ECLI:NL:GHARL:2020:10494

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
200.266.743/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ladingschade bij internationaal vervoer over de weg en bewijswaardering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om ladingschade bij internationaal vervoer over de weg. De appellante, BVM-Trade B.V., had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, een transportbedrijf, wegens schade aan een lading van 26 pallets snoepgoed. Het hof oordeelde dat BVM moest bewijzen dat de goederen op of omstreeks 12 april 2017 in Potsdam in droge toestand waren ingeladen. Tijdens een getuigenverhoor verklaarde de heer [B], bedrijfsleider bij het bedrijf dat de snoepjes had geleverd, dat de snoepjes droog waren bij het inladen. Deze verklaring werd ondersteund door een e-mail van [B] aan BVM waarin hij bevestigde dat hij persoonlijk kon getuigen dat de waren in droge toestand waren ingeladen.

Het hof concludeerde dat BVM met de verklaring van [B] voldoende bewijs had geleverd dat de lading droog was bij het inladen. De tegenargumenten van de geïntimeerde, waaronder de bewering dat de lading nat was bij het inladen, werden niet overtuigend onderbouwd. Het hof oordeelde dat de verklaring van [B] consistent en betrouwbaar was, en dat de geïntimeerde geen bewijs had geleverd dat de lading nat was. Het hof wees de vordering van BVM toe en veroordeelde de geïntimeerde tot betaling van € 7.821,-, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens werd het eerdere vonnis van de kantonrechter vernietigd en werden de proceskosten aan de zijde van BVM toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.266.743/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 6510503)
arrest van 15 december 2020
in de zaak van
BVM-Trade B.V.,
gevestigd te Elst,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
BVM,
advocaat: mr. G.P. Wempe, kantoorhoudend te Drachten,
tegen
[geïntimeerde] Transporte,
gevestigd te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R. Smink, kantoorhoudend te Enschede.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 mei 2020 hier over.
1.2
Ter uitvoering van dit tussenarrest heeft op 1 september 2020 een getuigenverhoor plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Daarna heeft [geïntimeerde] een memorie na enquête (met productie) genomen. BVM heeft een antwoordmemorie na enquête (met producties) genomen.
1.4
Vervolgens hebben partijen de nog ontbrekende processtukken overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.5 BVM heeft bij haar memorie enkele foto's overgelegd. Het hof stelt vast dat zij deze foto’s ook als productie 1 bij de inleidende dagvaarding heeft overgelegd.
2.
De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
Bewijswaardering
2.1
In het tussenarrest van 26 mei 2020 heeft het hof BVM opgedragen te bewijzen dat de goederen (26 pallets met snoepgoed) op of omstreeks 12 april 2017 in Potsdam in droge toestand (dus zonder vochtschade) zijn ingeladen.
2.2
Ter uitvoering van deze bewijsopdracht is de heer [B] (hierna: [B] ) als getuige gehoord. [B] is bedrijfsleider bij Katjes, het bedrijf in Potsdam dat de snoepjes heeft geleverd aan BVM. De snoepjes zijn vanaf Potsdam door [geïntimeerde] per vrachtauto naar Bos-Gooiland te Veenendaal vervoerd.
2.3
[B] heeft verklaard dat de snoepjes droog waren toen deze werden ingeladen. Volgens [B] was hij erbij toen de snoepjes uit het magazijn van Katjes naar buiten werden gebracht. Vervolgens hebben ze ongeveer twee uur buitengestaan, waarna ze zijn ingeladen. Daar was hij ook weer bij. Volgens [B] waren de snoepjes droog toen ze uit het magazijn werden gehaald. Bij het verladen heeft hij ze gecontroleerd op droogheid. Verder verklaart hij dat het droog was toen hij bij het transport is gaan kijken.
verklaart ook te hebben gezien dat het zeil van de laadbak van de vrachtauto nat was. Het water kwam naar beneden en viel naast de vrachtauto op de grond toen het zeil werd opengeslagen. Volgens [B] was het laadvlak van de vrachtauto wel droog.
2.4
De verklaring van [B] sluit aan bij een e-mailbericht van [B] aan BVM van 18 juni 2019, waarin hij aangeeft dat hij persoonlijk kan getuigen dat de waren in droge toestand zijn ingeladen.
2.5
Naar het oordeel van het hof heeft BVM met de verklaring van [B] bewezen dat het snoepgoed in droge toestand is ingeladen. Tegenover de verklaring van [B] staat slechts een brief van de door [geïntimeerde] ingeschakelde Poolse transporteur waarin wordt aangegeven dat de lading volgens de chauffeur al bij het inladen nat was. [geïntimeerde] heeft er, om welke reden dan ook, van afgezien om de chauffeur als getuige te laten horen en heeft bijvoorbeeld ook geen schriftelijke verklaring van de chauffeur zelf in het geding gebracht. Bovendien heeft de chauffeur niet op de vrachtbrief vermeld dat de partij nat was toen deze werd ingeladen. De verklaring van [B] , die duidelijk en consistent is, wordt dan ook niet weersproken door de (schriftelijke) verklaring van een andere getuige. Het hof ziet ook geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring te twijfelen.
2.6
[geïntimeerde] wijst er nog op dat het op (11 en) 12 april in Potsdam geregend heeft. Volgens haar is niet uitgesloten dat de partij nat is geregend gedurende de twee uren dat de partij buiten stond. [B] heeft echter verklaard dat hij aanwezig was toen de partij buiten werd gezet en opnieuw toen de partij werd ingeladen. Volgens hem was het droog toen hij buiten was en uit zijn verklaring volgt ook dat de partij (nog) droog was toen deze werd ingeladen. Dat die verklaring van [B] niet juist kan zijn, heeft [geïntimeerde] niet aannemelijk gemaakt; uit de door haar overgelegde neerslaggegevens blijkt niet dat het op
11 en 12 april 2017 de hele dag heeft geregend in Potsdam; de neerslaghoeveelheden wijzen daar ook niet op.
2.7
Volgens [geïntimeerde] is ook niet onmogelijk dat de snoepjes zelf, waarvan er veel gebroken waren, zijn gaan lekken. Het vocht dat is aangetroffen toen de snoepjes werden afgeleverd, zou dan afkomstig zijn uit de snoepjes. Deze optie is in strijd met de verklaring van [B] , dat hij voorafgaand aan het vervoer juist heeft gecontroleerd of de snoepjes niet plakten. Dat was volgens hem niet het geval. Bovendien blijkt uit de foto’s die zijn genomen van de lading na aflevering in Veenendaal dat de lading ook aan de bovenkant vochtig is. Dat wijst er niet op dat het vocht afkomstig is van de snoepjes zelf. Om die reden doet het feit dat [B] niet alle pallets met snoepjes heeft gecontroleerd, maar een steekproef heeft genomen, niet af aan de conclusie dat de lading niet nat was vanwege vocht ‘van binnenuit’.
2.8
Volgens [geïntimeerde] moeten de snoepjes wel nat zijn geweest toen ze werden ingeladen omdat ze in de vrachtauto niet nat kunnen zijn geworden. Die was immers droog, gezien de verklaring van [B] dat er water op het dekzeil lag en het laadvlak van de vrachtauto droog was. [geïntimeerde] ziet eraan voorbij dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de goederen rechtstreeks van Potsdam naar Veenendaal zijn vervoerd in dezelfde vrachtauto, dus zonder overladen.
2.9
De conclusie is dat BVM het door haar te leveren bewijs heeft geleverd.
Terugkomen op eerdere beslissing?2.10 [geïntimeerde] stelt opnieuw ter discussie dat de gehele vracht nat was. Het hof ziet geen reden op dit punt terug te komen op wat het in het tussenarrest heeft overwogen. Het merkt in dit verband nog op dat de lading ook volgens de door [geïntimeerde] ingeschakelde chauffeur nat was. De chauffeur maakt daarbij geen onderscheid tussen een deel dat niet en een deel dat wel nat was.
Conclusies2.11 In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat en waarom de vordering van BVM toewijsbaar is indien zij bewijst dat de lading in droge toestand is ingeladen. Hiervoor is vastgesteld dat BVM dat bewijs heeft geleverd. Dat betekent dat het hof de vordering van BVM, waarvan de omvang op zich niet is bestreden, zal toewijzen. Het hof zal [geïntimeerde] dan ook veroordelen tot betaling van € 7.821,-, te vermeerderen met de rente van 5% per jaar vanaf 12 april 2017 (vgl. artikel 27 CRM).
2.12
Tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 847,- heeft [geïntimeerde] geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat ook deze vordering toewijsbaar is.
2.13
Het hof zal bij deze uitkomst het eindvonnis van de kantonrechter te Lelystad van
27 maart 2019 vernietigen. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de proceskosten bij de kantonrechter (salaris gemachtigde € 900,- en verschotten, waaronder vertaalkosten) en in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 3 punten, tarief I en verschotten).

3.3 De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling kanton, locatie Lelystad van 27 maart 2019 tussen partijen gewezen,
en doet als volgt opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan BVM te betalen € 8.668,-, te vermeerderen met een rente van 5% per jaar over € 7.821,- vanaf 12 april 2017 tot aan de voldoening van de vordering;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten en bepaalt deze kosten, voor zover die kosten tot nu toe aan de zijde van BVM zijn gemaakt:
- voor de procedure bij de kantonrechter op €
(80,42 + 939,- + griffierecht = € 1.019,42)aan verschotten en op € 900,- voor salaris van de gemachtigde;
- voor de procedure bij het hof op € 822,83 aan verschotten en op € 2.277,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M.E.L. Fikkers en G. van Rijssen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 december 2020, in aanwezigheid van de griffier.