In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, dat op 22 oktober 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1978 en verblijvende in PI Leeuwarden, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank had ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden gelast. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 30 november 2020, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering strekte primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep, en subsidiair tot bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en heeft het vonnis voor het overige bevestigd. Echter, het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf afgewezen, omdat deze vordering inmiddels in een andere strafzaak was gelast. De beslissing van het hof houdt in dat de verdachte zich moet houden aan de voorwaarden die zijn opgelegd, waaronder het melden bij de reclassering en het meewerken aan diagnostiek en behandeling. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de vordering tot tenuitvoerlegging van de vijf maanden gevangenisstraf is afgewezen.