ECLI:NL:GHARL:2020:10361

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
21-000281-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake verkeersdelict met mishandeling en verlaten plaats ongeval

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1970, heeft op 2 september 2018 in [plaats] een verkeersincident veroorzaakt waarbij hij een verkeersregelaar, [benadeelde partij], heeft aangereden met zijn auto (Peugeot 508). De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet opzettelijk de verkeersregelaar heeft aangereden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar heeft wel vastgesteld dat hij het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door niet voldoende uit te wijken voor de verkeersregelaar. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 450,-, die in negen termijnen kan worden voldaan, en heeft een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte € 242,- aan schadevergoeding moet betalen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000281-19
Uitspraak d.d.: 11 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 januari 2019 met parketnummer 18-173994-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte:
- ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit tot een geldboete van € 450,- subsidiair negen dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twee maanden met een proeftijd van twee jaren;
- ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit tot een geldboete van € 750,- subsidiair vijftien dagen hechtenis.
Voorts vordert de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, aan te vullen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. U. van Ophoven, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren subsidiair twintig dagen hechtenis, waarvan twintig uren subsidiair tien dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 2 september 2018 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door met een personenauto (merk: Peugeot, type: 508, kenteken: [00YYY0] ) tegen het rechter been, althans het onderlichaam, van die [benadeelde partij] aan te rijden;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 2 september 2018 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: Peugeot, type: 508, kenteken: [00YYY0] ), daarmee rijdende op de openbare weg, [adres1] te [plaats] ,
- vanuit stilstand is opgetrokken, en/of
- ( vervolgens) naar links te sturen, althans onvoldoende afstand te houden, en/of
- zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van blijven vergewissen dat de verkeersregelaar, te weten [benadeelde partij] , aldaar stond, en/of
- heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen, en/of
- is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uit kunnen wijken voor voornoemde verkeersregelaar, ten gevolge waarvan verdachte (vervolgens) tegen voornoemde verkeersregelaar is aangereden en/of aangebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig (merk: Peugeot, type: 508, kenteken: [00YYY0] ) had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats] op/aan [adres1] , op of omstreeks 2 september 2018 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde partij] ) letsel en/of schade was toegebracht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde feit

Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat verdachte aangever opzettelijk heeft aangereden.
Het hof heeft aldus uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit

Het hof overweegt dat voor het bewezen verklaren van het verlaten van de plaats van een ongeval vereist is dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en/of schade is toegebracht. Van schade is in onderhavig geval geen sprake, nu dit ziet op schade aan een goed.
Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, blijkt dat verdachte na het hem onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit met aangever heeft gepraat. Voor het antwoord op de vraag of verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aangever letsel had opgelopen, is van belang dat verdachte die wetenschap of vermoedens ergens aan moet kunnen ontlenen. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat, op het moment dat verdachte was uitgestapt en met aangever stond te praten, het letsel van aangever kenbaar was of kon zijn voor verdachte.
Gelet op het voorgaande heeft het hof aldus uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Een aantal van de gedachtestreepjes in de tenlastelegging brengen op zichzelf of in samenhangend verband geen gevaarzettende handelingen of omstandigheden mee. Op zichzelf is het niet gevaarzettend om op de verkeerde rijbaan te rijden of naar links te sturen. De verkeersregelaar stond op de plek waar mogelijk verkeer vandaan zou kunnen komen, namelijk bij [adres2] . Op die plek hoefde verdachte geen rekening te houden met een gevaarlijke situatie als hij op de verkeerde rijbaan reed. De andere feitelijkheden uit de tenlastelegging zijn ook niet gevaarzettend geweest. Het enige dat een gevaarzettend element zou kunnen zijn, is het niet voldoende uitwijken voor de verkeersregelaar. Dat is in onderhavig geval niet aan de orde: uit de feitelijke toedracht blijkt dat verdachte niet met een harde snelheid reed, maar dat hij voorzichtig naar voren kwam nadat de auto tot stilstand was gekomen. Op dat moment maakte aangever een voor verdachte onverwachte manoeuvre, toen hij in de richting van de auto van verdachte stapte. Voorts stelt verdachte dat hij aangever niet heeft aangereden.
Oordeel van het hof
Het dossier bevat onder meer de verklaring van aangever, verschillende getuigenverklaringen en de dashcambeelden uit de auto van verdachte. Uit voorgaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd, blijkt naar het oordeel van het hof dat verdachte, nadat hij stilstond, is opgetrokken, zijn auto naar links heeft gestuurd, en niet voldoende is uitgeweken voor aangever, waarna hij met zijn auto tegen aangever aan is gereden. Deze gedragingen hebben naar het oordeel van het hof gevaar op de weg veroorzaakt.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 2 september 2018 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: Peugeot, type: 508, kenteken: [00YYY0] ), daarmee rijdende op de openbare weg, [adres1] te [plaats] ,
- vanuit stilstand is opgetrokken, en
- vervolgens naar links heeft gestuurd, en
- niet tijdig en/of voldoende is uitgeweken voor de verkeersregelaar, te weten [benadeelde partij] , ten gevolge waarvan verdachte vervolgens tegen voornoemde verkeersregelaar is aangereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Door de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte is gevaar op de weg veroorzaakt. Het was niet aan verdachte om aangever aan te spreken op het feit dat hij het kenteken van verdachte noteerde. De irritatie bij verdachte over het feit dat aangever zijn kenteken noteerde, heeft geleid tot grensoverschrijdend en verkeersgevaarlijk gedrag bij verdachte.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 oktober 2020 blijkt dat verdachte eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een geldboete van € 450,-, subsidiair negen dagen hechtenis, passend en geboden. Rekening houdend met de financiële situatie van verdachte, zoals daarvan ter zitting is gebleken, zal het hof de geldboete opleggen en daarbij bepalen dat die in negen maandelijkse termijnen van € 50,- kan worden voldaan. Daarnaast ziet het hof aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 342,00, bestaande uit een bedrag van
€ 92,- aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 242,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De toe te wijzen materiële schade van € 92,- betreft verlies van arbeidsvermogen voor één werkdag. Naar het oordeel van het hof is dit deel van de vordering voldoende onderbouwd, gelet op de verklaring van de benadeelde partij en de bij de vordering gevoegde bijlagen.
Ten aanzien van de immateriële schade stelt het hof een bedrag van € 150,- vast als toewijsbaar, nu de benadeelde partij is aangereden tijdens het uitoefenen van zijn functie als verkeersregelaar. Het hof verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in het immateriële deel van zijn vordering.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
9 (negen) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 242,00 (tweehonderdtweeënveertig euro) bestaande uit € 92,00 (tweeënnegentig euro) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 242,00 (tweehonderdtweeënveertig euro) bestaande uit € 92,00 (tweeënnegentig euro) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 september 2018.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 11 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.