ECLI:NL:GHARL:2020:10463

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
200.274.787
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bestuurder voor onrechtmatig handelen na ontbinding van de vennootschap

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de (oud) bestuurder van een vennootschap, ASA, voor schade die de appellant heeft geleden na de ontbinding van de vennootschap. De appellant had ASA in 2014 opdracht gegeven voor werkzaamheden aan zijn auto, een Nissan Primera. Na een geschil over de reparatie heeft de kantonrechter in 2016 de vorderingen van de appellant afgewezen, maar niet beslist op de vordering tot teruggave van de auto. In hoger beroep is ASA bij verstekarrest veroordeeld om de auto terug te geven en tot schadevergoeding. ASA is op 12 mei 2017 ontbonden, maar de bestuurder, [geïntimeerde], heeft de auto eind mei 2017 op de openbare weg gezet zonder de appellant hierover te informeren. De appellant stelt dat dit onrechtmatig is en vordert schadevergoeding van € 1.000 voor waardevermindering van de auto, alsook andere schadeposten. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door de auto zonder informatie aan de appellant op de openbare weg te zetten, wat resulteert in een schadevergoeding van € 1.000. De overige vorderingen van de appellant worden afgewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter, behalve voor het deel dat het verstekvonnis bekrachtigt, en veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.274.787
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 38442)
arrest van 15 december 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: oorspronkelijk eiser en gedaagde partij in verzet,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M.C. de Jong,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: oorspronkelijk gedaagde en eisende partij in verzet,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M. de Boorder.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 29 mei 2019 en 31 december 2019 die de kantonrechter te Arnhem heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 30 januari 2020,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte reactie productie van [appellant] van 18 augustus 2020.
2.2.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het (bestreden) vonnis van 31 december 2019. Wat [appellant] onder grief 1 aanvoert (inhoudende een betwisting van de inhoud van de in rov. 2.5 geciteerde brief) wordt meegenomen bij de beoordeling van de andere grieven.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
Deze zaak vindt zijn oorsprong in werkzaamheden die ASA, de (voormalige) besloten vennootschap van [geïntimeerde] , in 2014 in opdracht en voor rekening van [appellant] heeft verricht aan diens auto, een Nissan Primera. Over deze reparatie is tussen ASA en [appellant] een geschil ontstaan. [appellant] heeft ASA gedagvaard en ontbinding van de overeenkomst (van opdracht) en schadevergoeding gevorderd. Hij vorderde ook teruggave van de auto die ASA onder zich hield en weigerde af te geven. De kantonrechter heeft in 2016 de vorderingen afgewezen maar niet beslist op de vordering tot teruggave. [appellant] is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen en na wijziging van zijn eis is ASA bij verstekarrest van 25 juli 2017 [1] veroordeeld om de auto terug te geven bij gebreke waarvan ASA tot betaling van € 1.000 vervangende schadevergoeding met rente werd veroordeeld. Daarnaast is ASA veroordeeld om aan [appellant] € 256 schadevergoeding met rente en de proceskosten ad totaal € 1.908,06 (te vermeerderen met wettelijke rente) te betalen. Het daartegen door ASA ingestelde verzet is bij arrest van 21 januari 2020 [2] ongegrond verklaard en ASA is daarbij in de proceskosten ad € 759 veroordeeld.
ASA is per 12 mei 2017 ontbonden verklaard door de KvK. In de onderhavige procedure stelt [appellant] [geïntimeerde] als (oud) bestuurder van ASA aansprakelijk voor de door hem geleden schade. De rechtbank heeft de desbetreffende vordering van [appellant] bij verstekvonnis van 10 januari 2018 toegewezen. In verzet heeft de rechtbank bij vonnis van 31 december 2019 het verstekvonnis vernietigd en de vordering van [appellant] alsnog afgewezen.
4.2.
In hoger beroep vordert [appellant] , na (de toelaatbare) wijziging van zijn eis, onder meer € 1.000 ‘vervangende’ schadevergoeding. Het hof begrijpt (memorie van grieven 23) dat daaraan ten grondslag ligt dat [appellant] de auto niet heeft teruggekregen in de staat waarin deze zich bevond toen hij de auto inleverde ter reparatie. Ook [geïntimeerde] heeft de vordering in die zin opgevat (memorie van antwoord 23). [appellant] vordert daarnaast in totaal een schadevergoeding van € 2.961,04 zijnde:
€ 256 als schadevergoeding voor de huur van een vervangende auto omdat ASA de auto niet wilde terug geven alsmede voor de kosten van schorsing van het kenteken bij de RDW;
€ 24 wegens schorsingskosten RDW van 7 november 2016 tot 7 november 2016 (het hof verstaat hier 2017);
€ 1.908,06 ter zake, zo begrijp het hof, de proceskosten in de procedure tussen [appellant] en ASA die leidde tot het verstekarrest van 25 juli 2017
€ 13,98 aan wettelijke rente over de posten a-c tot 1 september 2017, en
€ 759 aan proceskosten in de daarop volgende verzet procedure die heeft geleid tot het arrest van 21 januari 2020.
4.3.
[appellant] voert als grondslag voor zijn vordering in de eerste plaats aan dat [geïntimeerde] onrechtmatig handelde doordat hij de auto zonder grondslag onder zich heeft gehouden (memorie van grieven 27 en 28). Het hof volgt [appellant] daarin niet. [appellant] heeft met ASA een overeenkomst strekkende tot het repareren van zijn auto gesloten. ASA heeft op enig moment geweigerd de auto aan [appellant] terug te geven en zich daarbij op een retentierecht beroepen. Het beroep op dit opschortingsrecht is in de procedure(s) tussen [appellant] en ASA verworpen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volgt daaruit niet dat [geïntimeerde] persoonlijk onrechtmatig tegenover [appellant] heeft gehandeld.
Het hof is wel met [appellant] (memorie van grieven 27-29) van oordeel dat [geïntimeerde] onrechtmatig tegenover [appellant] heeft gehandeld toen hij, na of met de opheffing van ASA, de auto eind mei 2017 op de openbare weg heeft gezet zonder [appellant] hierover te informeren, omdat hij hiermee (i) een inbreuk op het eigendomsrecht van [appellant] maakte, (ii) handelde in strijd met zijn wettelijke plicht (als vereffenaar (artikel 2: 23 ev. BW) van ASA) dan wel (iii) in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, doordat het [geïntimeerde] als directeur van ASA betaamt om eigenaren van zaken die bij de opheffing van ASA in haar bezit waren te informeren dat deze opgehaald konden worden. Voor zover ASA onrechtmatig handelde door [appellant] niet te informeren, geldt dat ASA op de hiervoor genoemde gronden i en iii onrechtmatig tegenover [appellant] handelde en dat [geïntimeerde] naast ASA aansprakelijk is omdat [geïntimeerde] ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [3] Dat ASA zich destijds op een retentierecht beriep maakt het voorgaande niet anders: ASA was op 12 mei 2017 ontbonden en werd of was opgeheven zodat er geen (rechtens te respecteren) belang meer was bij een beroep op een retentierecht.
4.4.
[appellant] vordert schadevergoeding van € 1.000 zijnde de waardevermindering van de auto. [appellant] stelt daartoe dat de auto een waarde had van € 2.000, dat de kosten van vervanging van een distributieriem ongeveer € 700 zijn en dat hij bij wijze van sloopwaarde € 150 voor de auto heeft ontvangen. De auto was, aldus [appellant] , niet afgesloten toen de politie deze in september 2017 terugvond en bevond zich in slechte staat. Er waren onderdelen uit gesloopt, sommige daarvan waren los in de auto gelegd en de auto was zowel van binnen als van buiten vies en stonk erg. De aldus beredeneerde waarde van € 1.150 heeft [appellant] naar beneden afgerond. Deze stellingen en berekening heeft [appellant] onderbouwd met een ANWB koersberekening, verklaring van een autobedrijf (over de dagwaarde) en een aantal foto’s van de auto. [geïntimeerde] heeft deze stellingen betwist. Hij heeft echter, ten onrechte, nagelaten toe te lichten in welke staat hij de auto eind mei 2017 aan de openbare weg heeft gezet en heeft de stellingen en producties van [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist. [geïntimeerde] heeft aldus onvoldoende betwist dat de waarde van de auto, nadat deze door [geïntimeerde] op de openbare weg was geplaatst, met € 1.000 is gedaald. Deze waardedaling staat in (voldoende) causaal verband tot het aan [geïntimeerde] toe te rekenen onrechtmatige handelen en zal als te vergoeden schade worden toegewezen. De overige schadeposten (4.2 onder a tot en met c) staan niet in (voldoende) causaal verband tot de eind mei 2017 door [geïntimeerde] gepleegde onrechtmatige daad.
4.5.
[geïntimeerde] heeft volgens [appellant] ook onrechtmatig gehandeld door (i) zijn bedrijf te liquideren zonder een voorziening te treffen waardoor [appellant] zou kunnen worden gecompenseerd en zonder [appellant] dit alles te laten weten en (ii) door zich uit te laten schrijven uit de BRP en zichzelf onvindbaar te maken (memorie van grieven 29). Het feit dat [appellant] verschillende procedures heeft moeten voeren is direct te herleiden tot het onrechtmatige gedrag van [geïntimeerde] . De proceskosten zijn niet te verhalen op ASA omdat [geïntimeerde] zijn bedrijf heeft geliquideerd wat in strijd is met de tot [geïntimeerde] gerichte zorgvuldigheidsnorm.
4.6.
Dit betoog gaat niet op omdat [appellant] niet heeft gesteld (en dus ook niet onderbouwd) dat er vermogensbestanddelen (van ASA) waren waarop [appellant] zich had kunnen verhalen. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen is overwogen in het arrest van 21 januari 2020 onder rov. 4.2. Reeds daarom valt niet in te zien dat de verweten gedragingen onrechtmatig zijn en in elk geval heeft [appellant] niet gesteld dat hij daardoor schade heeft geleden.
4.7.
Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] volgens [appellant] met de betekening van een herstelexploit (op 6 juni 2017) op de hoogte was van de verstekprocedure in hoger beroep of redelijkerwijs hiervan op de hoogte kon zijn en dat hij extra kosten had kunnen voorkomen door zich te stellen in deze hoger beroepsprocedure. Dat hij dat niet heeft gedaan komt, aldus [appellant] , voor zijn rekening en risico (memorie van grieven 35). Nog daargelaten dat [geïntimeerde] die bekendheid betwist en de genoemde kosten niet zijn gespecificeerd, geldt dat het niet in rechte verschijnen in bedoelde procedure, zonder nadere toelichting die ontbreekt, geen onrechtmatig daad van ASA of [geïntimeerde] is.
4.8.
[appellant] doet ook een beroep op artikel 2:9 BW (memorie van grieven 31) maar die bepaling betreft de mogelijke aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover de vennootschap op grond van onbehoorlijke taakvervulling en kan daarom niet aan de vorderingen van [appellant] ten grondslag liggen.
4.9.
[geïntimeerde] heeft een (tegen)bewijsaanbod gedaan. Het hof passeert dit aanbod omdat zijn als onrechtmatig beoordeeld handelen ten aanzien van de auto van [appellant] vast staat en hij de stelling van [appellant] ter zake niet voldoende gemotiveerd heeft betwist.
4.10.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 399,67 wordt afgewezen omdat daaraan alleen de in de inleidende dagvaarding vervatte sommatie ten grondslag is gelegd. Dit zijn geen kosten die op grond van art. 6: 96 lid 2 onder c BW voor vergoeding in aanmerking komen omdat zij geacht worden onder de vergoeding voor de proceskosten te vallen (art. 6: 96 lid 3 BW).

5.De slotsom

5.1.
Het hoger beroep slaagt ten dele. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd (behalve de beslissing over het verstekvonnis). De vordering tot schadevergoeding ad € 1.000 wordt toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente zoals gevorderd. De overige vorderingen worden afgewezen.
5.2.
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 97,31
- griffierecht € 78,00
- salaris gemachtigde € 360,00 (2 punten x tarief € 180)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 100,89
- griffierecht € 332,00
- salaris advocaat € 759,00 (1 punt x tarief I).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Arnhem van 31 december 2019, behalve voor zover daarbij het verstekvonnis van 10 januari 2018 is vernietigd, bekrachtigt het vonnis van 31 december 2019 in zoverre en doet voor het overige opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 1.000 wegens schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf drie dagen nadat de deurwaarder aan [geïntimeerde] heeft aangezegd dat het bedrag aan vervangende schadevergoeding moet worden betaald;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 175,31 voor verschotten en op € 360 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 432,89 voor verschotten en op € 759 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, B.J. Engberts en I. Brand, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 december 2020.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2017:6403.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden, 21 januari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:533.
3.HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:246, rov. 3.3.3.