ECLI:NL:GHARL:2020:10362

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
21-000967-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling voor rijden onder invloed van drugs met verschillende bloedonderzoeken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was beschuldigd van twee keer rijden onder invloed van drugs op verschillende data. In de eerste zaak werd de verdachte vrijgesproken omdat het hof niet kon vaststellen dat het bloedonderzoek volgens de geldende regels was uitgevoerd. Er was onduidelijkheid over de tijd tussen het afnemen van het bloedmonster en de ontvangst door het laboratorium, wat leidde tot twijfels over de bewijskracht van het bloedonderzoek. In de tweede zaak oordeelde het hof dat het bloedonderzoek rechtsgeldig was en de resultaten betrouwbaar. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van amfetamine, MDMA, MDA en cannabis. Het hof legde een taakstraf op van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden met een proeftijd van twee jaren. Het hof weegt de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000967-19
Uitspraak d.d.: 11 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 februari 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 96-215911-18 en 96-135136-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor de beide gevoegde tenlastegelegde feiten tot een taakstraf van tachtig uren subsidiair veertig dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. G. Meijer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 96-215911-18:
hij op of omstreeks 3 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, MDMA, MDA, cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 330 microgram amfetamine per liter bloed en/of 330 microgram MDMA per liter bloed en/of 31 microgram MDA per liter bloed en/of 2,8 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Zaak met parketnummer 96-135136-18:
hij op of omstreeks 22 mei 2018 te [gemeente] een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en/of MDMA en/of MDA en/of cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 340 microgram amfetamine per liter bloed en/of 450 microgram MDMA per liter bloed en/of 33 microgram MDA per liter bloed en/of 5,1 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 96-215911-18 tenlastegelegde feit
Het hof overweegt dat het van verdachte op 3 september 2018 afgenomen bloed blijkens het dossier is verzonden naar het NFI in Den Haag. Het monster is door Labor Mönchengladbach ontvangen op 12 september 2018, en is dus negen dagen onderweg geweest. Het rapport dateert van 1 oktober 2018. Er is, voor zover uit het dossier naar voren komt, derhalve niet vast te stellen dat het bloedonderzoek is verricht binnen veertien dagen zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Gelet op voorgaande kan het hof niet vaststellen wat er in de periode tussen verzenden door de politie en ontvangen door een ander onderzoekslaboratorium dan waar het heengezonden is met het monster is gebeurd en of het bloedmonster in die periode volgens de regels is bewaard dan wel of er verdere waarborgen zijn geschonden.
Het hof kan uit het onderzoek ter terechtzitting aldus niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen wettig en overtuigend vaststellen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 96-215911-18 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het in de zaak met parketnummer 96-135136-18 tenlastegelegde feit:
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Blijkens het proces-verbaal van de politie is het bloedmonster van verdachte naar Humicon B.V. in Maastricht gestuurd. Dat is niet conform de regels. In Maastricht is geen laboratorium, daar wordt eigenlijk alleen de telefoon aangenomen. Uit de appelschriftuur van de officier van justitie en de verklaring van het NFI blijkt dat de laboratoria, Humicon B.V. en Labor Mönchengladbach, onder hetzelfde concern vallen, namelijk de Neubach groep. Uit de uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt volgens de raadsman dat de Neubach groep daarin niet wordt vermeld. De raadsman heeft aangevoerd dat men niet weet wanneer de bloedmonsters zijn binnengekomen en hoe zij zijn bewaard. Pas op 1 juni 2018 is het monster aangekomen, kennelijk in het laboratorium in Mönchengladbach. Nergens blijkt hoe het monster in de dagen daarvoor is bewaard. Er heeft geen rechtsgeldig onderzoek plaatsgevonden en het resultaat is niet betrouwbaar.
Oordeel van het hof
Wettelijk kader
Artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (verder: het Besluit) luidt:
Bij de bloedafname, bedoeld in artikel 12, eerste lid, is een opsporingsambtenaar aanwezig, die: ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.
Artikel 14 van het Besluit luidt:
1. De opsporingsambtenaar formuleert de opdracht voor de onderzoeker die het bloedonderzoek verricht.2. De onderzoeker is verbonden aan een laboratorium. Als laboratorium komt alleen in aanmerking:
a. een laboratorium dat door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of van criteria die daarmee vergelijkbaar zijn, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse, dan wel
b. een laboratorium dat in het buitenland is gevestigd en door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie is geaccrediteerd aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse.

3. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie, bedoeld in het tweede lid, onder a.

4. Indien de accreditatie van een laboratorium, bedoeld in het tweede lid, is ingetrokken of geschorst of na haar vervaldatum niet is verlengd, kan in dat laboratorium geen bloedonderzoek meer worden verricht.

Accreditatie Labor Mönchengladbach en Dessau
Art. 14 lid 2 van het Besluit vereist dat de laboratoria die de bloedonderzoeken in het kader van art. 8 van de Wegenverkeerswet 1994 verrichten, zijn geaccrediteerd conform de EN-normen. De EN-norm is een Europese norm die geldig is in alle Europese lidstaten en nationaal wordt vertaald in de moedertaal.
Het feitelijke bloedonderzoek in onderhavige zaak is verricht door Labor Dessau, zoals blijkt uit pagina 2 van het Rapport Drugs in het verkeer. Labor Mönchengladbach en Labor Dessau zijn geaccrediteerd door de Deutsche Akkreditierungsstelle GmbH (DAKKS). Dit is een met de Nederlandse Raad voor Accreditatie (RVA) vergelijkbare instantie, zoals vereist in art. 14 lid 2 onder b van het Besluit.
Labor Mönchengladbach en Labor Dessau zijn door de DAKKS geaccrediteerd volgens de norm DIN-EN ISO 15189:2014 als medisch laboratorium en volgens de norm DIN EN 150 17025:2005 voor de forensische werkzaamheden. Deze criteria komen overeen met de Nederlandse EN-normen, te weten: NEN-EN ISO 15189:2014 en NEN-EN ISO 17025:2005.
Uit het voorgaande volgt dat de laboratoria Mönchengladbach en Dessau waar het bloedonderzoek aan is uitbesteed conform de Wegenverkeerswet zijn voorzien van de juiste accreditering en (aldus) beschikken over de vereiste deskundigheid op het gebied van bio-analyse.
Bezorging en feitelijk onderzoek
Het hof stelt op basis van het zich in het dossier bevindende proces-verbaal rijden onder invloed van 22 mei 2018 vast, dat een arts op 22 mei 2018 om 22.35 uur bloed heeft afgenomen bij verdachte. Verbalisant [verbalisant] heeft de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, en hij heeft zich ervan vergewist dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer verzonden zijn naar Medische laboratoria Dr. Stein & Collegae te Maastricht.
Uit het rapport Drugs in het verkeer van 8 juni 2018 volgt dat [naam] , werkzaam bij Medische laboratoria Dr. Stein & Collegae, de bloedmonsters op 1 juni 2018 heeft ontvangen, waarna op 8 juni 2018 drs. P.G.M. Zweipfenning, apotheker, toxicoloog (Eur. Reg. Tox) en forensisch toxicoloog (NRGD), het rapport heeft opgemaakt en ondertekend. In het rapport staat vermeld dat het bloed voor en na de analyse wordt bewaard bij -20 graden Celsius.
Anders dan de verdediging ziet het hof in de hiervoor vastgestelde feitelijke gang van zaken geen aanleiding om te veronderstellen dat de bloedmonsters zijn onderzocht door een niet-geaccrediteerde instelling. Ook overigens is niet gebleken dat niet aan de wettelijke eisen is voldaan.
Nu niet is gebleken van enige schending van de in het Besluit opgenomen waarborgen, acht het hof, anders dan de verdediging, het verrichte bloedonderzoek rechtsgeldig en de uitkomst ervan betrouwbaar, en gebruikt het deze voor het bewijs.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 96-135136-18 tenlastegelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 96-135136-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 96-135136-18:
hij op 22 mei 2018 te [gemeente] een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en MDMA en MDA en cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 340 microgram amfetamine per liter bloed en 450 microgram MDMA per liter bloed en 33 microgram MDA per liter bloed en 5,1 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval telkens zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 96-135136-18 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een motorvoertuig onder invloed van amfetamine, MDMA, MDA en cannabis. Het is algemeen bekend dat het deelnemen aan het verkeer na het gebruik van drugs als voorgaande de rijvaardigheid in ernstige mate kan beïnvloeden, te meer nu verdachte onder invloed was van meerdere soorten drugs toen hij auto ging rijden. Verdachte heeft de gevaarzetting die daardoor ontstaat op de koop toegenomen door toch te gaan rijden.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 oktober 2020 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Door verdachte en zijn raadsman is ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte zijn leven heeft omgegooid. Hij heeft zijn rijbewijs terug voor een periode van tien jaren, na het onderzoek bij het CBR en n adat aan alle vereisten is voldaan. Verdachte gebruikt geen drugs meer en heeft een totaal ander leven. Verdachte is op 26 november 2020, een dag voor de onderhavige zitting in hoger beroep, door de politierechter in Groningen ten aanzien van een ander feit veroordeeld tot een voorwaardelijke rijontzegging. Als hij in onderhavige zaak tot een onvoorwaardelijke rijontzegging wordt veroordeeld, wordt gelet op de recidiveregeling van artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994 het rijbewijs van verdachte ongeldig verklaard. Dit leidt ertoe dat verdachte opnieuw het onderzoek bij het CBR moet opstarten, terwijl hij net zo goed bezig is zijn leven op de rails te houden. Verdachte en zijn raadsman hebben het hof verzocht, indien een rijontzegging wordt opgelegd, deze om bovenstaande redenen geheel voorwaardelijk op te leggen.
Gezien het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een taakstraf van veertig uren subsidiair twintig dagen hechtenis passend en geboden. Gelet op de ernst van het feit en aangezien sprake is van recidive, is een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden in beginsel passend. Het hof ziet echter in de persoonlijke situatie van verdachte, zoals ter zitting is gebleken, en in de omstandigheid dat zijn rijbewijs van rechtswege zijn geldigheid zal verliezen aanleiding om voor wat de rijontzegging betreft te volstaan met het voorwaardelijk opleggen daarvan, met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-215911-18 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-135136-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 96-135136-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 96-135136-18 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 11 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.