In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de uitvoering van stuc- en schilderwerk in de woning van [appellant]. [geïntimeerde] heeft in 2015 stuc- en schilderwerk verricht, maar er ontstonden klachten over de hechting van het schilderwerk. Na onderzoek door deskundigen bleek dat de slechte hechting te wijten was aan het niet gebruiken van een primer op de gestuukte ondergrond. De rechtbank oordeelde eerder dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekortschond en veroordeelde hem tot schadevergoeding van € 6.000. In hoger beroep vorderde [appellant] een hogere schadevergoeding van € 34.325,55, terwijl [geïntimeerde] zijn vordering van € 3.074 voor een laatste factuur wilde handhaven. Het hof bevestigde de toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] en begrootte de schade op € 31.519,29. De tegenvordering van [geïntimeerde] werd afgewezen, omdat hij onvoldoende had onderbouwd waarom deze factuur gerechtvaardigd was. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] aansprakelijk was voor de schade en dat hij de kosten van herstel, verhuiskosten en expertisekosten moest vergoeden. Uiteindelijk werd [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 30.513,73 aan [appellant], vermeerderd met wettelijke rente.