrongen is dat hij in strafrechtelijke zin op de goede weg is. Mocht hij echter in de proeftijd een strafbaar feit begaan, dan hangt hem een hoge gevangenisstraf boven het hoofd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. M. Aksu, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 15 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G. Souer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 21 juni 2019, opgemaakt door de raadsheer-commissaris strafzaken in dit hof, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige] .