ECLI:NL:GHARL:2020:10408

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
21-002390-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis inzake woninginbraak en bedrijfsinbraken met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 april 2019. De verdachte, geboren in 1978 en verblijvende in PI Leeuwarden, was veroordeeld voor woninginbraak en twee bedrijfsinbraken, waarvan één in vereniging. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast was er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van € 791,98, vermeerderd met wettelijke rente, en was de tenuitvoerlegging gelast van 5 maanden gevangenisstraf die eerder voorwaardelijk was opgelegd.

Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld op 30 november 2020. De advocaat-generaal had primair verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep, maar subsidiair om bevestiging van het vonnis. Het hof heeft de zaak grondig onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist. De opgelegde straffen en maatregelen zijn passend en geboden, en het hof heeft het vonnis dan ook bevestigd.

De bijzondere voorwaarden die aan de straf zijn verbonden, omvatten onder andere toezicht door de reclassering, medewerking aan identificatie en reclasseringstoezicht, en deelname aan een woontraject. Het hof heeft benadrukt dat de veroordeelde zich moet houden aan deze voorwaarden gedurende de proeftijd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002390-19
Uitspraak d.d.: 14 december 2020
VERSTEK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 april 2019 met parketnummer 18-830275-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-820200-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
verblijvende te PI Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • Primair: niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in het door hem ingestelde hoger beroep op grond van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering
  • Subsidiair: bevestiging van het vonnis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 18 april 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren,
met als algemene voorwaarden:
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
met als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen 3 werkdagen na zijn invrijheidstelling meldt bij de reclassering VNN, Canadalaan 1, 9728 EA te Groningen. Daarna dient veroordeelde zich zo vaak en zo lang te blijven melden als de reclassering dit noodzakelijk acht gedurende de proeftijd.
dat de veroordeelde zijn medewerking (blijft) verlenen aan het verkrijgen van diagnostiek en advies aangaande ambulante behandeling door de Forensische Polikliniek van VNN en het advies ten aanzien van eventuele vervolgbehandeling op te volgen gedurende de proeftijd.
dat de veroordeelde zijn medewerking verleent aan hervatting van het woontraject bij Vast&Verder (inclusief dagbesteding) en zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in dat kader worden gegeven gedurende de proeftijd.
De rechtbank heeft de reclassering opgedragen toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 791,98 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018, met veroordeling van verdachte in de kosten, tot aan heden begroot op nihil. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaard, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Voorts is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd tot een bedrag van € 791,98, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Tot slot heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van 5 maanden gevangenisstraf, verdachte op 28 augustus 2017 voorwaardelijk opgelegd door de rechtbank Noord-Nederland (parketnummer 18-820200-17).
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist. Ook de opgelegde straffen en maatregel acht het hof passend en geboden. Het hof zal het vonnis dan ook met overneming van die gronden bevestigen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 14 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.